De Denker. Deel 8 (1770)
(1771)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |
De Denker.
| |
[pagina 330]
| |
by gekomen zynde, hem dood vondt, de borst op twee plaatsen doorstooken, en zyne klederen en hemd geheel bebloed; dat hy vervolgens uit de beschouwing van die twee wonden hadt opgemaakt, dat die met eene gaffel aan den neergeslagen waren toegebragt, en dat hy eindelyk zyn oog rondom het doode lighaam hebbende laten gaan, eene gaffel hadt gezien, getekend met de eerste letters van den naam van den beschuldigden; ter zelven tyd bragt de getuige de gaffel te voorschyn, die de beschuldigde voor de zyne erkende. De verklaring van den tweeden getuige was van meer gewigts: hy zeide, dat hy des morgens van den zelven dag van den dood van dien Buurman, zeer vroeg opgestaan zynde, met voornemen om naar een naburig Dorp te gaan, den beschuldigden haat gezien, aanhebbende een' lakensen rok; dat hy niet kunnende vertrekken, en van den eersten getuigen hebbende gehoord, dat hy hunnen Buurman versmoord hadt gevonden, en de gaffel naast hem, zy te zamen den Moordenaar hadden gaan vatten, en naar den Vredenregter gebragt. Die tweede getuige voegde 'er by, dat hy dien man nader hebbende beschouwd, tewyl hy vermoord werdt, gewaar was geworden, dat hy het zelve kleed niet aanhadt, waar mede hy hem des morgens voor den moord hadt gezien; dat deze omstandigheid hem sterk hebbende getroffen, en zeer verwonderd zynde over de verlegenheid en ontkentenissen van den beschuldigden, hy, uit last van den Regter, in het huis van denzelven was geweest, alwaar hy na lang te hebben gezogt, eindelyk denzelven rok, dewelke de beschuldigde eenige oogenblikken voor den moord aanhadt, geheel bebloed in het beddestroo hadt gevonden. De derde getuige verzekerde, dat hy eenige dagen voor den moord, den gevangenen aan den ongelukkigen, wiens Moordenaar vervolgd werdt, hadt hooren bedreigen. - Deze verklaringen waren zeer sterk, en de verontschuldiging van den beschuldig- | |
[pagina 331]
| |
den was niet in staat om dezelve kragteloos te maken. Hy vergenoegde zig met bezadigdheid, even als booswichten, aan de schelmstukken gewoon, te zeggen, dat het waarheid was, dat 'er eene hevige twist was ontstaan tusschen hem en den man, welke naderhand vermoord was, dat zy twee velden hadden, zo kort by den anderen dat men in het een niet kon komen zonder door het andere te gaan; op den dag van zyn' dood, voegde hy 'er by, ging ik 's morgens vroeg met myne gaffel nae myn veld; - eenige schreden van myn voetpad ontdekte ik eenen man onbeweeglyk ter aarde liggende, even of hy dood of dronken was; - myn geweten verpligtte my te naderen om hem hulp aan te hieden, - ik naderde ook met 'er daad, en ik sidderde op het gezigt van mynen stervenden Buurman, zwemmende in zyn bloed, het welk uit twee ysselyke wonden liep, die hy in zyne horst hadt, - ik ligtte hem op, tragte hem te helpen, betuigde hem de smert en aandoening, welke ik gevoelde, en verzogt hem, dat hy my zyne bespringers zoude noemen, hy scheen gevoelig aan het deel, 't geen ik in zynen elendigen toestand nam, hy wilde spreken, maar kon geen een woord uitbrengen, om kort te zyn, na eenige oogenblikken met den dood geworsteld te hebben, gaf hy eenen ysselyken gil, wierp eenen stroom bloeds uit den mond over myne klederen, en stierf. Ik voorzag, vervolgde de beschuldigde, dat het vermoeden op my zoude vallen, dewyl ik wist, dat noch onze oude twist, noch onze bedreigingen over en weder onbekend waren. Met dat denkbeeld vervuld, verwyderde ik my zo schielyk, als of ik zelf de Moor der was, en door de verlegenheid, waarin my dat doodelyk geval bragt, nam ik zyne gaffel voor de myne, die ik by het doode lighaam liet. Genoodzaakt zynde om het overige van den dag in myn veld te blyven, keerde ik schielyk naar huis om een ander kleed aan te doen, uit vreze dat het bloed, waarmede ik besmet was, tegen my zoude getuigen, en ik verberg dat kleed in het stroo van myn bed. Ik ontkende naderhand voor den Vredenregter, dien dag een ander kleed gedragen te hebben, als ik aanhadt, wanneer ik gevangen werdt, maar die ontkentenis was de uitwerking van die zelfde vrees, welke | |
