| |
| |
| |
De Denker.
No. 393. Den 9 July 1770.
[De Geleerdheid en Ervarenheid in Kunsten en Weetenschappen maakt de menschen in plaats van gelukkig ongelukkig.]
(Vervolg van No. 392.)
Indien de geleerdheid en uitoeffening van Weetenschappen der Maatschappye nut aanbrengt, en tot steun verstrekt van het menschelyk leeven, zo moet een Geleerde meer vermaak, voordeel, en geluk genieten, dan een onbeschaafd mensch, die zich op geene weetenschappen of volmaking der kennis toegelegd heeft: en moet een Staat of Gemeenebest, naar in het zelve de geleerdheid bloeit, en der burgeren kennis uitgestrekter is, gelukkiger zyn, en booven anderen uitmunten in gereegeldheid, goede bestiering, heilzaame wetten, en bestendigheid. Dit is ook de algemene steun van alle voorstanders der geleerdheid: doch laaten wy de zaak, met aflegging, van alle vooroordeel, en met een on verschillig oog beschouwen, ik geloof dat men, zulks doende, zal bevinden, op wat prys de geleerdheid te zetten zy, en gelyk ik, overtuigd worden, dat zy meer schade aan de menschelyke Maatschappye, dan weezenlyk nut ten allen tyde toegebragt heeft. Beschouwen wy dan een geleerden op zich zelven, leeft hy langer dan een onkundig mensch? ik geloof niet, dat iemand dwaas genoeg zal zyn om dit toe te
| |
| |
stemmen; want veel al ziet men dat de verstandigsten en ervarensten voor de tyd, die door de natuur tot sterven geschikt schynt, ten grave gaan. Is een Geleerde aan minder kwalen of ziekten onderheevig, dan zyne onbodreevene meedeburgers? de ondervinding, welke de beste leermeesteresse is, en meer overtuigt, dan de welsprekendste redenaar, spreekt dit volkomen tegen; want hoe veele hoort men onder de Geleerden dagelyks over inwendige ziektens klagen, welken by het gemeen en de boeren onbekend zyn; hoe vecle haalen zich door het letterblokken ongemakken op den hals, die hen tot alle werk onbekwaam maaken, en hoe weinigen vindt men onder die, welken een gezond gestel hebben, die niet voor haar dood door deeze of geene ingebeelde ziekte aangetast worden? Ook heeft een geleerde veel meer nood, om volstrekt gek te worden, dan iemand die zich met geene geleerdheid bemoeit: Doet vervolgens de geleerdheid ons smaakelyker eeten, geruster slaapen, vroolykeren genoegelyker leeven? dagelyksche voorbeelden overtuigen ons op het krachtigste van het teegendeel,. en kan het wel anders zyn, dan dat hy, wiens geest onophoudelyk werkzaam is, dikwerf door zwaare droomen bestreeden wordt, doordien de slaap ons die dingen weder vertegenwoordigt, daar wy des daags omtrent werkzaam zyn: kan het wel anders zyn, dan dat een Geleerde, aan tafel zittende, en door zyne in beeldingen weggerukt, de spys nnar de mond vergeet te voeren; dat hy, alle zaaken naauwkeuriger beschouwende, geduurig in dezelve ontdekt, het geen zyn genoegen en rust hinderlyk kan zyn: ja vindt men niet zelfs onder de geleerden, wier uitzinnigheid zo verre gaat, dat zy een korte slaap nuttiger reekenendan eene lange, en dat zy niet tot verzadiging durven te eeten? Wederom is een geleerde van zyne hartstogten meester, het geen de geleerdheid vootal diende te weeg te brengen? Dit laat ikaan allen, die hun natuurlyk verstand door de studie niet verbastert hebben, ter beslissing over: voor my, ik ben in dat gevoelen, dat, by aldien de pennen zo doodelyk waren als het zwaard, men jaarlyks meer Geleerden, dan krygslieden zoude zien sneuvelen. Eindelyk, is een Geleerde in de zaamenleeving aangenaamer dan een weetniet? Hun gedrag wederspreekt dit op de allerduidelykste wyze: men vindt hen immers in 't algemeen, boersch, ongemanierd en korfel; alle vermaaken en uitspanningen, die bekwaam zyn om het lichaam in
