| |
| |
| |
De Denker.
No. 412. Den 19 November 1770.
[Betrekkelyk tot No. 378. of Brief van V.D.M. waarin bewezen wordt, dat het Jus Naturae in de Praktyk der Regten niet te pas komt.]
- - Tametsi bella quiescunt,
non periit virtus, licet exercere togatae.
Munera militiae, licet & sine sanguinis haustu.
Mitra legitime sub Judice bella movere.
Lucanus.
Ik zoude reeds aan hetverzoek van den Heer Vulturius. (Zie 't Vertoog No. 378.) hebben voldaan, zo niet de tegenwerpingen van deszelfs Neef tegen de algemene loffelyke praktyk reeds ingebragt, en die, welke daar tegen nog ingebragt zouden kunnen worden, my eenige moeilykheid hadden veroorzaakt. Doch naar alles wel gewikten gewogen te hebben, verbeeld ik my nu eindelyk in staat te zyn, om tot overtuiging en verbetering van den Neef van den Heer Vulturius en de weinigen, die met hem dezelfde gevoelens aankleven, voor deezen dag een overredend Vertoog te kunnen schryven.
Voor af moet ik aanmerken, dat de Heer Vultu- | |
| |
rius my te regt den eertitel van Advocaat toeschryft; - een beroep, 't welk by de oude Romeinen wel eenigzins aanzienlyk was, doch in onze meer verlichte tyden alle eere waardig, en met den Adeldom gelyk te stellen is. Thans wordt de eertrap van Advocaat, even zo wel als de Titel van Baron, Graaf &c. voor geld gekogt. Gelyk ryke burgers in edellieden worden herschapen, zonder dat zy immer hun land met verstand en dapperheid ten dienst hebben gestaan, of daar toe zelfs het voornemen hebben, zo wordt insgelyks aan eenen vrolyk levenden Jongeling, die de Studie voor suffende geesten overlaat, een Doctoraat in de regten verkogt, schoon hy vooraf wel zal willen zweeren, de praktyk nimmer te zullen oeffenen. Dus mag men met regt zeggen, dat de titel van Juris utriusque Doctor gelyk moet gesteld worden met dien van Baron of Graaf, en dat die lieden, als een onfeilbaar gevolg daar van, door onedele en ongeletterde lieden, die zo veel gelds niet bezitten, moeten geëerbiedigd worden; en het is dit zoort van Advocaten, welke myn voorganger de Engelfche Spectator Vreedzame noemt, want hy onderscheid dezelve in Strydende, en Vreedzame.
Tot de zaak zelve komende, moet ik my met den Heer Vulturios beklagen, dat zich hier en daar doch zeer zelden.wel eens een Advocaat opdoet, die onder den naam van Conscientieus te zyn en eerlyke gevoelens te bezitten, even als de Neef van dien Heer, verscheidene oude en bestendige gewoontens uit de praktyk zoekt te bannen; doch de grote hoop van brave, geleerde, doorslepene, kundige en spitsvinnige regtsgeleerden hebben hun zulks altyd onmogelyk gemaakt. 'T is wel waar, dat zommige van die ongelovige Advocaten (indien ik my zo uitdrukken mag) zich hier en daar by dezen en genen man van verstand
| |
| |
als eene buitengewone en ongemeene zaak hebben weten voor te doen, en derzelver agting te winnen; doch by het grootste gedeelte van het volk ishun roem zeer gering geweest.
Het zeggen van den Neef van den Heer Vulturius ‘dat het de pligt van een braaf en eerlyk Advocaat is onder twistenden vrede te maken, of zo zulks niet kan geschieden, de zaak zo spoedig mogelyk en op de minst kostbaarste wyze ten einde te brengen’, is doorgaans de hoeksteen van het gebouw, 't welk zy uit hunne hersenschimmen zoeken op te trekken. Dit zeggen heeft wel eenigen schyn, maar bewyst niet veel, nergens in het Corpus Juris zal men dit vinden, en buiten het zelve is een Advocaat niet gebonden; dit is alleen zyn Voorschrift en daar moet hy na te werk gaan.
My dunkt, ik hoor onze partyen hier reeds tegens invoeren; al wilde men dit eens tegen de waarheid aanstellen, dan is het nog mis; want al wat het Corpus Juris niet expresse verbiedt, is daarom niet geoorlofd; het Corpus Juris is gegrond op de natuurwetten, die wel degelyk eenen Advocaat het aanraden van Vrede aan de twistenden gebieden, en de langwylige en kostbare Procedures, voor zo ver die onnodig zyn, verbieden, en de Kristelyke Godsdienst dringt deeze pligten nog vaster aan.
