| |
| |
| |
De Denker.
No. 410. Den 5 November 1770.
[Wat men in 't Zintwisten over, en 't yveren voor de Waarheid, hebbe in agt te neemen.]
Betragt de waarheid in liefde.
Paulus.
Wanneer wy onzen aandacht op de Schepselen vestigen zullen wy ras gewaar worden, dat 'er een zeer groot onderscheid onder dezelve plaats heeft. De gelyksoortige Schepzels verschillen zelfs van elkanderen. Geene twee bladeren zyn 'er, volgens aanmerkingen van Natuurkundigen, op éénen boom, die elkander in alles juist gelyk zyn. 't Schynt dat de groote Schepper, door deeze verscheidenheid zyne Magt en Wysheid des te heerlyker ten toon heeft willen spreiden voor de opmerkinge van zyne Redenmagtige Schepselen.
Doch, 't gene ik hier vooral wilde opgemerkt hebben, is, dat dit groote onderscheid zich niet minder onder het geslachte der Menschen, dan onder de andere schepselen der aarde vertoont.
| |
| |
De Menschen zelfs, schoon uit eenen bloede gesprooten, verschillen niet allen in gestalte en houding, in gedaante en wezenstrekken, in gebaarden en stemmen, maar ook ten aanzien van hun oordeel en verstand.
Deeze groote verscheidenheid, van de verstandelyke vermogens der Menschen, is ook, in 't algemeen, het gewrocht van den Grooten Schepper aller dingen. Dan, deeze groote verscheidenheid der verstandelyke vermogens, schynt de voornaame oorzaak te zyn, van de verschillige wyze van denken, van de verscheidene zelfsstrydige beoordeelingen der dingen, en van de menigvuldige en zeer verschillende begrippen en gevoelens, welke onder de Menschen plaats hebben: schoon ook veel andere zaaken en omstandigheden, in welke de Mensch, in 't algemeen, lydelyk is, hier toe kragtdaadig medewerken.
Dus vertoont zich de Mensch, ook in dit opzichte, als een afhanglyk schepsel. Dus mogen zy, die maar weinig verstand en oordeel bezitten, in den onafhanglyken wille, van hunnen vrymagtigen Maaker berusten, en zich met zyne onverplichte bedeeling vergenoegen. Zy die in hunne begrippen doolen, die verkeerde denkbeelden van sommige dingen hebben, waarvan, waarschynlyk, niemant geheel vry is, kunnen niet beschuldigd worden, terwylze in deezen doen wat zy kunnen. Zulken zelfs, die in het stuk van den Godsdienst dwaalen, daar het hun echter in ernst om de waarheid te doen is, (en wie durft zich hier ook vry kennen?) behoeven om deeze hunne onwillige dwaalingen, voor geen het minste ongenoegen van God, schoon hy de God der waarheid is, te duchten, Dus ook, zy die boven anderen in verstand
| |
| |
en oordeel uitmunten, hebben geene reden zich op hunne bekwaamheden te verhovaardigen, en min bedeelden met verachtinge aan te zien. Wat hebben zy datze niet ontvangen hebben, en indien ze alles ontvangen hebben, wat roemen zy, als of ze niets ontvangen hadden? Zodanige roem is ydel. Zo mede, die meemt dat hy rechtmaatige denkbeelden en rechtzinnige begrippen heeft, (en wie meent dat niet?) moet anderen, die hy denkt dat doolen, veel eer met medelyden beschouwen en beklaagen, dan beschimpen en onheusch behandelen. Ja, dat de Rechtzinnige zich met een harte overvloeiënde van dankbaarheid tot God verheuge en zich toelegge zoo veel in hem is, de doolenden met den geest der zagtmoedigheid te recht te brengen en te verlichten.