| |
| |
beweging te houden, en den geest te te vervrolyken, kryten zy voor tydverkwistingen uit, en zyn hun walgchelyk: zy by hunne boeken opgeslooten vinden geen genoegen dan in de taal van deezen of geenen ouden Filosoof, die hen dikwils zo duister spreekt, als Plato, in zyne republicq, voor myn buurman Hooggeleerd. Ja de herssenschimmen, die zy op hunne boekeryen bedenken, doen hen een last zyn voor hunne meedeburgers. Ik besluit dan billyk, dat de Geleerden, in plaats van dat geene te erlangen, waar uit het geluk der menschen bestaat, het zelve t'eenemaal uit het oog verliezen, en missen. En het geen de schrandre Rousseau omtrent de Geneeskunde aan merkt, dat zy den mensch ongelukkig maakt, om dat zy hem zyne rust (waar in die groote man zegt dat ons geluk gelegen is beneemt, houd ik staande van alle geleerdheid. Die dan gelukkig, dat is gerust, wil leven, moet 'er zich voor wagten. Maar zal men zeggen, de Geleerde beschouwt de zaken uit een gansch ander oogpunt dan onkundigen: zy bezien alles in zyn waare gesteldheid, zy zyn het die alles op waaren prys weeten te stellen; hun vlyt, bezigheeden en betrachtingen brengen de maatschappye in het algemeen een onwaardeerbaar nut aan. Dan, zo dit waar is, moeten, gelyk ik gezegd hebben, die Staaten de gelukkigste zyn, in welken de meeste weetenschappen bloeijen, en veele Geleerden gevonden worden; het geen volstrekt strydig is met de ondervinding, en de geschiedenissen, die my van myne dwaaling geneezen hebben, en het verkeerde vooroordeel voor de studiën hebben doen afleggen.
Is 'er, van 's waerelds aanbegin tot op onzetyden toe, een Gemeenebest geweest, in welk de geleerdheid uitgeoeffend is, buiten teegenspraak is het Griekenland geweest, het welk alle uitvindingen der Egyptenaaren overgenoomen, de kunsten der Chaldeen onderzogt, en de oeffeningen der Persiaansche Wyzen betracht, ja wat elders in de waereld fraai en tot de geleerdheid betrekkelyk gevonden wierdt, als op haaren akker geplant en aangekweekt heeft: maar wanneer is dit Gemeenebest gelukkig geweest? Niemand, der Geschiedkunde eenigzins ervaaren, zal, geloof ik, ontkennen, dat zulks geweest is, toen dit volk zich ten Noorden Oosten uitstrekte tot aan de Egeesche Zee, ten Zuiden door de Jonische stroomen bespoeld, en ten Westen door Epirus ingeslooten wierdt; eer de letteren hun bekend
| |
| |
waren, eer een Mercurius uit Egypten of Cadmus uit Fenicie overkwam; toen de naamen van Redenaar en Wysgeer nog onbekend waaren; eer een Corax of Tiresias, een Pericles of Thucydides; welken Cicero de eerste redenaars noemt, tot verderf van hun Vaderland, gebooren wierden. De Vryheid immers zat toen by hun op den troon; de oprechtheid woonde in het herte van het volk, vergenoegdheid was by elk te vinden, niemand beperkte zyne bezittingen, geen pracht, geen overdaad kon hen bekooren, groove fouten en misdaaden waren by hen onbekend. Dan, naauw was het vergif der weetenschappen en geleerdheid door Griekenland verspreid, of de zeedigheid verhuisde, de hebzucht nam de woonplaats der tevredenbeid in; de needrigheid moest voor de pracht; de maatigheid voor de overdaad; de