De Denker. Deel 8 (1770)
(1771)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 297]
| |
De Denker.
| |
[pagina 298]
| |
kunnen goedvinden, eene plaats in zyn werk te gevenGa naar voetnoot(†)’., De Heer Wm. NEGOTIANT Senior toont ons in zyn persoon, dat wy allen ih diervoege gesteld zyn, dat wy binnen korten aan zekere handelingen en levenswyze gewennen, welke gewoonte voorts gaande weg aangroeit, en wel haast zulk een vermogen verkrygt, dat ze zich van alle neigingen en begeerten der menschen meester weet te maaken, en ons, onvermydelyk, en, als tegen onzen wille en dank, aanvoert tot dat geene, waartoe onze driften, neigingen en zinnelykheden ons aanspoorden; 't welk dan duidelyk toont, dat wy menschen geenzins meester zyn over ons gedrag, en geene de minste vryheid kunnen oeffenen, maar, integendeel, door de kragt van onze dikwils ingevolgde begeerten, en hebbelykheden, noodzaakelyk, tot werken worden aangezet.’ Ik liet hem spreeken, zonder my met hem intelaaten. Myn jongst voorleden vertoog, ter beantwoording des Briefs van den Heer Wm. NEGOTIANT Senior, toen reeds, aan de Uitgeevers myner weekelyksche Blaadjes, gezonden, en op zulk eene aanmerking, by gelegenheid van dien Brief, niet gedagt hebbende, vond ik goed, t'huis komende, myne aanmerkingen, die ik, tegen de bedenkingen, van deezen, my onbekenden, Heer, had, op 't papier te brengen; besluitende, dezelve, ter beoordeling myner Leezeren, eene plaats onder myne Vertoogen te geeven; en te gelyk eens te beproeven, of men goede redenen heeft, om te denken: zo als deeze Heer schynt te willen: dat verouderde gewoonten, en dikwyls ingevolgde hartstogten, van die natuur zyn, dat ze, ten eenigen tyde, een zo sterk vermogen op de menschen verkrygen kunnen, dat het hen noodzaakelyk, tot het geene zy verrigten, aanvoert, en zy hetzelve, by mogelykheid, niet kunnen wederstaan. Waar toe ik heden, 't geen ik deswege optekende, en, vervolgens, tot eene proeve ontwierp, myn weekelyks Papier geschikt heb. | |
[pagina 299]
| |
Ik denk, dat de tegenwerping van deezen Heer, tegens 's menschen vryheid, ontleend uit de kragt van dikwyls ingevoegde neigingen, en langdurige gewoonten, ten eenemaal ongegrond, kragteloos en allerongelukkigst is. Laat hy slegts het volgende overweegen, om zelf te oordeelen, of ik geene goede reden heb, my dus sterk uittedrukken. Eens gesteld zynde, dat zulke heerschende driften en ingewortelde hebbelykheden den menschen alle vryheid beneemen, en onmogelyk overwonnen kunnen worden; zou daar uit met regt kunnen getrokken worden, dat de menschen in 't geheel geene vryheid bezitten? zou zulks kunnen toonen, dat de menschen in andere opzigten, en omstandigheden, waar in zy aan geene gewoonte verslaafd zyn, ook geene vryheid kunnen oeffenen? zou zulks eindelyk bewyzen, dat, eer zy zodanige gewoonten verkreegen hebben, zy nooit vry geweest zyn, in hunne bepaalingen en bedryven? welk eene wonderbaare redekaveling! Ik handel thans in eenige gevallen, uit kragt van myne gewoonten, die ik my van tyd tot tyd eigen gemaakt heb, noodzaakelyk, derhalven ga ik ook in alle andere opzigten, in alle daaden en bedryven myns levens, noodzaakelyk te werk. Ik heb thans door het geduurig involgen van myne driften, geene vryheid, bygevolg was ik ook geen meester van myne daaden, eer ik nog zo verre