| |
| |
| |
De Denker.
No. 395. Den 23 July 1770.
[Ds **** brengt Mejuffrouw N.N. aan bet dweepen; en wat dat ten gevolge heeft gehad.]
De Liefde is nu in praet en niet in daed gelegen:
't Geloof hangt van 't vernuft, niet van Schriftuur, zo 't pleeg;
De Godsdienst is van 't hert na 't herssenhuis gestegen;
In 't herssen huist hy nu, en 't hert, helaas! staet leêg.
J. de Dekker.
Heer Denker!
Ik heb den wyzen raad myner verstandige en Godsvrugtige Ouderen, in 't aangaan van myn Huwelyk, opgevolgd, en my zelven van geene losse voorbaarigherd te beschuldigen. Boven al heb ik in agt genoomen een hoofdles, die my zo redelyk als gewigtig toefcheen, te weeten, om eene Juffrouw te kiezen van wier Godsvrugt ik alle menschelyke verzekering had, en die, kon het zo zyn, met my belydenis deedt van die Gezindte onder de Protestanten, waar toe ik behoorde.
Den tyd van zes gelukkige jaaren heb ik gesleeten met eene bevallige, geestige, verstandige en Godsdienstige Egtgenoote; in alles wat den Godsdienst betrof met my eenstemmig, Reden en Openbaaring steeds volgende, smaak vindende in Boeken die eenen redelyken Christelyken Godsdienst voorst an en inprenten. Met welk een genoegen hebben wy elkander wel onderhouden over de gewigtige en troostryke Waarheden, daar in aangekondigd Hoe menigwerf, door de ernstige beschouwing der Pligten ons voorgeschree- | |
| |
ven, elkander aangezet tot derzelver getrouwe en volvaardige betragting, als de grondslag van waar genoegen in dit en van de blyde hoop op een ander leven! Hoe vereenden wy onze harten in opregte dankzeggingen aan de Opperste Goedheid, die ons zo mildlyk zegende, daar myn handel voorspoedig ging, en ons Huwelyksbedde vrugtbaar was in aangenaame spruiten, twee Zoontjes en eene Dogter, die wy der Godlyke hoede, met onze vuurigste gebeden, aanbevoolen, en steeds elkander de hand boden, om hun, naar maate hunner vatbaarheid, goede beginels in te drukken! - Ik behoef u niet meer te zeggen om u te doen begrypen, dat dusdanig eene levenswyze ten hoogsten aangenaam en voldoende was voor iemand, die den Godsdienst, als een stuk van de grootste aangelegenheid beschouwt. Wederzyds genoegen, redelyke en betaamlyke vrolykheid heerschte in ons huis.
Maar, Hemel welk eene verandering, in dit laatst verloopen half jaar; zo gelukkig als voorheen myne omstandigheden waren, zo ongelukkig en drukkende zyn ze nu geworden; alle blyde vooruitzigten verdwynen, en de droevigste doen zich op aan myn oog, wanneer ik moeds genoeg heb om te denken wat daar nog volgen kan, en waarschynlyk volgen zal - Staa my toe, Heer Denker! dat ik by u myn hart uitschudde, u die verandering, die ongelukkige verandering met den oorsprong, waar uit ze voortkomt, verhaale, en u raad vraage, wat een eerlyk Man, een getrouw Egtgenoot, een liefhebbend Vader en een goed Christen, in myn geval, te doen staa?