trouw voor trouweloosheid en bedrog wyken; de geleerdheid leerde de Grieken wyn zuipen, ontuchtigheden en andere wanbedryven. Homerus en Hesioaus waren de eersten, die door fraaje uitvindingen hunne medemenschen zogten te bederven. Andere Poëten zyn hen gevolgt. Een Thales van Milesien, om twist onder het volk te zaaijen, meette ieders landen af, en leerde zyne burgers de kunst, welke hy uit Egypten gehaald hadt. Vindt men voor den Peloponneesischen oorlog van ziekten by de Grieken aangetekent? neen, maar zeedert Hippocrates zyn kruin vernefte, wierden veelerleie ziekten en kwaalen uitgevonden. Aan welke ondeugden heeft Griekenland zich niet schuldig gemaakt, toen de tooneeldigters Euripides, Aristophanes en anderen door hunne fraaje vertooningen de ondeugden het volk smakelyk maakten. Dan myn bestek laat niet toe om alles naauwkeurig nategaan, en volgens order des tyds optehalen. Ten tyde dan Filips den Macedonier, was Griekenland beroemd door Wysgeeren, Redenaars, Dichters, Toneelspeelders, en Geneesheeren, maar aan niet minder gebreken onderheevig. Filips, te Thebe opgeleid in alle weetenschappen, die een geleerd man kunnen maaken, was, gelyk Demosthenes, Theopompus, Justinus en Orosius ons verhaalen, een zamenstel van allerleie wanbedryven: de fout, zo gemeen aan veele regeerders, van niet met het zyne te vreeden te zyn, was in hem zo uitstekend, dat hy in plaats van gerust in zyn Macedonie te leeven, overal na buit zogt, en het geen hy door dapperheid niet vermogt, door geld trachtte uit te werken. Zyn Zoon Alex- | |
| |
ander, die my meer een Strooper dan Held toeschynt, door Aristoteles en andere Geleerden onderweezen, hadt naauw zyne kinderschoenen uitgeschopt, of hy trok de gantsche waereld door om overwinningen en buit te behalen. De geleerdheid was hem hier toe dienstig, en de Ilias van Homerus strekte hem een schild. Maar waren de weetenschappen hem zo dienstig, zyne vrienden wisten zich dezelven mede te nutte te maaken, door hem van den last des leevens te verligten. Dan na ieder onder hen meer geleerdheid bezat, bragt hy, na den dood van Alexander, meer aan, om dien magtigen staat door verkwisting, wreedheid en tweedragt in den grond te helpen, en Griekenland was binnen kort met alle geleerdheid nergens meer te vinden. Geen beter lot heeft de Roomsche Staat ondergaan. Zo lang geene letteroeffeningen door de Romeinen behertigt wierden, waren zy gevreest by hunne nabuuren, en leefden gelukkig, met weinig zich erneerende; de Landbouw hieldt hen werksaam en verschafte hun het noodig onderhoud; de jeugd wierd in de worstelperken, door oeffeningen des lichaams, gehard om den kryg te kunnen volgen; de voornaamste Staatsmannen konden zich vergasten op gebraaden raapen, en de aarden vaaten waren hun liever dan het goud der Samniten Bloeijend was deeze Staat, zo lang geene geleerdheid den burger behaagde, de deugd woonde onder hen, oprechtheid was het anker van den Staat, grove gebreeken waren onbekend, gelyk de Naneeven ter hunner schande dikwerfhebben moeten bekennen. Dan het klatergoud der geleerdheid blonk den Romeinen zo heerlyk toe, dat zy eindelyk daar mee naar stonden: de jeugd, die voorheen op het land opgetiokken, en in den akkerbouw onderweezen werdt, moest naar Athene gezonden worden, om in de fraaje letteren onderregt te worden; en bragt van daar wederkeerende eenen grooten schat van geleerdheid meede, ten verderve van hun vaderland, en men begon zich langzaamer hand in alles na de Grieken te schikken, men begon op zyn Grieksch te leeven, te drinken, teslaapen, kortom, niets was goed dat niet á la Grecque was. Wysgeeren, Reedenaars, Dichters, Tooneelspeelders, Bordeelhouders kwaamen te voorschyn; de gebraade raapen begonnen te stinken, en naauw was de gantsche waereld in staat om spyzen op te leveren, die de tongen der Romeinen smaakelyk waren. Naar maate de geleerdheid meer uitgebreid wierdt,