gekomen was. Dit is eene redeneering, by wyze van gevolg, waar in echter geen gevolg altoos te vinden is, en die by elk verstandig mensch, van zelve, moet vervallen, - Van welk een vermogen, of kragt, derhalven, ingevolgde neigingen, en langduurige gewoonten, ook mogen zyn al wilde men vooronderstellen, dat zy, ten eenigen tyde, ons van onze vryheid in eenige opzigten beroven, nooit kan men 'er wettig uit opmaken, dat wy nimmer meester waaren van onze daaden, noch met dat edel vermogen van onzen goeden Schepper begiftigd, om onze daaden en bedryven naar welgevallen in te richten. | |
[pagina 300]
| |
Tot nog toe vooronderstelde ik, of redeneerde op die vooronderstelling, dat verouderde gewoonten, en dikwyls ingevolgde hartstogten, ons zomwylen zo vervoeren kunnen, dat wy geen gebied hebben over ons zelven, maar noodzaakelyk worden aangevoerd tot dat geene, het welk wy verrigten. Doch ik meen in staat te zyn, aantetoonen, dat deeze vooronderstelling zonder grond is, dat ingevolgde neigingen, en langduurige gewoonten, nimmer van zulk eene kragt zyn, dat zy ons noodzaakelyk tot de zonde aanvoeren. Laat ik eens beproeven, of ik daar toe in staat ben. De gewoonte veroorzaakt wel, dat onze vryheid eenigermate bepaald wordt, en dat wy niet zulk een vrymagtig gebied, over onze neigingen, als voorheenen, kunnen oeffenen, dewylze kan te wege brengen, dat wy ons niet, dan ten uitersten bezwaarlyk, van gewoone dingen ontbouden kunnen; waar van wy eenige voorbeelden, in ons voorig VertoogGa naar voetnoot(*), gaaven, en door de ondervinding, in duizend gevallen, bewaarheid wordt. Doch welk een vermogen langduurige gewoonten ook, door den tyd, op ons gedrag verkrygen, derzelver kragt kan men echter nog altyd wederstaan en overwinnen, indien men dezelve maar met alle omzigtigheid, en met alle zyne vermogens, die de goede Voorzienigheid ons verleent, en steeds in ons onderhoudt, wil te keer gaan. - Om ons hier van te overtuigen, onderzoeke men, of langduurige ondeugende gewoonten: omtrent deeze is de vraag: of die den mensch ooit die vermogens wel geheel beneemen kunnen, die volstrekt noodzaakelyk zyn, om hem in staat te stellen, van eenige hervorming, in zyne zeden en levenswyze, te wege te brengen. Om hier toe bekwaam te blyven, is 'er niets anders volstrekt noodzaakelyk, dan dat de mensch zyne Reden en Vryheid niet geheelyk, en in alle opzigten, door ondeugende hebbelykheden, verlieze. Indien die vermogens maar behouden blyven, en niet, ten eenemaal, vernietigd worden, hoe weinig gebruik men 'er tegenwoordig ook van maaken mag, zo moet men de ver- | |
[pagina 301]
| |
betering van zyne zeden, uit dien hoofde, ook mogelyk agten. Immers oeffent een mensch, aan kwaade geneugten overgegeeven, in eenige gevallen zyne vryheid, is hy, in eenige opzigten, meester van zyn gedrag, en kan hy, somtyds, zyne handelingen naar welgevallen rigten, zo zal het gewisselyk tevens in zyn vermogen wezen, om de pogingen van de hervorming zyner zeden werkstellig te maaken, en ter uitvoer te brengen, indien hy, voor het overige, maar zo verre kan komen, dat hy van de redenloosheid zyns gedrags overtuigd worde, indien hy maar een duidelyk begrip kan krygen van de ongelukkige en elendige gevolgen van zynen tegenwoordigen staat, en van de volstrekte noodzaakelykheid van zyne kwaade