't Is dan, myn Heer! ruim een half jaar geleeden, dat myne Huisvrouw van ons vierde Kind in de kraam beviel, welk Eind, tot haare en myne gevoelige droefenisse, twee weeken oud zynde, stierf. - Dit maakte haar neêrslagtig van geest. De Baakster hoorde ik nu en dan dat femelende taal voerde; doch ik liet dit geworden, vertrouwende dat de vaste redelyke beginsels myner Vrouw daar door niet aan 't wankelen zouden geraaken. Ach! had ik die beginzels
| |
| |
myner tegenwoordige smerten tegengestaan, en deeze fleemende Vrouwe, by tyds, myn Huis ontzeid! Myne Egtgenoote was veel met haar alleen in eenen sukkelenden toestand, deedt haar deeze Vrouwe langer dan gewoonlyk houden. 't Was op haar aanstaan, dat zekere bejaarde Juffrouw menigmaal een kopje Thee kwam drinken, somtyds vergezeld van een of twee haarer Kennissen. Tweemaalen daar een half uurtje by geweest zynde, bemerkte ik wel, dat zy van de allerernstigste soort waren, en ontdekte dit nader uit een Boekje of drie, dat ze myne Vrouw te leezen hadden gegeeven. - Ik verzuimde niet, om, zo ras ik dit bespeurde, haar te waarschouwen, haar te herinneren de redelyke beginzels, op welken tot nog toe haar Godsdienst gesteund hadt. - Zy gaf my ten antwoord, nog nimmer het stuk van dien kant insezien te hebben, als 't haar nu werdt voorgesteld, en dat het onderzoeken althans geen kwaad kon, ik was altoos een voorstander van de vryheid van onderzoek geweest. - Wat kon ik 'er tegen inbrengen? Wat anders doen, dan haar voorzigtigheid aanraaden, gelyk ik met allen mogelyken ernst deed, het gevaar der Geestdryverye vreezende.
Maar myne trouwhartigste raadgeevingen werden van allen invloed beroofd, door 't onophoudelyk aanstaan van de Baakster, ondersteund door de femeltaal der bovengemelde bejaarde Juffrouw en haare Vriendinnen, wier bezoeken vermenigvuldigden; ook vermeerderde derzelver aantal met het toenemen derkragten myner Huisvrouwe. Ik liet dit op zyn beloop in de vaste verwagting, dat zy volkomen hersteld en in haar voorig huislyk leven zynde, dit alles wel zou vergeeten, en de vrolyke gesteltenis van geest, haar eertyds eigen, doch nu geheel vervloogen, weder aanneemen.
Dit gelukkig oogenblik hoopte ik was gekomen toen zy kragts genoeg hadt om haaren Kerkgang te doen. Doch ik vond myne hoope te leur gesteld. Uit de Kerk komende, sprak ik, ouder gewoonte, met haar over de gehoorde Leerrede. Zy verklaarde 'er geenen smaak al- | |
| |
toos in gehad, en ze zeer geestloos gevonden te hebben. Nooit had ik iets diergelyks van haar gehoord van eene verstandige en zedekundige Leerrede, gelyk die was, welke wy dien morgen hoorden - Ik betuigde dat het my speet haar dermaate veranderd te vinden, en vroeg naar de reden waarom die Leerrede haar niet smaakte, haar geestloos voorkwam? 't Eenig antwoord was: Zy hoopte ik zou 'er ook een beter gezigt van krygen; en van myne redeneeren e droggronden afstaan. Voor dien tyd liet ik het daar by berusten, vreezende haar, in haaren zwakken toestand, te veel te zullen vergen
Toen wy de Baakster, tot myne groote blydschap, kwyt waren, dagt ik eenen grooten stap gevorderd te zyn, om ons Huishouden in den voorgaanden stand te brengen. Te haarer opbeuringe raadde ik haar wat dikwyls de een en ander van onze wederzydsche Familie te verzoeken Zy deedt het, doch blykbaar genoeg enkel welstaanshalven en om my genoegen te geeven De kortlings gemaakte Kennissen hadden verre genoeg den voorrang, en de Baakster liet nier na haar nu en dan te komen bezoeken. Tot myn knellende zielsverdriet bemerkte ik, dat zy, door deeze bezoeken, van reis tot reis droefgeestiger wierdt
Sprak ik haar 's Zondags van mede te Kerk te gaan, gelyk voorheen, zy hadt altoos 't een of ander belet. Tot dat ze 'er door was, om op het aanraaden van Juffrouw ****, Ds. ***** te gaan hooren. Ik liet haar haare vryheid - t'Huis komende was de genoote stigting niet uit te spreeken; en zy kon zich niet begrypen zo lang den weg der waereldlingen bewandeld en 't waare geestlyke voedzel verwaarloosd te hebben. - Ik bragt 'er het myne tegen in, met alle bedaardheid, doch de uitkomst leerde, zonder vrugt Zy heeft voortaan bykans geene reis overgeslaagen om onder 't Woord te weezen, gelyk zy het noemt, als Ds. ***** predikt. En gaat nu en dan in weeklyksche oefeningen.