Dan, daar niemant meent te doolen, daar elk zich verbeelt op den weg der waarheid te zyn, en hen, die van hem verschillen, als doolenden beschouwt, staat het niet alleen elk vry, maar het is ook elks plicht, zo hy anders de vereischte bekwaamheden en genoegzaame gelegenheid heeft, zyne byzondere begrippen, die hy meent waar, van belang, en noodzaaklyk of nuttig te zyn, voort te planten, te verdeedigen, en de strydige gevoelens te keer te gaan en te wederleggen. Daar niemant onfeilbaar is, moet niemant, hoe hoog gezeten, zich verbeelden, dat hy alleen recht heeft, zyne begrippen, als waarheden, te handhaven, en die van anderen te beoordeelen, zonder dat iemant daar tegen zoude mogen kikken. Niemant, wie hy zy, hoe geleerd, met welke waardigheden bekleed, door welke eertytels onderscheiden, moet het eenen anderen, hoe onkundig en gering ook, kwalyk neemen, dat hy zich met mond of pen te- | |
| |
gens zyne begrippen verzet, anderzins geeft hy zeker doorslaande blyken van zondigen hoogmoed en verfoeilyke verwaandheid. Hier heeft elk dezelfde en evenveel vryheid. Elk heeft evenveel recht, en al wie kan, is verplicht voor de belangens van waarheid, of 't gene hy voor waarheid houdt, te yveren. Dit is eene vryheid, die niemant aan eenen anderen mag afstaan. En hy, die anderen van deeze vryheid zoude willen beroven, zoude zich een recht willen aanmaatigen, nooit van God noch menschen aan eenig sterveling opgedraagen.
Dan, men moet voor de waarheid met verstand yveren. Men moet, voor de waarheid yverende, de liefde niet vergeeten. In alles overeen te stemmen, is, gelyk uit het boven gezegde blykt, onmogelyk. Dus zyn verschillen noodzaaklyk, en het zintwisten niet wel te vermyden. Maar, 't is niet onmogelyk elkander te verdraagen. 't Is niet onmogelyk, elkander, niet tegenstaande de verschillen, lief te hebben. 't Is niet onmogelyk, in het zintwisten, anderen zo te behandelen, als men zelf, in zulk een geval, gaarne gehandeld ware.
Werdt dit altoos bedacht en in acht genomen, de verscheidenheid van oordeel, begrippen en gevoelens, zouden geene onheilen in het geheel veroorzaaken.
't Is ook niet onmogelyk, 't is zelfs niet moeilyk, de Regels op te maaken, naar welke zich elk, op dat de liefde niet verbroken, de verdraagzaamheid niet geschonden, en de rust niet verstoort worden, in het zintwisten hebbe te gedraagen. Elk kan die Regels zeer gemaklyk by zichzelven opmaaken, indien hy zichzelven maar afvraagt, hoe hy gaarne van zyne Party behandeld wilde weezen. By voorbeeld.
| |
| |
Zal iemant, die met een' anderen zintwist, begeeren, dat zyne Party, den staat des geschils, ten zynen nadeele, verduistere, verdraaie, met andere dingen, die 'er niet toebehooren, vermenge, of geheel achter wege laate, en als uit het oog verlieze? Immers neen.
Zal hy begeeren, dat het verschil grooter en van meerder belang, of erger dan het is, vertoond worde? Neen.
Zal hy wel willen toestaan, dat men haatlyke gevolgen uit zyn gevoelen afleide, die 'er niet in liggen: of, dat men de haatlyke gevolgen, die 'er rechtmaatig uit kunnen getrokken worden, doch die hy ontkent, omdatze zyn verbysterd oordeel, of kleen verstand ontsnappen, voor zyn gevoelen houde? Geenzins.
Zal elk, die het om de waarheid te doen is, niet wenschen, dat zyne bewyzen onpartydig worden naargegaan, en met bedaardheid beschouwd? Zekerlyk ja.
Zal iemant gaerne om zyne doolingen, of kleen verstand, of onkunde, of misslagen, aan de kaak gesteld, of openlyk befpot worden? Vooral niet.
Zal hy gaarne van zyne Party op een' meesterachtigen trant en als een schooljongen worden behandeld? Almede niet.
Zal hy gezet zyn op hoonende Bynaamen, en schimpschooten, die hem onteeren en verguizen? Neen zeker.
Zal iemant, die zintwist, wel gaarne van zyne Party onvriendelyk, onbeleefd, verachtelyk en scherp worden bejegend? Ook niet.
Zal hy wenschen kunnen, dat zyn tegenspreeker of schryver, den staat des geschils niet slechts laate vaaren, maar van persooneliteiten spreeke,
| |
| |
en dingen behandele, die niet alleen niets ter zaake doen, maar die zelfs nergens anders toe dienen kunnen, dan om hem gehaat, en aan moeilykheden, ware het mogelyk, onderhevig te maaken? Niets minder.