gewoonte te moeten afleggen, om beide hier, en in de andere waereld, gelukkig te leeven. Van dit alles nu waarlyk en weezenlyk overtuigd te worden, blyft voor een mensch, niettegenstaande het vermogen van zyne hebbelykheden nog altyd, ten striksten genoomen, mogelyk, ten waare dezelve hem van zyn Verstand, en Reden, geheel en al berooven. Want, behoudt hy zyne Reden in eenige opzigten, of, (om het met andere woorden uittedrukken,) is hy nog vatbaar voor Redekaveling, kan hy zich nog met redelyke bespiegelingen bezig houden, kan hy nog denkbeelden van zaaken vormen, dezelve met anderen vergelyken, en daar uit gevolgen afleiden; 't welk eigenlyk Redeneeren heeft: zo blyft hy, daar door, ook tevens vatbaar voor eene redelyke en gegronde overtuiging van de verkeerdheid en schadedelykheid van zyn gedrag, en van het overgroot geluk, het welk aan de verbetering van het zelve verknogt is. - Daar is derhalven, om de waarheid van deeze stelling te doen blyken, niets anders te doen, dan te toonen dat kwaade hebbelykheden, en gewoonten, niet in staat zyn, om den mensch geheel en al van zyne Reden en Vryheid te berooven; het welk, zekerlyk, niemand, met regt, kan tegenspreeken. - Schoon eene langduurige gewoonte van ondeugende daaden te pleegen, en steeds greetig te bedryven, de Reden en het Verstand, geweldig kan verzwakken | |
[pagina 302]
| |
zo kan ze echter deeze vermogens niet geheel versmooren en vernietigen. Zulks wordt men op het duidelykste gewaar, uit het verstandig en vernuftig Oordeel, het welk aan de ondeugd verslaafde menschen dikwyls vellen over zaaken, die, ten aanzien van hunne begeerten, onverschillig zyn; als mede uit hunne behendigheid, loosheid en doortraptheid, in 't uitkippen en aanwenden van de geschikste en bekwaamste middelen, om hunne ondeugende oogmerken te bereiken. - Op gelyke wyze, schoon een mensch, aan de ondeugd overgegeeven, door eene langduurige gewoonte van kwaad te doen, en averegts te handelen, wel, grootelyks, der ongeregtigheid dienstbaar gemaakt wordt, en in slavernye gefaakt, zo verliest hy echter, daar door, zyne Vryheid niet geheel en al. Dit is zeer klaar, en duidelyk, te bemerken, wanneer hy zich bepaalt omtrent zaaken, die op zyn zedelyk gedrag geenen invloed hebben. - Ook is een mensch nooit dermate aan de ondeugd verslaafd, of hy zal zich echter nu en dan van zyne gewoone geliefkoosde ondeugden onthouden, en zyne begeerte tot dezelve wederstaan; het zy, om zich de ongunst van sommige menschen, van welke hy afhangt, en aan wier gunst hem, grootelyks, geleegen legt, niet op den hals te haalen; het zy, om tydelyke straffen te ontgaan; of om eenige dergelyke redenen. Het welk duidelyk toont niet alleen, dat aan de ondeugd verslaafde menschen hunne Vryheid nog bezitten, maar ook tevens, datze deeze hunne Vryheid kunnen gebruiken, om de kragt van hunne gewoonten te wederstaan. - Uit al het welk, te saamen genoomen, dan onbetwistbaar volgt, dat ondeugende en kwaade hebbelykheden nimmer een onweerstaanbaar vermogen kunnen verkrygen, waar door wy volstrekt onbekwaam zouden worden, om 'er ons, door den tyd, van te ontdoen. Want door de Reden zyn de menschen nog altyd vatbaar voor redelyke overdenkingen, aangaande de dwaasheid, en heillooze gevolgen, van hun ondeugend en verkeerd gedrag, en aangaande de noodzaakelykheid van het zelve voor eene loffelyke en deugdlievende levenswyze te ver- | |
