De Denker. Deel 8 (1770)
(1771)– [tijdschrift] Denker, De– AuteursrechtvrijDe Denker. Deel 8. De erven van F. Houttuyn, Amsterdam 1771
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1207 D 14
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van het achtste deel van De Denker, met de nummers 366 tot 418 (januari tot december 1770), uitgegeven in 1771.
redactionele ingrepen
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (fol. *1v) is niet opgenomen in de lopende tekst.
[fol. *1r]
DE DENKER.
AGTSTE DEEL.
TE AMSTELDAM,
By de Erven van F. HOUTTUYN,
MDCCLXXI.
[fol. *2r]
KORTE INHOUD der VERTOOGEN van het AGTSTE DEEL.
No. 366 | Zedelyke overdenkingen op den laatsten avond des jaars. | Bladz. 1 |
367. | De Hovaardy ten toon gesteld. | 9 |
368. | Brief van Iedereen aan den Denker. | 17 |
369. | De Kritieken gegispt. | 25 |
370, en 371. | Juliana Deugdlief over de Almanakken. | 33, 41 |
372. | Bespiegelingen over de Overstroomde Betuwe. | 49 |
373. | Zedekundige Proeven, genoomen in de Maand January, ter gelegenheid van inkomende Nieuwjaarsrekeningen. | 57 |
374. | Hoe zal men zich gedraagen, wanneer ons gedrag van anderen veroordeeld, berispt en bedild wordt? | 65 |
375. | De Denker verdedigt zich tegens Dr. Pereboom, die zich beledigd agt door de Brieven van Regtdoorzee, en des Denkers aanmerkingen op dezelve, No. 349, 350 en 351. | 73 |
[fol. *2v]
376. | Aanspooringen tot Dankbaarheid, enz. ter gelegenbeid van den aanstaanden Dank- Vast en Bededag. | 81 |
377. | Het eerste deel des Werks van Professor Genootschap beoordeelt. | 89 |
378. | Lessen van een' Oud Prakticyn aan Jonge Advocaaten. | 97 |
379. | T.L. Onderzoekt waarom zo veele volkeren nog van de kennis des Euangeliums versteeken zyn. | 105 |
380. | J.L. Plan aan den Denker, hoe hy best eene genoegzaame verscheidenheid in zyn Werk zal brengen. | 113 |
381. | Brief van Griet Wraakgraag, by gelegenheid als haar Man in de Nieuwe Vaderlandsche Letteroef. las Heumans Xantippe's eer verdedigd, met des Denkers Antwoord op denzelven. | 121 |
382. | Brief van Mietje Ouwerwets, geb. Inschikkelyk, om eene Jeneverbrandery in haare Stad opteregten; en bedenkingen van den Denker daar over. | 129 |
383 | Bedenkingen over het Menschelyk leven | 137 |
384. | Hoe men veelal 's zomers het buitenleven ten avond brengt. | 145 |
[fol. *3r]
385. | Hoe men zich tegens Deïsten hebbe te gedraagen, om hen te winnen. | 153 |
386, en 387. | Scriverius Antiquarius onderzoekt naar den Oorsprong der Barbiersstokken. | 161, 169 |
388. | Salomon Schryver verdedigd de Hollandsche Natie tegens de Beschuldiging, als of de Liefde by dezelve onbekend zou zyn. | 177 |
389. | Hoe veele Heeren en Vrouwen denken over hunne Dienstboden. | 185 |
390. | Vervolg van No. 385 | 193 |
391. | Het slegt gedrag van sommige Geestelyken geeft voedzel tot Deïstery. | 201 |
392, en 393. | De Geleerdheid en Ervarenheid in Kunsten en Weetenschappen maakt de menschen in plaats van gelukkig ongelukkig. | 209, 217 |
394. | Hoe veel winst een Koopman voor zyne Waaren mag neemen, enz. | 225 |
395. | Ds **** brengt Mejuffrouw N.N. aan bet dweepen; en wat dat ten gevolge heeft gehad. | 233 |
396. | Reize van Sebastiaan Schimp door een gedeelte van ons Land. | 241 |
[fol. *3v]
397. | Catalogus van eenige Boeken, enz. die de Heer V. in de Bibliotheek van zyn Oom heeft gevonnden | 249 |
398. | Brief van Henrietta, eene Amsterdamsche Dame, aan haare Vriendin, op de Veluwe. | 257 |
399. | Antwoord van Margareta, eene Veluwsche Landjuffer, aan bovenstaande Henrietta, Amsterdamsche Dame. | 265 |
400. | Bespiegelingen over de aangenaanheid van het Landleven. | 273 |
401. | Wm. Negotiant Senior kan niet hidden, niet aandagtig zyn in de Kerk, noch op Godsdienstige zaaken behoorlyk denken. | 281 |
402. | Wat daar van de oorzaak zy. | 289 |
403. | Nadere overwegingen over dat punt; waarin getoond wordt, dat niet God, of onze aangeboorene Natuur, maar de menschen zelven, door hunne welvermydelyke Verkeertheid daar van de oorzaak zyn. | 297 |
404, 405, en 406. | Reize naar en door de Planeeten. | 305, 313, 321 |
[fol. *4r]
407. | N.N. wordt te onregt beschuldigd zynen Buurman om het leven te hebben gebragt. | 329 |
408. | Vervolg van No. 356, over de Kermissen, door Justus Antispot. | 337 |
409. | Susanna Honette en Sara Penning schryven aan den Denker; de eerste over sommige Advertissementen in de Couranten, de laatste over het uitverkoopen der Winkeliers. | 345 |
410 | Wat men in 't Zintwisten over, en 't yveren voor de Waarheid, hebbe in agt te neemen. | 353 |
411. | Waarin de kunst bestaat om gelukkig te leeven. | 361 |
412. | Betrekkelyk tot No. 378. of Brief van V.D.M. waarin bewezen wordt, dat het Jus Naturae in de Praktyk der Regten niet te pas komt. | 369 |
413. | Over de bevordering der Heeren Studenten tot Juris Utriusque Doctor, enz. | 377 |
414. | Over het geeven van fooitjes aan de Meiden enz. | 385 |
415. | Over het Illumineeren, enz. by gelegentheid der Geboorte van eene Prinses. | 393 |
[fol. *4v]
416 | De Heer R toont, dat Zedeschryvers op geene verbetering hebben te hoopen, hoe bondig hunne voorstellen ook mogen zyn. | 401 |
417. | Overdenking van een' der Herderen onder het zoeken en begroeten van 's Waerelds Heilland te Bethlehem, Digtstukje. | 409 |
418. | De Denker aan zyne Leezers. | 417 |