| |
| |
| |
De Denker.
No. 413. Den 26 November 1770.
[Over de bevordering der Heeren Studenten tot Juris Utriusque Doctor, enz.]
Hoc Juvenem egregium praestanti munere donat.
Virgilius.
Myn Heer!
Zo dra ik den brief van mynen Oom Vulturius, waar by hy zo bitter over myn gedrag klaagt, in uwe weekelyksche Vertogen had geleezen, vleide ik my het antwoord op denzelven in 't kort daar in mede te zullen vinden; doch niet voor voorleedene week werdt myne verwagting vervuld. Ten eersten zond ik het met een klein briefje naar het huis van mynen Oom, by wien ik, na het geval in zynen brief vermeld, niet aan huis ben geweest, om dat wy altoos overhoop leggen, door dien onze wyze van denken hemelschbreedte van elkander verschillen; en ik dus mogelyk t'eeniger tyd eens den eerbied, aan hem als Oom verschuldigd, zoude kunnen te buiten gaan.
| |
| |
Ik was zeer verwonderd, dat hy my omtrent een half uur naderhand by hem liet ontbieden; maar nog meer was ik verwonderd, wanneer ik, by hem gekomen zynde, merkte, dat hy uw antwoord op zynen brief voor gerede munt aannam, en niet begreep, dat zyne handelwyze op eenen spottenden trant werdt gehekeld.
Ik wilde hem doen begrypen, dat uw Vertoog, in 't geheel niet naar de letter moest verstaan worden, maar in eenen tegengestelden zin; doch alles vrugteloos. Dewyl 'er nog meer lieden zouden kunnen zyn, die in het zelve begrip met mynen Oom vallen, zo neem niet kwalyk, dat ik U aanrade, om byaldien gy in het vervolg diergelyken schryftrant weder gebruikt, ten minsten uwe Leezers te waarschouwen, dat uw schryven gansch geen ernst is.
Den man, om den welken pro Deo te bedienen, ik my, volgens het schryven van mynen Oom, had aangeboden, heb ik geholpen; zyn partye heeft hem, volgens het vonnissen van den regter, zyn erf moeten te rug geeven, en is in alle de kosten verweezen. Het is waar, ik heb my dien Heer en zyne gansche familie, welke lieden van vermogen zyn, tot vyanden gemaakt, maar de lof en goede gunst van eerlyke lieden, de dank baarheid van dien ongelukkigen en zyn huisgezin, welke ik weder in het bezit van hun vaderlyk erfgoed heb gesteld, en voor al het vergenoegen, het welk ik daar door innerlyk by my zelven geniet, kunnen ligt tegen die vyandschap opwegen.
Ik blyve met agting,
UEDs. D.W. Dienaar.
Justiniaan Eerlyk.
| |
| |
Gelyk ieder liefst wil gelooven, 't geen met zyne hoope en verwagting overeenkomt, en met zyne gemoedsneiging best strookt, zo komt het my ook niet vreemd voor, dat de Heer Vulturius het vertoog, dienende tot antwoord op zynen brief, naar de letter heeft opgevat; dewyl hy in eene vaste verwagting was, dat ik, op zyn verzoek, den Heer Eerlyk eens schoon over den hekel zoude haalen; maar niemand anders zal waarschynlyk in die zelve gedagten zyn gevallen. Ik ben altyd, zo wel als myne Voorgangeren, van gedagten geweest, dat het menschdom meer van schertzende dan ernstige bestraffingen houdt; schoon dit wel enigzins als een gebrek kan aangemerkt worden, is egter een zedekundige Schryver, wil hy hoope hebben, dat zyn arbeid niet vrugteloos zyn zal, verpligt, zich daar na te voegen; ik ben verzekerd, dat, waren alle myne Vertogen op eene deftige en ernstige wyze ingerigt, de drukker my wegens gebrek aan kopers reeds voorlang de zak zoude hebben gegeven. Om egter den Heer Vulturius uit zyne dooling te reden, moet ik hem regt uit verklaren, dat ik het met hem gansch niet eens ben, en dat ik hem ernstig rade, om het loflyk voorbeeld, en de goede lessen van zynen Neef te volgen.