| |
| |
nam de overdaad, pracht, en wellust de overhand; de burgers werden ondeugender, en vervielen tot wan bedryven; de oude eenvoudigheid en matigheid namen de vlucht. Alle Geleerden van onzen tyd (uitgenomen die, welken met den schranderen Fomenelle stellen, dat 'er voor onzen tyd geen geleerden geweest zyn) zullen my gaerne toestemmen, dat omtrent de tyden van Cicero de geleerdheid te Romen in haren grootsten bloei geweest is: maar niemand van dezelven zal, geloof ik, durven ontkennen, dat in dien zelven tyd Rome is gefoltert geworden door de snoodste oproeren, misdaaden, wanbedryven; dat de pracht en overdaad het heevigst geheerscht hebben; de meenigvuldige wetten, daar teegen gemaakt, staven dit op de overtuigendste wyze. En was de Geleerdheid toen tot haare volmaaktheid gekomen, het Roomsch Gemeenebest had meede zyn rypheid erlangd; de vrugten der beschaavende weetenschappen waren binnenlandsche oorlogen en onëenigheden; trouwloosheid en bedrog zetten den burger tegens den burger op, en Rome met haare geleerdheid werdt eerlang den Barbaaren ten prooi. Zie hier de voordeelen, welke de Geleerdheid aan de twee magtigste Staaten der waereld aangebragt heeft: en wat ons aangaat, ik kan niet bezeffen, dat de geleerdheid ons mede veel heil aangebragt heeft. Indien men de Geschiedschryveren geloof mag geeven, zyn onze Voorouderen, de Batavieren, een dapper en moedig volk geweest, het welk den Nabuuren tot schrik verstrekte, en nimmer door de, Romeinen, schoon die de gantsche wereld byna vermeestert hadden, heeft kunnen te ondergebragt worden. Deezen leefden ontbloot van kennis der weetenschappen, zodanig dat de treffelyke Tacius getuigt, dat de schryf kunst zelfs by hen onbekend was; by deezen scheen, dat de eenvoudigheid haar zeetel gevestigd hadt; de pragt en overdaad waren niet bekend; met de landbouw, jagt en visscherye zich erneerende, leefden zy gelukkig. Gelukkig zyn zy ook gebleven, zo lang de geleerdheid by hen in geen aanzien was. Maar zedert hunne laatere Naneeven de geleerdheid, die door de gantsche waereld byna on bekend was ge worden, uit haare asschen hebben beginnen op te delven, zyn de gebreken der Grieken en Romeinen niet minder als derzelver kunsten in deze landen groot geworden. En zo wy vroeger tyden met onze dagen vergelyken, bevinden wy, dat de Geleerdheid by ons zo hoog gesteegenis, dat zy nooit hooger- | |
| |
trap beklommen heeft; maar teffens moeten wy, hoe ongaerne, ook bekennen, dat de eenvoudigheid met onze voorvaderen ten grave gelegd is; dat de pragt, overdaad, ontrouw en andere gebreeken by ons niet minder heerschen, dan weleer te Rome en Athene, toen de weetenschappen aldaar bloeiden. Wie dan voor bewyzen vatbaar is, zalovertuigd zyn, dat de Geleerdheid niet anders dan een herssenschim is, niet geschikt om een mensch in het byzonder gelukkig te maaken, veel minder om het algemeen voordeel aan te brengen.