De bedenking van dit argument heeft my zodanig benauwd, dat ik byna tot de noodzakelykheid gebragt was, om van gevoelen te veranderen, of om my te behelpen met de subtile distinctie van den Heer Rabener, namelyk tusschen een' Advocaat, en een' eerlyk man. Tot het eerste kon ik niet komen, dewyl ik reeds te lang de praktyk heb geoeffend, en dus daar in als gehard ben, en het laatste vond ik niet raadzaam,
| |
| |
en dat zulks mogelyk aanstoot zoude geeven aan die geenen, welke de subtiliteit van deeze en andere diergelyke distinctien niet kunnen beämen; doch eindelyk heb ik middel gevonden om dit pak van onze Schouders te schuiven door dit argument op de volgende wyze tegen onze partyen te gebruiken. ‘Nimmer kan men bewyzen, dat het Corpus Juris met even zo veel woorden eenen Advocaat gebiedt om iemand de processen af te raden, en de zaak te accorderen; ten minsten ik vind het in myn Corpus Juris niet, en staat het in anderen, dan is het 'er abusivelyk ingeslopen, gelyk ik in geval van noodzakelykheid zal tragten te bewyzen’. Dit dus nu ontegenzeggelyk zynde, zo moet het volgende argument myne wederstrevers verstomd doen staan, ‘is het Corpus Juris op de natuurwetten gegrond, en worden die door den Kristelyken Godsdienst aangedrongen, dan is het zeker, dat het Corpus Juris de gansche leer van het regt der natuur en van den Kristelyken Godsdienst in zich behelst. Nu heb ik myns bedunkens klaar betoogt, dat de zaak, waar over wy twisten, in het Corpus Juris ten voordeele van onze partye niet gedecideerd wordt gevonden, of zo het in eenige wordt gevonden, dat het dan drukfeilen zyn, en dus is het een onbetwistbaar gevolg, dat en de natuurwetten, en de Kristelyke Godsdienst even zo min als het Corpus Juris tegen de aangenomene algemeene praktyk stryden. Lieden weinig ervaren in de subtiliteiten van het Roomsche regt, zullen mogelyk de kragt van dit argument niet begrypen, en het zelve voor Sophistisch willen doen doorgaan; maar tegen zodanigen verklaar ik rond uit, dat het een goed argument is, het welk de Sustenue van den Heer Vulturius en alle brave Advocaten tegen alle aanvallen dekt, en
| |
| |
dat ik alle verdere tegenwerpingen hier gerust op, durf af laten stuiten: want by aldien dit argument verviel, zoude ik de aangehaalde tegenwerping niet weten te Solvéren en op te lossen’.
Tot dus verre had ik dit Vertoog in gereedheid, wanneer my een Vriend van buiten de Stad kwam bezoeken; ik liet hem den brief van den Heer Vulturius leezen, en wy raakten daar door ongevoelig aan het praten over de natuurwetten, wanneer ik onder de hand een questie opperde, welke ik dagt my in het opstellen van dit Vertoog van nut te kunnen maken. Ik vraagde hem dan, of een Advocaat zich aan het Corpus Juris of aan het Jus Naturae moet houden? het antwoord was, ‘de eerste en voornaamste studie van eenen Advocaat is het Jus Natura; hier van moet hy eene grondige kennis hebben, dewyl alle billyke regten en statuten hier op gegrond moeten zyn, en wil hy de Voorschriften van het zelve volgen, dan zal hy voor alle zyne Medeburgers een raadgevend Vriend zyn, hy zal hun den onderlingen vrede en eensgezindheid aanraden; de langwyligheid en kostbaarheid der processen zal hy vermyden, en alle slinksche wegen zullen hem ten gruwel zyn; maar dewyl ons verstand niet volmaakt is, en wy dus dikwerf dwalen in het uitleggen der natuurwetten; want zelfs de beste en schranderste Schryvers verschillen hier in van den anderen; zo is het noodzaakelyk, dat men in de regtspleging altoos een vast Systema volge. Onze Vaderlandsche wetten zyn niet zo uitgebreid, dat zy alle voorkomende gevallen zouden, bevatten en bepalen, derhalven moeten wy onze, toevlucht elders neemen, en wel tot zodanig een zamenstel van Wetten meest overeenkomstig met het Jus Naturae. Tot nog toe is ten dien opzigte
| |
| |
geene betere verzameling bekend, als het Corpus Juris, 't geen hier en daar, doch zeer zelden; wel eens van her Jus Naturae afwykt, maar meest altoos daar mede overeenkomt. Wilde men in ons Vaderland, wanneer 's Lands Wetten zwygen, altoos het Jus Naturae volgen, zonder zich aan zekere bepalingen te binden, dan zoude in eene en dezelfde zaak verscheidene vonnissen vallen, dewyl verscheidene regters verscheidene wyzenvan denken bezitten, en dies zoude het regt niet anders zyn als aequitas cerebrina, en van de byzondere wyzen van denken van de regters afhangen. Dieswegens moet een Advocaat, wil hy vrugten van zynen arbeid zien, zich mede bevlytigen tot de kennis van de Roomsche Werten’.