[pagina 332]
| |
my de bebloede klederen hadt doen uittrekken, zodanig is de waarheid, eindigde dè beschuldigde, zodanig is de waarheid in alle de omstandigheden van het geen ten mynen opzigte den dag van dat droevig schouwspel gebeurd is. - Ik zeg niets onwaaragtigs, en ondertusschen moet ik zelf bekennen niets te kunnen bewyzen van het geene ik zeg: - schuldig in schyn, onschuldig met 'er daad, heb ik geene andere getuigen dan God en myn geweten. Die twee agtbare getuigen voldoen niet, als de bewyzen zo sterk zyn als in dit geval. - De allergoddelooste Moordenaar zelf is in staat om de waarschynelykheid van zyn schelmstuk te verbloemen, en om zyne leugenen kracht by te zetten, roept hy God en zyn geweten tot getuigen. De Opperregter was weinig geraakt door deze verontschuldiging, en integendeel verzwarende de schrikkelykheid van het schelmstuk en de godloosheid van den Moordenaar, zeide hy tot de Gezworens, dat hy geene de minste zwarigheid vondt om naar de uiterste strengheid een' man te oordeelen, wiens schelmstuk meer dan genoeg bewezen was. In Engeland zyn de PairsGa naar voetnoot(*) de Gezworens en de Regters in crimineele zaken; in zo een geval moeten zy een getal van twaalf uitmaken, wil een beschuldigde, wettig veroordeeld, en het vonnis ten uitvoer gebragt worden. Zy moeten ook allen van een gevoelen zyn: een eenige, die niet mede toestemt, stremt het vonnis van alle de overigen. De Opperregter vertrok om hun te laten vonnissen; zy stemden van 's morgens tot 's avonds negen | |
[pagina 333]
| |
uuren; deze traagheid om te vonnissen verwonderde den Opperregter; hy liet de Gezworens vragen waarom zy nog niet gescheiden waren, en welke beweegredenen hun belette het eens te zyn; zy deden hem antwoorde, dat zy allen, van dien morgen af, reeds van een gevoelen waren, behalven de eerste Gezwore, die van andere gedagten was, en dat hy die met eene onverwinnelyke halstarrigheid staande hieldt. Terwyl men dit antwoord aan den Opperregter ging brengen, stonden de elf Gezworens tegen den twaalfden op; zy hielden met yver by hem aan om zig aan hun gevoelen over te geven, en gelyk zy, den beschuldigden ter dood te veroordeelen: die Regter bleef onbewogen en zo standvastig, dat de anderen, vrezende den gehelen nagt tot de beslissing van die zaak te moeten doorbrengen, liever van hunne eigen gedagten wilden afgaan, als wagten, tot dat hun Medebroeder tot hunne gedagten overkwam. De Opperregter, over zodanig vonnis verontwaardigd, verweet hun hevig hunne onregtvaerdigheid, en hun hunnen pligt voorschryvende, zondt hy ze te rug met last om zo lang opgesloten te blyven, tot dat zy allen van een en dezelfde gedagten zyn zouden. Zy bleven dan voor de tweede reis vergaderd, en stelden alles, wat mogelyk was, in het werk, om den gezworen, wiens gevoelen tegen het hunne streedt, daar toe overtehalen, en overlaaden hem met verwytingen; maar noch scheldwoorden, noch gebeden, noch bedreigingen konden iets baten, hy bleef onverzettelyk, en zeide rond uit, liever het leven te willen verliezen dan van gevoelen te veranderen. Dus werdt deze nagt met vrugteloos te twisten door-gebragt; met een woord zy waren genoodzaakt den beschuldigden onschuldig te verklaren, dewyl een van hun 'er zig tegen kante om hem als schuldig te veroordelen. De Opperregter van dit vonnis onderrigt zynde, werdt door gramschap vervoerd, deedt hun de aller-bitterde verwytingen, en door de westen genood- | |
[pagina 334]
| |