Het ware derhalven te wensshen, dat allen, die eenig gezag en vermoogen hebben, hetzel ve wilde besteeden om de. Geleerdheid afbreuk te doen; zo zonden wy te eeniger stond die gouden eeuw, dien zaligen tyd weder beleeven, waarin onze onkundige voorouderen hun dagen zo gelukkig doorgebragt hebben. Ik heb, om het algemeen nuttig te zyn, zedert eenigen tyd myn geest reeds werkzaam gehouden, in het uitdenken van middelen, welken dienstig zouden kunnen zyn om den ondergang der geleerdheid, dat verderffelyk wangedrogt, die afgrysselyke chimere, te bewerken. Ik wilde aanstonds alle Leermeesters, van den hoogsten aftot den geringsten toe, na de eene of andere kust van America verzenden, om dus de bronnen der Geleerdheid in een reis, toetestoppen: maar wyl men oude palen niet ligt moet verzetten, en een langzaame drup eene harde kei kan doorbooren, dagt ik om den haat van het gemeen, dat tog geene nieuwigheden, als welke langzaamerhand insluipen, kan verdraagen, te ontgaan, men een veiliger weg zoude kunnen inslaan; te weeten, de Heeren Predikanten zouden in deezen van groot nut kunnen zyn, indien zy slechts de stellingen der Geleerden, als nieuw, voor het gemeen wilden, doorstryken, en hen als ketters verdagt maaken: en de onkundigsten onder hen zouden het meeste voordeel aanbrengen. Vervolgens behoorden die allen, die eenige publicque auctoriteit verkregen hebben, schoon beminnaars van kunsten, te verbieden, dat de uitvindingen tot heil van vee en menschen ontdekt, werkstellig gemaakt wierden. Ja! hoe meer kennis iemand van zodanige zaaken heeft, hoe sterker ik reeken dat hy daar toe verplicht is. De Geneesheeren zouden tot bevordering van myn project meede veel kunnen te weeg brengen, indien zy hun leiders wilden doen begrypen, dat een mensch, wien zyn gezond- | |
| |
heid ter herte gaat, vooral zich dagelyks veel moet beweegen, en dat het verzumien der beweeging, en nimmer den geest te ontspannen, onvermydelyk een spoedigen dood veroorzaakt. Onze jeugd, twyffel ik niet, zou zich hier toe ligt laaten trekken, indien men haar deedt beschouwen den erbarmelyken toestand, waarin de beminnaars der geleerdheid zich storten, die men gemeenlyk van de hooge Schoolen wel voorzien van weetenschappen, maar voor hun vleesch en bloed, ja voor haare gezondheid, gekogt, ziet te huis komen: indien men de belooningen, waardoor derzelver vlyt aangespoort wordt, introk, de meesters in hunne pogingen wat teegenging, en de kinderen van de jeugd af in alle gezelschappen, zonder onderscheid wat daar verhandeld wordt, deedt aanzitten, om een smaak van de waereld te krygen. Eindelyk allen, wien de zorg der jeugd toevertrouwd is, dienden hier op uit te zyn, dat zy, in plaats van dezelve op publicque Schoolen te bestellen, dezelve reeds vroeg een voorsmaak van de vermaaken en wellusten geeven; dat zy Fransche Paedagogen, voor al geene anderen, over dezelve stelden om hen een bel-air te doen krygen: en dat zy, om het lichaam in beweeging te houden, veel werk van de dans- en schermkunst maakten: en, wyl men dog, voor zeekere jaaren bereikt te hebben, tot het een of ander onbek waam gereekend wordt, dezelve eenigen tyd na een hooge School zend, om de gesteldheid van het menschelyke lichaam, vooral dat der Vrouwen, zo in als uitwendig te leer n kennen; vermits de zelfskennis den mensch in der daad doet gelukkig zyn. Indien men dus te werk ging, zouden wy de onwaardeerbaare onkunde haast zien wederkeeren; wy zouden haast die voordeelen en gemakken wederom bekomen, waarby onze voorouders zo gelukkig geleefd hebben; wy zouden een langduuriger, geruster en gelukkiger leeven genieten.
K
|
|