Het Vertoog, het welk dien Heer zo kittelde, was ingerigt tegen alle getabberde Roofharpyen, de welke onder het schynheilig voorwendsel van iemands regten te beschermen, zich toeleggen, om, was het mogelyk, zich deszelfs gansche bezitting toe te eigenen, en dewelke ten dien einde alle geoorloofde en ongeoorloofde middelen in het werk stellen, en het zich niet kreunen, al wordt 'er in het vonnis eens bygevoegd; dat de Advocaat ten laste van zynen Meester niet zalmogen declareren. My is ten
| |
| |
dien opzigte meer dan eens verhaald, dat zeker Advocaat, zyne zaak niet anders kunnen de goed maken, de onbeschaamdheid hadt, zich onder het pleiten op eene Wet te beroepen, welke in het geheel Corpus Juris niet te vinden was, en zelfs die aan de Regters voor te leezen; dat hy, wanneer zyne tegenpartye verklaarde de zaak te willen verliezen, byaldien die, Wet in het Corpus Juris stondt, met eene groote bedaardheid ziende, wel indien zy 'er niet in staat, behoorde zy 'er in te staan. Of zodanige handel wyze nu als eene geoorloofde aardigheid en loopje, of als eene schaamtelooze bedriegerye moet aangemerkt worden, is ligt op te maken.
Vergelykt men veele der tegenswoordige Advocaten eens by de eerste Advocaten der Romeinen, welke van de voortreffelykste geslagten waren, en van zodanige bekende kundigheden, dat hunne antwoorden voor beslissende uitspraken gehouden werden, dan moet men uitroepen ô Tempora! ô Mores! Doch in latere tyden gingen de Advocaten te Romen, al aan dien zelven euvel mank, waar mede de onze hedendaagsch zo besmet zyn, want Keizer Justinianus was genoodzaakt om, onder straf van valsheid, die Heeren te gebieden, alleen de wetten te volgen, en aan dezelven geene uitleggingen te geeven.
Het misbruik, dat veele van de regtsgeleerdheid maken, belet egter niet, dat ons Land vry het hoofd op mag steeken, trots op zo veele uitmuntende Regtsgeleerden, welke het zelve heeft voortgebragt, en nog steeds in zynen schoot koestert; Mannen die de Onregtvaardigheid als eenen gemeenen vyand hebben tegen gestaan, en als nog te keer gaan, en by wien het regt en de wetten heilig zyn, en ongeschonden bewaard worden.
Indien men alle de hoge Scholen van ons land
| |
| |
nagaat, zal men bevinden, dat het getal der Studenten in de regten, dat van alle andere faculteiten ver overtreft; maar indien men hunne levenswyze met een opmerkzaam oog gade slaat, zal men gewaar worden, dat weinige zich der Studie beyveren. Het is wel waar, dat verre de meesten zich eenigen tyd naar de Hooge School begeven, alleen om de waereld te leeren kennen, en den titel van meester in de beide regten te bekomen: maar het grootste getal nog van die genen, welke aldaar gezonden worden, ten einde naderhand de practyk te oeffenen, en daardoor een eerlyk middel van bestaan te vinden, is over al, behalven op de Collegien en derzelvers kamers, te vinden. Voor beide deze zoorten van zogenaamde Studenten is het onverantwoordelyk den altyd vliedenden en nimmer wederkerenden tyd in de lente hunner Jeugd, voornaamelyk tot het oeffenen van den geest geschikt, te verwaarlozen; maar boven dien is het voor de laatsten onvergeeflyk, de verwagting van hunne ouders en voogden te leur te stellen, en het geld, tot hunne studie en bevordering geschikt, in nuttelooze en strafbare verkwistingen te verteeren. Wanneer iemand maar zo veel latyn kan, dat hy eenige van buiten geleerde woorden ten naasten by zonder fout kan uitspreken, dan is het genoeg om tot Juris utriusque Doctor te worden gepromoveerd. Geen bepaalde tyd wordt 'er vereischt, welke iemand op de Academie moet doorgebragt hebben; het is genoeg indien hy 'er maar zo lang is om zyne les van buiten te leren, welke in eenige weinige definitien bestaat, want het expliceren van wetten en het maken van een dispuut laat men voor geld doen. Ten einde de tegenwerpingen, by het promoveren gemaakt
| |
| |
worden, op te lossen, wordt in het Corpus Juris van dien geenen, welke moet gepromoveerd worden, ('t welk hy zomtyds moet leenen,) by yder wet, welke hem zal tegengeworpen worden, een stukje papier geplakt, waar op de oplossing is geschreven, 't welk hy dus maar behoeft voor te lezen, en om dat hy geene wet in het Corpus Juris kan vinden, wordt by ieder derzelven een vouwtje gelegd. Op deeze wyze wordt het grootste deel der Studenten in de regten gepromoveerd.