zaakt zynde het vonnis te onderschryven, zeide hy het bloed van den vermoorden voor hunne rekening te laten. De beschuldigde dit vonnis hebbende hooren uitspreken, wierp zig aan de voeten van zyne Regters, dankte de Voorzienigheid; en zig na den Opregter wendende, gy ziet het, zeide hy, Milord! gy ziet het, God en een goed geweten zyn de beste en zekerste getuigen. Deze woorden op eene vrymoedige en onverschrokke wyze uitgesproken, maakten indruk op het gemoed van den Regter, en zig hebbende laten onderrigten omtrent de Zeden van den gezwooren, die, door eene zoort van hoofdigheid, het leven aan den beschuldigden hadt gespaard, twyffelde hy niet meer aan zyne opregtheid; maar de verklaringen der getuigen de nieuwsgierigheid van den Regter meer en meer opwekkende liet hy dien gezworen by zig ontbieden en haalde hem over, om hem de reden te vertrouwen, die hem hadden doen besluiten om den Moordenaar genade te bewyzen. Dewyl gy myn vertrouwen verzoekt Milord! hervatte de gezwore, zo zal ik U myne beweegreden ontdekken, indien gy my op uwe Vroomheid wilt verzekeren, dat gy nimmer voor mynen dood gemeen zult maaken; het geen ik U ga te kennen geven. - De man, dien ik heb doen vryspreeken, is de Moorder van zynen buurman niet, - ik heb hem gedood. Moest ik derhalven dien, welken men met den moord betigt heeft, aan de straf ten prooi geven? De man, welken men dood heeft gevonden, vervolgde hy, zamelde de tiende in myne wyk op; hy was van een hard, geweldig, en oplopend Karakter, eenige uuren voor zynen dood was hy op mynen Akker geweest, en hadt veel meer tarwe genomen dan hem toekwam; ik ging ndar hem toe, en zonder hem eenigsins te mishandelen, hield ik hem Zyne onregtvaerdigheid voor Oogen; hy antwoorde my door eenen vloed van scheldwoorden, en door myn stilzwygen meer en meer boosaartig wordende, viel hy met zyne | |
[pagina 335]
| |
gaffel op my aan, en bragt my verscheide slagen toe, daar ik langen tyd de tekens van zal dragen, zie ze zelf: Milord! Ik was zonder wapenen, en onder de handen van eenen woedenden; ik moest my verweren of goedmoeds onder zyne slagen doodblyven, ik wierp my op hem, om hem zyne gaffel te ontweldigen, 't geen my gelukte; hy wilde die weder hebben, waar door ik hem kwetsté en veel zwaarder dan ik wilde en wenschte; - hy is van deze wonden gestorven. - Gy weet alles Milord! met opzigt tot dezen ongelukkigen, den welken gy steeds schuldig hebt geagt. - Gy ziet nu wat ik gedaan heb om hem het leven te behouden. Ik was by my zelven wel verzekerd, dat myne Onschuld en de wettigheid myner verantwoording my tegen de strengheid der straf zoude beveiligen, maar het zoude my myne gansche bezïtting en die myner kinderen hebben gekost, om den onwilligen doodslag te herstellen. Ik moest egter dodelyke angsten uitstaan over dien genen, welken men in myne plaats hadt gevangen. - Byaldien ik 'er niets anders op had kunnen uitvinden zoude ik alles te kennen hebben gegeven; maar door kracht van Sollicitatien, kuiperyen, en geld, heb ik het eindelyk zo ver gebragt dat ik tot hoofd van de gezworenen in deze Procedure benoemd werd, - ik heb van de andere zyde ook zorg gedragen, dat noch aan de gevangenen, noch aan deszelfs huisgezin iets ontbrak. - Gy weet het overige. - Ik beroep my op uwe vroomheid. De opperregter heeft dit geval niet eer geopenbaard dan na den dood van den gezworen, gelyk hy beloofd hadt.
* * *
Uit deze menigte van omstandigheden, zo nadelig voor den Ongelukkigen, die met het schelmstuk werdt betigd, moeten natuurlyk deze twee aanmerkingen volgen; in de eerste plaats, dat de onschuld en een onbevlekt geweten magtige getuigen zyn, | |
[pagina 336]
| |
ten anderen dat het egter kan gebeuren, dat Regters, alleen de billykheid in het Oog houdende, eenen onschuldigen veroordeelen; terwyl ondertusschen dezelfde omstandigheden, die hem voor schuldig doen doorgaan, den boosdoender, welken de wet straffen wil; voor alle straf beveiligt. Gy allen derhalven, aan wien het Zwaerd tot handhaving van de Goddelyke en Menschelyke wetten is toevertrouwd, laat altoos de voorzigtigheid de eerste plaats in uwe Regtbanken bekleden; gedenkt met Schrik en Vrees, dat gy gedurig bloot staat om den onschuldigen te veroordelen, - bidt God om wysheid, zyt traag in het veroordelen, wanneer 'er eenige bedenkelykheid overblyft, en doet steeds de billykheid hulde; dan zal ons Nederland, overal geroemd door de billykheid zyner Regtbanken, dien naam altoos behouden en vereeuwigen.
J.L.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|