Volgens myne beginzelen van Verdraagzaamheid zou ik dit alles kunnen zien; schoon ik het hartlyk anders
| |
| |
wenschte. - Maar 'er zyn slimmer gevolgen aan vast, gevolgen die my zeer drukken.
Bedenk eens, myn Heer! hoe smertelyk het moet weezen, voor een liefhebbend Man; die, den tyd van zes jaaren, eene gewenschte wederliefde van zyne Vrouw genoot; en daar in zyn hoogste aardsch genoegen vondt, als hy die wederliefde mist, en met onverschilligheid, om het niet erger te noemen, wordt aangezien.
De gulhartige vriendelykheid, waar mede zy voorheen myne Vrienden, die toen ook haare Vrienden waren, bejegende, is in stuursheid verkeerd. Ik moet my dikmaals schaamen over de burske bejegeningen, die ik verneem dat zy ontvangen, als ik niet t'huis ben. Een myner Weldoeneren, aan wien ik, voor geen gering gedeelte, myn welvaaren moet dankweeten, heeft zy onlangs zo ontmoet, dat het my vrymerkelyk zou hebben kunnen benadeelen, was hy niet te verstandig geweest, om zich daar aan te kreunen. Ik heb het haar met vriendlyken ernst onder 't oog gebragt. - Doch zy doet 'er dan een mistroostig zwygen toe, 't geen myn gevoelig hart op 't diepste treft
Dat zy het huishouden verwaarloost kan ik niet zeggen; maar wel dat ze asles niet doet met dien huismoederlyken yver, welke haar voortyds bezielde. Ook klaagt zy gedurig over zwakte en eene ongestelde maag, 't welk haar den lust beneemt. Ik heb my in de voorgaande jaaren de huislyke zorgen weinig aangetrokken; maar vind my nu genoodzaakt, dit, van tyd tot tyd, meer te doen. Welk een ongewoone last voor iemand, die drukke Affaires om handen heeft, - maar wat zal ik doen?
Haare bezorgdheid voor onze lieve Kinderen, die voorbeeldlyk geweest is, neemt af; of liever, zy bepaalt zich oogschynlyk tot één van de drie, en wel tot de oudste, ons Dogtertje. Misschien verbeeldt zy zich daar in iets te zien. 't geen ze niet ontdekt in onze Zoontjes, van eenen levendiger en woeliger aart. Is 't wel mogelyk, denk ik menigmaal, met hartzeer,
| |
| |
by my zelven, is 't wel mogelyk, dat eenige bespiegelende begrippen, zo kragtigen indruk maaken, dat ze de tederste aandoeningen der Natuure als overweldigen?
Onze Dienstbooden, die, in vroegeren tyde, onder 't bestuur eener verstandige en minzaame Juffrouw stonden, en 't meest altoos haar naar den zin konden doen, kunnen 't zich niet verbeelden, hoe 't bykomt, dat ze nu geduurig haar werk verkeerd doen: ik hoorde ze onlangs in de Keuken, de Baakster de schuld geevende, tegen dat Vrouwmensch niet weinig onder elkander uitvaaren. Ik gaf haar in den geest gelyk.
Ziet daar, Heer Denker! myn toestand voor u opengelegd. - Wat zal ik best doen? - Ik ben, verleegen - raadloos had ik bykans gezegd. - Ik verwagt uw antwoord, en blyf, in die verwagting,
Myn Heer!
UEDWDr.
E.J.