Wie moet zich dan niet verwonderen, wanneer hem voor oogen komt het loflyk getuigschrift van zodanige promotie, vervat in een groot vel parkement, heel net beschreven, waaraan een groot Zegel hangt voor den alvernielenden tyd in eene kopere of blikke doos besloten? maar de cierlyke en loffelyke inhoud overtreft ver die uiterlyke deftigheid. Dezelve komt hier op uit.
‘Dat de zeer voortreffelyke en zeer geleerde Heer N.N. zich versheide Jaren zeer yverig en neerstig op de Regten toegelegd en verzogt hebbende, dat hy met den Academischen Titel, met zyne geleerdheid overeenkomende, mogte worden vereerd, zy (te weten de Professoren, welke dat getuigschrift, om de waarheid en egtheid daarvan ontwyffelbaar te maken, hebben ondertekend) niet hebben kunnen afzyn, om aan dat zeer eerlyk en zeer billyk verzoek te voldoen; dat zy denzelven eerst nauwkeurig over het gansche Regt hebben onderzogt, en hem verscheide Stellingen tegen der Professoren tegenwerpingen waardig hebben hooren staande houden, en dat dewyl hy in al het voorgemelde zyne voortreffelyke geleerdheid en kundigheid in de regten, gepaard met zedigheid, hem overvloedig heeft doen blyken, zy gaarn aan hem heb- | |
| |
ben willen geven de eer, aan deugd en eerbare Studien verschuldigd. Dat zy om die redenen dan voorsz. N.N. verklaren Meester in de beide Regten, en hem de magt geven om in de Regten te onderwyzen, over dezelve te antwoorden, raad te geven en de praktyk te oeffenen, &c.’
Leest nu iemand zodanig een getuigschrift, zo moet hy den persoon, de welke daar mede is voorzien, voor een zeer kundigen Regtsgeleerden houden, die Jaren agter een zich neerstig op de Studie der regten heeft toegelegt; maar vraagt hem iemand, welke hem in den tyd zyner studie heeft gekend, hoe lang is hy op de Academie geweest? wat voor Collegien hoorde hy? hoe veel uuren bragt hy daags met studeren door? dan moet hy antwoorden zeer korten tyd, (zomtyds nog geen veertien dagen) Coffyhuis, Billard, de Stalmeester waren zyne Collegien, die hy trouw waarnam; de Professoren waren hem niet als by naam bekend; hy studeerde nooit; de boekekas, die hy op zyne kamer hadt, was zyne wynkelder, de flessen stonden daarin veel sierlyker dan de boeken, om dat de laatste niet alle van een hoogte zyn, gelyk de eerste.
Om dat men nu uit den promotiebrief niet kan zien, of iemand ex gratia is gepromoveerd, of wel dat hy den lof, daarin vervat, waardig is, en 'er egter dikwerf veel aan gelegen kan zyn om zulks te weeten; zo heb ik eindelyk door lang te denken daartoe een middel uitgevonden, alleen uit het dispuut, zonder den man zelfs te spreken. Uit den inhoud kan men het zelve zien, om dat het door kundige lieden wordt gemaakt; maar ik meen drie merktekenen te hebben ontdekt, dewelke indien zy te zamen lopen, een onfeilbaar bewys uit- | |
| |
leveren, dat de geen, wiens naam voor het dispuut staat, de maker niet is, maar by een ander te markt geweest. Het eerste merkteken is, wanneer het dispuut met een groote letter is gedrukt, en 'er zo weinig regels, als met fatsoen kan geschieden, op een blad staan. Het tweede, wanneer drie of vier Theses agter staan, waar van de eerste en derfde, tegens dewelke gemeenlyk wordt geopponeerd, weinig of niets om het lyf hebben, en van de zogenaamde huurpaarden zyn. En het derde is, wanneer'er veele vaerzen agter staan. Ja, ik durf verzekeren, dat het bewys mathematisch zeker is, wanneer men in die vaerzen eenige deezer spreekwyzen vindt.
Themis daalt om laag, om u als haren Zoon of Voedsterheer te begroeten.
Gy zult blinken aan den Regtsgeleerden Starrenhemel.
De Zon ryst zo helder door blydschap, enz.
Gy hebt nagt en dag in de boeken doorgebragt.
De Ondeugd zal zidderen alleen op het horen van uwen naam.
En meer andere diergelyke loftuigingen, welke ik tot eene nadere gelegenheid, wanneer ik alleen over deeze zoort van vaerzen denk te handelen, zal besparen.
d.v.M.
|
|