Meer andere redenen nog bragt myn Vriend by, om te toonen, dat een Advocaat vooral eene grondige kennis van het Jus Naturae moet bezitten; doch die waren van minder klem dan de voorgaande, die wel eenigen grond heeft; doch ik laat my even zo min als andere braave Advocaten door redenen overtuigen. Ik wil, en zal altoos in spyt van alle Wysneuzen de algemeene praktyk voorstaan en blyven aankleven, en rond uit zeggen, dat een Advocaat geen Natuur, maar Roomsche Wetten moet weeten. Ik durf thans ruiterlyk voor den dag komen om mede iets tot de volkome neerlaag van het regt der natuur toe te brengen, 't welk byna den laatsten snik heeft gegeeven, zinds zeker eerwaardig Zeloot van de Orthodoxie, door een' geestelyken yver gedreeven, alle beyveraars van de natuurwetten heeft beginnen te verketteren. Ik zeide mynen vriend egter niet, dat ik voornemens was een vertoog voor den Heer Vulturius te schryven, dewyl hy de
| |
| |
party van dien Heer sterk scheen te trekken, want na het leezen van dat vertoog, voegde hy daar nog tot, eene toepassing by; ‘wenschelyk was het, dat alle Advocaten met de gevoelens van dien Neef waren bezield, dan zouden zy met regt bestempeld worden met de agtingswaardige namen van Priesters der geregtigheid, voorstanders van onschuld, beschermers van weduwen en wezen, heil en troost der onderdrukten, en handhavers van het regt’.
Myn vriend hadt goed praten, want ik sprak hem niet tegen, dewyl ik niet gaarn met hem aan het disputéren raak; noch ik heb te voren reeds aangetoond, hoe verkeerd myn Vriend redeneert, en derhalven zal ik hier dit zyn zeggen in 't byzonder niet wederleggen, maar dit vertoog met eenige aanmerkingen sluiten.
Agtbare mannen! zonen van Themis! wien het regt der natuur geheel vreemd, en alleen een oppervlakkige kennis van de Roomsche wetten te beurt gevallen is; maar aan wien alle de streeken, chicanes en subtiliteiten van de Practyk grondig bekend zyn, wykt niet af van uwe oude gewoonten: weest voorspraken in alle zaken, 't zy voor ofte tegen: daar zult gy eere mede verwerven: rekt de processen tot in het oneindige: daar is geld mede te verdienen: bedient de magtigen der aarde tegen de veragte armoed: daar mede zult gy u vermogende vrienden maken. Maar wilt gy integendeel, aan het grootste gedeelte van die u komen raad vragen, uwen bystand ontzeggen, dan zult gy by het gemeen voor onkundig worden versleten; wilt gy de processen in hunne geboorte smoren, of ten eersten ten einde brengen, dan zult gy u nimmer aardsche schatten vergaderen; wilt gy de armen tegen de mag- | |
| |
tigen beschermen, dan zult gy u vermogende vyanden verwekken; by sommigen zult gy dan alleen geagt; en eerst hier Namaals beloond worden.
Tot besluit zal ik hier een zeer bekend, doch fraai vaersje ter navolging onderstellen.
Een Advocaat had aan zyn' Zoon, tot huwlyksgoed,
Een zeer verward proces, in plaats van geld, gegeeven,
Het welk hy schielyk won: hy hier door wel gemoed,
Zegt: Vader, zie hoe 'k in de regten ben bedreven,
Met eens te pleiten is het gansche werk verrigt!
Weg, sprak de Vader, weg, vertrek uit myn gezigt,
Gy kunt myn' Zoon niet zyn, 'k zal u niets meer vertrouwen,
Dat ik verward heb, gek, ontwind gy voor 't geregt.
Uw Grootvaar gaf aan my dit schoon proces ten Echt,
Waar van ik twintig jaar heb eerlyk huis gehouwen.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra. en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|