De omstandigheid van mynen raadvraagenden Correspondent is zeker 't medelyden van elk waardig Was het zo gemaklyk hem eenen goeden raad te geeven als deel te neemen in zyn onheil
Dat zyne Huisvrouw, gelyk hy schryft, voorheen gronden van eenen redelyken Godsdienst gehad hebbe, maakt in den eersten opslage, haare geneezing te bezwaarlyker Maar ik kan niet zeggen volstrekt hoopeloos. Eene omstandigheid meldt hy, die my moed geeft, te weeten dat zy klaagt over zwakheid eene ongestelde maag en daar uit voortkomende lustloosheid. Deeze klagte geeft hem grond om eenen Doctor haar aan te raaden 't 's bekend dat gesteltenis van 't lichaam eenen sterken invloed heeft op die der
| |
| |
ziele, en veelvuldige voorbeelden zyn 'er voorhanden, van gelukkige geneezingen der Dweeperye, door lichaamlyke hulpmiddelen volbragt: en de Heer E.J. zal my wel willen toestaan, dat dit de kwaal zyner Egtgenoote is, als men ze onbewimpeld, met den rechten naam, zal noemen. Dit durf ik hem, in goeden ernst aanraaden; en 'er byvoegen, dat hoe eer hy het te werk stelle hoe beter.
Heeft hy duslang, als een verstandig en liefhebbend Man, en Christlyk Huisvader geduld gebruikt, en vriendlykheid aangewend, dat hy daar mede voortvaare. Door zagtheid wordt de bovengemelde kwaal wel verwonnen; maar door hardheid en tegenkanting bykans nimmer.
't Is eene zwakke troost en gemeene raad zal men zeegen, als ik wil, dat hy te vergeefsch eenen Doctor gebruikende het aan den Tyd bevoolen laate, maar ik moet hier op inbrengen, dat deeze alleen, niet zelden, op 't onverwagtst, verandering te wege bragt, inzonderheid by de zodanigen, die voorheen gronden van eenen redelyken Godsdienst bezaten. - De Dweepery heeft, schoon 't bezwaarlyk, of liever onmogelyk valle te bepaalen, waar, haare hoogte boven welke zy, in een bepaald voorwerp, met klimme; eens deeze hoogte bereikt hebbende, daalt ze vry natuurlyk: en het voorheen verhuisd verstand krygt allengskens weder zo veel vermogens, dat het door de nevelen der Geestdryverye heen breekt, en de dwaasheid der begogelinge, die het voor eenigen tyd ondergaan heeft, duidelyk bemerkt: waar op dan de geneezing schielyk volgt. Mogt dit spoedig het geval weezen der Egtgenoote van den Heer E J, die ik met deernis aanzie! - Is zy, in vroegeren tyde, eene voorstandster geweest van Zedelyke Deugd, de ziel van allen Godsdienst, hunne ommegang met het slag van lieden, waar onder zy nu gaarne wil geteld zyn, zal haar misschien, eerlang ontdekken, hoe deeze veel al ontbreekt, waar zo hoogen prys gesteld wordt op gemoedelyke bevindingen; en hoe onder het veel goeds beloovend dekkleed van uitwendige
| |
| |
Godsvrugt veel kwaads schuile. 't Zy verre dat ik allen, die aan Dweepery vast zyn van Zedeloosheid beschuldig; doch wie ontkennen durst dat zy 'er aanleiding toegeeve, wederspreekt het gezond verstand, en wie 't onderneemt te beweeren, dat ze 'er niet mede gepaard gaat, is stout genoeg om de ondervinding in 't aangezigt tegen te spreeken.
* * *
Spoore aan de Jeugd.
Edle Jeugd, der Oud'ren hoop,
Geef, in uw begonnen loop,
Hun nooit stof tot bitt're smarte.
Kies, met welberaden zin.
De achtb're Deugd tot hartvriendin
Open haar uw oor en harte.
Voor den strik der ledigheid.
Met den wellust naauw verbonden,
Stort ze u dikwerf, eer gy 't weet,
In een poel van 't bitterst' leet,
Daar geen einde aan wordt gevonden.
Tragt Gods macht, en wys bestuur,
Met verwondering te ontdekken:
In dit uitgestrekt geheel,
Zien we zelfs het kleinste deel,
Tot des Scheppers glorie strekken.
Wordt door daaglyks onderzoek,
Wys in 't Godlyk Bybelboek.
Dit zal u den Heilweg leeren.
Met een nooitverflaauwde vlyt,
Aan den lof en dienst des Heeren.
|
|