Zulke en dergelyke vraagen heeft men maar aan zichzelven te doen, om te weeten hoe men zich in het zintwisten hebbe te gedragen. Handelt men in het zintwisten, strydig met de opgegeevene en dergelyke Regels, men gaat niet als een redelyk wezen, niet als een verstandig man, en nog minder als een begenadigd Christen te werk.
Inzonderheid voegt het Godgeleerden deeze en dergelyke Regels in het zintwisten in acht te neemen. Of zou het verstandig en Christelyk konnen gerekend worden, op eene ongodsdienstige wyze over den Godsdienst te zintwisten? Verbeeld u eens dat iemant met eenen anderen redentwist ter verdeediging van de Christelyke Openbaaring, dat hy zyne Party van derzelver noodzaaklykheid en Godlykheid tracht te overtuigen, maar met verwaarloozing der boven gemelde Regels, hoe fraai zal dit uitkomen! De verdeediger van den Christelyken Godsdienst zal daar door toonen, dien Godsdienst zelf niet recht te kennen, of geenen waaren eerbied voor dien Godsdienst te bezitten, of dat hy zich door hoogmoed of wraakzucht, buiten de paalen van zynen hem welbewusten en erkenden plicht, ongelukkig laat vervoeren. Welk eene Geleerdheid en Beleezenheid zulk een in zyne Schriften ook vertoont, hy zal den waaren Christen bedroeven, die de Zedenleer van Christus door hem geschonden ziet. Hy zal van elk onpartydig, bedaard, en waarlyk
| |
| |
verstandig man, voor een mensch van weinig oordeel, of van zeer groote verwaandheid, of van ongemeene sterke driften, waar van hy zich ten slaave maakt, niet zonder reden worden gehouden.
Waren de Heidensche Godgeleerden de Waarzeggers of Priesters dier volken, en geenszins hunne Dichters, schoon ervarene Oudheidkenners, dit laatste verzekeren, zo zyn ook onze Godgeleerden meest al Priesters des Heeren, openbaare Leeraars des Volks: Deeze, derhalven, dienen ons in alles, zo ook in hunne twistredenen, met een goed voorbeeld voor te gaan, en zich geenszins gelyk te stellen met dat slag van volk, 't welk gewoon is, elkander in het twisten, alles wat zy by een kunnen haalen te verwyten, den huid vol te schelden, en met geweld tot zwygen te dwingen.
Dat dan al wie waare achting voor den Christelyken Goddienst en oprechte liefde voor Godzaligheid en Deugd heeft, dit asles wel ernstig ter harte neeme.
Zyn wy zodanig gesteld, en in zulke onderscheidene omstandigheden geplaatst, dat het niet wel anders zyn kan, of wy moeten in veele zaaken, den Godsdienst zelfs niet uitgezonderd, van elkanderen verschillen: Vloeiën uit deeze verschillen wederom de zin - en redentwisten onvermydelyk voort, geen nood. Laaten wy zin- en redentwisten. Maar laat het ons niet te doen zyn om elkander te verbitteren, maar te verbeteren. Laat het ons te doen zyn om elkander te onderwyzen niet te verwyzen. Laaten wy de Dooling niet gevaarlyker achten en meerder tegen gaan dan de Zonde. Laaten wy de Waarheid niet ten kos- | |
| |
te van de Deugd verdedigen. Laaten we op het papierenveld, met eene Zwaaneveêr, tegen elkander ten stryde treden, maar met een harte vol van liefde tot den naasten, zelfs tot de vyanden. Zulk. twisten zal de Samenleving niet ontrusten. Zulk twisten strydt zelfs niet met de verdraagzaamheid. Het zin- en redentwisten is op zichzelve onverschillig, maar wordt goed of kwaad, naar het onderwerp is, waar over men twist, en naar dat de partyën zich gedraagen Laaten zy, die tegen elkander in het Strydperk treeden, hun gemoed vooraf behoorlyk bereiden, op dat zy als Christenen stryden, en by alle braaven eer en, roem behaalen mogen. Laaten wy redentwisten. 't Is elk toch om de waarheid te doen, die elk aan zyne zyde meent te hebben. Maar zyn wy waare Christenen, laaten wy dan toonen overtuigd te zyn, dat men, ook in dit byzondere geval van Redentwisten, de les van Christus nimmer moet vergeeten: Al wat gy wilt dat u de menschen zullen doen, doet gy ook hun alzo.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra. en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|