[pagina 303]
| |
wisselen. En, nog vrye Schepzels zynde, is het voor hun mogelyk, deeze hunne overtuiging, en de daar uit van zelve voortspruitende begeerte, en trek, om zich te beteren, op te volgen, en daadelyk ter uitvoer te brengen. Deeze stelling, dat ingevolgde neigingen, en langduurige gewoonten, nimmer van zulk eene kragt zyn, dat ze ons noodzaakelyk tot de zonde aanvoeren, en, by mogelykheid niet te verbeteren zyn, zal allen, die Eerbied voor Gods Openbaaringen hebben, en dezelve, met ons voor de grootste Gave, die ooit van den Hemel is geschonken, houden, aan zulken zal deeze stelling te gegronder voorkomen, wanneer men zich te binnen brengt, dat de inwoonders der eerste Waereld, kort voor de Zondvloed; vervolgens, op verscheidene tyden, de Israëliten, geduurende de Joodsche bedeeling; en eindelyk, ten tyde van onzen Zaligmaaaker en zyne Apostelen, Jooden en Heidenen beide, in 't algemeen menschen waren, in veelvuldige opzigten, ten uitersten bedorven; menschen, die zich aan de snoodste gebreken, en Hemeltergende wanbedryven, door eene langduurige gewoonte, verslaafd hadden, en daar door eene hebbelykheid van ondeugd zich eigen gemaakt. Van deeze menschenwordt afstand, van hunne ondeugende, en wel, door de gewoonte, eigen gemaakte hebbelykheden, gevorderd, hen wordt gepredikt, onder de gestrengste bedreiginge, dat ze hun ondeugend gedrag, voor eene deugdzaame levenswyze, hadden te verwissen. Waar uit baarblykelyk volgt, dat zy, hoe bezwaarlyk ook, echter in staat waaren, zich van hunnne ondeugende, verouderde, en ingekankerde hebbelykheden, te ontdoen, naardien men niet vooronderstellen kan, zonder de opperste Wysheid, en Regtvaerdigheid, inderdaad, van Dwaasheid en Onregtvaerdigheid te verdenken, dat Deeze onmogelyke dingen van zyne Schepselen zou vorderen, op bedreiging van zyne ongenade: het welk echter zou geschied zyn, indien het, volstrekt, buiten het bereik, en vermogen, van hebbelyke zondaaren is, zich van hunne ondeugende gewoonten te ontdoen, hoedanig buiten allen tegenspraak deeze zyn geweest, van welke zulks gevordert is. | |
[pagina 304]
| |
De gewyde geschiedenissen, als ook de dagelyksche ondervinding, daarenboven leveren ons veelvuldige voorbeelden, dat hebbelyke zondaars van hunne kwaade geneugten afstand deeden, tot een nieuw bewys, dat zulks, hoe bezwaarlyk ook, echter mogelyk is; en, by gevolg, dat ingevolgde neigingen en langduurige gewoonten, nimmer van zulk eene kragt zyn, dat zy ons noodzaakelyk tot de zonde aanvoeren en het, door haar, buiten ons bereik is, dezelve te vermyden Niemand derhalven is noodzaakelyk boos; en niemand volhart in zyne boosheid, dan door zyne eigene wel vermydelyke verkeerdheid. Dat Wm. NEGOTIANT Senior, derhalven, zo ongodsdienstig leeft, is zyne eigene schuld. Zo hy zich niet betert, hy heeft de gevolgen, die zyne levenswyze, dus voortgaande, na zich zullen sleepen, zichzelven te wyten. Hy moet van gedrag veranderen. Dit wordt van hem gevorderd. Valt het moeielyk, door zyne eigene dwaasheid, het is en blyft echter mogelyk, indien myne Redekaveling, die ik in dit myn Vertoog, ter beoordeeling van 't gemeen, hieldt, den toets van 't gezond verstand kan doorstaan.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |