| |
| |
| |
De Denker.
No. 391. Den 25 Juny 1770.
[Het slegt gedrag van sommige Geestelyken geeft voedzel tot Deïstery.]
Een Opziender moet onberispelyk zyn.
Paulus.
De klagten, die men dagelyks hoort over de lauwheid en kleinagting van den Kristelyken hervormden Godsdienst, zyn voorwaar zo gegrond, dat zy van geen mensch, die eenige opmerkzaamheid gebruikt, kunnen gewraakt worden; want de Geest van Deistery, welke uit eene kleinagting van Godsdienst natuurlyk voortvloeit, heerscht in onze dagen mogelyk meêr dan ooit in eenige Eeuwe voor ons. Elk, die maar eenig belang in onzen Godsdienst neemt, ziet en ondervindt zulks tot zyne smerte- 't Is waer, dat men van onheugelyke tyden eene menigte, en te regt billyke klagten heeft moeten hooren over den verderfelyken, den veragtelyken Geest van Deistery, waar mede de Godsdienst altoos zo onophoudelyk, zo verdrietig heeft te worstelen gehad, hoe zeer dezelve ook gegrond is geweest op onbeweegelyke Fondamenten. - Maar nauwlyks was het te gelooven, leerde de droevige ondervinding het niet tot innige smarte, dat in eene Eeuwe als wy beleven, in welke de Kristelyke Godsdienst, de Hervormde Leer zo luisteryk het hoofd mag opsteken, daar dezelve niet slegts door onwedersprekelyke bewyzen betoogd is, maar daar deszelfs gronden op zo veel zekerheids rusten, dat 'er de minste reden om aan derzelver godlyken oorsprong te twyfelen, niet wordt overgelaten; dat men nochtans in zulk eene verligte Eeuwe, als deze, nog de allergegrondste reden van klagten heeft over eene ondaad, die voor de Kristenheid zo schandelyk, en den waren Godsdienst zo hinderlyk is. -
Aan zeer veele Oorzaaken is men gewoon dit zo zeer van dag tot dag aanwassend kwaad toe te schryven. De veelvuldige Verdeeldheden onder onze Geestelykheid merkt men doorgaans aan als de eerste en voornaamste bronnen, waar uit deze schandelyke Ondeugd, tot
| |
| |
welke men de Kristenheid dagelyks ziet vervallen, voortvloeit. Men zou echter, naar myn gevoelen, by deze beweegreden, welke in 't algemeen den Geest van kleinagting, van veragting, en eindelyk van eene geheele verloochening van Gods Heilige Openbaringe voortbrengt, nog als eene zeer voorname, zo niet als de eerste oorzaak kunnen byvoegen, het ergerlyk Gedrag van eenigen onder onze Geestelykheid, het geen voorwaar als eene voorname springveer mag aangemerkt worden, om de bedorven neigingen der menschen tot alle buitensporigheden opteleid n, en tot de versmading van God en Godsdienst kragtdadig aantesporen. Ik weet wel, dat zo dra iemand der Geestelykheid van een Ergerlyk Gedrag overtuigd is, zulk een dan billyk ontzet wort van zyn gewigtig Dienstwerk, aangemerkt Hy, als een onwaardig Leeraar, dat uitmuntend, dat voortreffelyk ampt niet bedienen mag; dog ik weet 'er te gelyk dit by, dat het ons aan geene voorbeelden ontbreekt van zulken, die, hoewel hun gedrag niet opentlyk zodanig is, dat het de Kerkelyke tugt ondergaan moet, egter niet nalaten een gedrag te houden, eenen Leeraar ten eenemaal onwaardig.
Indien alle onze Geestelyken zo veel vlyt en zorgen aanwenden om de Deugd met de Waarheid in hun gedrag zamen te paren, als ze dikwils kragt van redeneering gebruiken, om dezelve in hare schoone koleuren af te malen, en zo veel yver en zugt betoonden om de waarheid van het Euangely te beleven, als zy aanwenden om die te betogen, en te verdedigen, zouden deze schoone voorbeelden een veel kragtiger middel zyn om te overtuigen, den Geest van Lauwheid en de daaruit voortvloejende Deistery te bestryden, dan 'er tot nog toe eenig middel bedagt is. - Dan hier hapert het veelen onzer Geestelyken; zy weten slegts een of twee maalen in de week de Gemeente Regels voor te schryven, volgens welke men zyn gedrag te rigten hebbe: Dog voor het overige bemoejen zy zich met dezelve niet, als voor zo ver zy in staat zyn, om in hun eigen gedrag alles te durven navolgen, wat zy door anderen zien bedryven, en hoe zal een Predikant, zelf verslaafd aan de weereldsche Wellusten, zyne toevertrouwde Gemeente eene Euangelische Zedekunde preeken? Hoe zal hy het zeggen van Paulus verklaren, dat zelfs alle geoorloofde dingen niet heilzaam zyn? Dat
| |
| |
'er zaken gevonden worden, in zich zelven onnozel en onschuldig, nogtans door zekere omstandigheden misdadig en ongeoorloofd? En hoe zal hy alle die Deugden prediken, welke het groote kenmerk van een Kristen afschetzen, die, hoe bezwaarlyk voor de oefening, niet te min noodzakelyk zyn; Die, hoe hard voor vleesch en bloed, nochtans vereischt worden? hoe zal hy die Deugden prediken, zonder die door de allersterkste voorbeelden te staven, zonder dezelve dadelyk te beleven? - Ik heb geen oogmerk om onze Geestelykheid te benadeelen, noch voor het oog van 't Gemeen hatelyk te schilderen. Om tot zulk eenen verfoejelyken arbeid myne pen te gebruiken, heb ik eenen doodelyken afkeer, en te veel agting voor myne Leeraars. Alleen wilde ik dat heilzaam, dat kostelyk Koorn van zyn Kaf gezuiverd hebben. Brave Leeraars zyn des te hooger te waarderen, en de Hemel behoede my, dat ik hun ooit eenige kleinagting bewyze; Maar niemant zal my durven tegenspreken, noch ontkennen, dat het eenen Predikant niet geoorloofd zy, alles na te volgen, wat hy in zyne Gemeente ziet bedryven, schoon anders het gedrag dier Gemeente onberispelyk is. 'Er zyn eene menigte kleinigheden zelfs, waar voor een Leeraar zich dient te wagten, al leeft hy anders buiten opspraak; want het is nauwelyks te geloven, hoe veel voet zulks geeft tot eene minagting, welke dan vervolgens van den Persoon des Leeraars tot op zyne Leer, den ganschen Kristen Godsdienst, en de gronden, op welke die gebouwd is, afdaalt -
Buiten dit levert de beklagelyke ondervinding voorbeelden genoeg op van zulken onder de Geestelykheid, die durven bestaan, het geen ze in de Leden hunner Gemeente in elke Leerrede verpligt zyn te bestraffen. - Ik meen, dat een Leeraar de Onmatigheid als eene verderfelyke Ondeugd hartelyk in zyne Gemeente moet tegengaan. - Ik ben van oordeel, dat hy het misbruik van Vermakelykheden moet bestraffen; dat hy het daar do or verwaarloozen van ieders beroep, als een snoode Ondeugd moet verfoejen. - Maar welke uitwerkingen zullen de bestraffingen hebben van Leeraars, die zich aan dezelve misdaden schuldig maken? en dat 'er nogtans eene groote menigte onder onze Geestelykheid gevonden wordt, die onmatig leven, schoon zy be- | |
| |
kwaam genoeg zyn, om hun gedrag zo te beleggen, dat het niet opentlyk kan beschuldigd worden, is onwedersprekelyk; terwyl 'er ook zeer veelen zyn, wier eerste toeleg is, de vermaken te bejagen; die met verwaarloozing van hun beroep, zich aan dezelve zodanig overgeven, dat de lust tot studie ras geheel verdwynt. Leert ons de dagelyksche ondervinding zulks niet al te menigvuldig, om 'er aan te twyfelen? men hebbe ze slegts raad te plegen, om overtuigd te worden; terwyl de menigvuldige laffe, schrale, langwylige, verdrietige en onbestudeerde Predikatien der zulken met genoegzame kragt myne gezegden ondersteunen. -
Nu vraag ik aan al de Waereld, welke gevolgen zulk een gedrag der Voorgangeren hebben moet? de verdorvenheid is al te groot in de menschen, dan dat zy hier door geene diepere wortelen schieten, en nog schadelyker vrugten zou voortbrengen - Niet anders dan eene volmaakte onverschilligheid moet zulk een gedrag de Gemeente inboezemen; ze zien dezelve op den hoogsten trap in hunne Leeraars. Uit deze onverschilligheid vloejen onvermydelyk ras nog verderfelyker gevolgen voort, want het is schier volstrekt onmogelyk, dat iemand onverschillig in den Godsdienst kan blyven, zonder dadelyk te vervallen tot Deïstery, tot verachting van den Dienst van God, en deszelfs Gronden. -
Ik heb reeds aangemerkt, dat 'er zelfs kleinheden zyn, welke hier voet toe geven kunnen, en waar voor een Predikant zich wagten moet; schoon men my mogelyk dit in het algemeen niet gereedelyk zal toestaan, meenende, dat het slegt genoeg zy, wanneer een Leeraar zich voor een ergerlyk leven in het openbaar te leiden wagt. Maar men bedriegt zich met te oordeelen, dat een Predikant zich aan geene kleinigheden storen moet; want een Leeraar dient ten uitersten zorgvuldig omtrent zyn gedrag te zyn, alle moeite aanwendende, om zyne zeden tegens de geringste besmetting te beveiligen. Zyne bediening is van dien aart, dat men zyn gedrag zeer nauwkeurig waarneemt, dat men alle zyne bedryven gadeslaat; en in het algemeen is men van oordeel, dat, wanneer een Predikant dit of dat gedaan heeft, het of veel schandelyker, veel groo- | |
| |
ter misdaad is, dan of het van een Leek bedreven wierdt. Of het oordeel slaat tot een ander uiterste over, niet minder schadelyk dan het eerste; dat al wat men door eenen Predikant ziet bedryven, niet slegts geoorloofd is na te volgen: maar dat men veilig eenige treden verder mag gaan, waar door men dikwils van iets onverschilligs eene stap doet tot eene snoode, tot eene schandelyke misdaad.
Behalven dat deze redenen alleen genoeg waren voor een' Leeraar, om zeer oplettend, ten uittersten zorgvuldig omtrent zyn gedrag, en zeden te zyn, zoo worden zy noch veel sterker aangedrongen, wanneer men aanmerkt, dat dit de allereerste springveeren en roerzels zyn, om den mensch, die door zyne bedorven natuure gewillig tot het kwade neigt, langs een gemakkelyk pad op te leiden, tot de versoejelyke Ondeugd van Deïstery en Godverzaking.
Hoe veel oplettenheid, hoe veel voorzigtigheid moet een Leeraar derhalven omtrent zyn gedrag in den Burgerstaat niet aanwenden, om dat men niets kan begrypen teerder te zyn, of waar omtrent men meer ingespannenheid van gedagten gebruiken moet, dan een Leeraar omtrent zyn gedrag. Hy dient zich geduurig te doorzoeken, met alle omzigtigheid zyne bediening oefenende, terwyl hy zyne daden naauwkeurig behoort te overwegen, of zy van de besmetting der ondeugd geheel bevryd zyn. Alle losbandigheid, ydelheid, onvriendelykheid en stuursheid dient hy zeer zorgvuldig te vermyden; en met één woord, hy is verpligt ten gevalle zyner Gemeente zo veel inschikkelykheid te gebruiken, als met de billykheid en redelykheid overëengebragt kan worden. -
Zulk een Leven is voorwaar een lastig, een zeer verdrietig leven, zal my mogelyk een beminnaar der waereldsche Vermakelykheden te gemoete voeren; terwyl 'er door dezen of geenen Geestelyken nog zou kunnen bygevoegd worden: ‘Voor my, ik heb lang myne Gemeente geleerd, dat ze my zondaags moeten hooren, willen zy van my gestigt worden: voor de rest moet zich niemant met myne zaken bemoejen, om dat ik volstrekt niet anders meen te leven, als toen ik nog Student was, uitgezondert dat ik me nu van openbare seitelykheden afhouwde -’.
| |
| |
Eene fraje Zedeles in den mond eenes Leeraars, die duidelyke bewyzen genoeg oplevert, om te kunnen nagaan, welke verhevene denkbeelden denzulken van hun voortreffelyk ampt en dienstwerk bezielen, die op dusdanige wyze hunne Gemeenten bestieren. Ik durf, ik mag niet gelooven, dat het zelve de goedkeuring van veelen zal wegdragen; hoe zeer ik aan den anderen kant verzekerd ben, dat zulk een hatelyk gedrag al te veel onder onze Geestelykheid gevonden wordt. Maar kan, het nu wel anders zyn, dan dat, alwaar zulke Harders zyn, 'er doorgaans eene magere kudde ontdekt, en de geest van lauwheid en slauwheid, ja van verderfelyke Deïstery byna algemeen bespeurd wordt -
Het is eene groote slegtigheid, en zeer veel beneden het voortreffelyke van het Ampt eenes Leeraars, omtrent zyn gedrag slordig, en omtrent zyne zeden onagtzaamte zyn: geene zorg te dragen, om even zo wel met zynen Wandel als door zyne Leer te stigten; want hier door worden opentlyk de wegen gebaand tot allerlei verderfelyke, tot allerlei nadeelige gevolgen, welken onzen Godsdienst van alle kanten bestryden, deszelfs gronden met geweld aanvallen, en allen, die denzelven belyden, gevoelige smerten aandoen.
Dog hoedanig zal het gedrag eenes Leeraars dan zyn moeten? za! Hy zyne Pastory tot zyn kluis moeten maken, en zich van al de weereld afscheiden? moet hy al het geschapene veragten, alle voorwerpen versmaden, en dezelve houden voor aanlokzelen des verderfs? moet Hy al wat hem bejegent aanzien voor de gewrogten van ydelheid, die het menschdom ten verderve slepen? moet Hy zich al dit aardsche ontrekken, en als geduurig in zyne denkbeelden boven de sterren wandelen? moeten zyne bestraffingen allerwegen zyne schreden verzellen, en mag hy geenen enkelen voetstap voortzetten, zonder het gedrag van dezen of genen te berispen? mag Hy met niemand omgang hebben, die eenigzins verdagt is een Waereldling te zyn? moet Hy alleen verkeeren met menschen van beproefde Godsvrugt? Is de vrolykheit by Hem eene ongeoorloofde zaak? mag hy nooit lagchen, noch zich ooit op eenige wyze vermaken -? Zo dat waar was, zou het leven eenes Leeraars inderdaad geen leven zyn, of men moet anders van Hem denken, dat Hy niet onder den rang der menschen behoore. -
| |
| |
Ik vergun myn' Predikant als een mensch in zyn huis te wonen; - ik sta hem toe daar schepzels van zyne zoort aftewagten, met dezelven te verkeeren, en eenen aangenamen, eenen gemeenzamen omgang te hebben. De menich is tog een gezellig schepzel, en wat is een Leeraar meer dan een mensch. - Het is eens ieders pligt, een geregeld gedrag te houden; dog de bediening eenes Leeraars vereischt eene byzondere omzigtigheid; hier in moet hy zeer oplettend, ten uitersten zorgvuldig zyn. Dan ik begeer niet dat Hy een oog van veragting, van verontwaardiging, een gezicht van versmading zal werpen, op de geschapen voorwerpen, welken Hem bejegenen. Hy mag die zelfs met lust, met genoegen en vermaak aanschouwen, zyn gezicht veraangenamen en zich zelven; om dat alle de schepzels een heerlyk kenmerk dragen, dat zy gewrogten zyn van Gods Almagtige Vingeren. Hy zal langs dezen weg, als langs het aangenaamste pad, door derzelver beschouwing worden opgeleid tot de ryke en onuitputbare Bron, uit welke de gansche geschapenheid naar wezen ontvangen heeft. -
Ik wil niet dat een Leeraar een lastige bestraffer zy. Hy moet een geliefd; maar geenzins een gevreesd man zyn; het geen Hy ontwyfelbaar worden zal, wanneer Hy altoos scherpe pylen van berisping afschiet. - Hy moet op zyn' tyd vermanen, op zyn' tyd zich van bestraffingen bedienen, dog welken altoos moeten gepaardt gaan met de kragtigste bewyzen van Liefde. Nooit moet de perzoon, maar alleen deszelfs wanbedryven gehaat worden, en hieromtrent is hy verpligt groote omzigtigheid te gebruiken. -
In een zeker opzigt vergun ik myn' Leeraar met alle menschen te verkeeren; alleenlyk lydt deze Regel eene kleine uitzondering, in zo ver 'er zommigen zyn kunnen, wier gedrag eene gemeenzame verkeering van een Leeraar niet toelaat; Nogtans zyn alle menschen, die in het oog van zommige grilzieke Godsdienstigen voor weereldsgezinden worden aangezien, zulks inderdaad niet. Een Leeraar mag dan in zo ver met al de weereld verkeeren, mits zyn gedrag onberispelyk blyve, en hy zorge, dat in zyne tegenwoordigheit niets geschied, dat zyne teere bediening, noch veel minderde
| |
| |
eer van zynen grooten Meester zou kunnen benadeelen. -
Eindelyk myn leeraar mag zich op eene gepaste wyze vermaken; Hy mag lachen; Hy mag vrolyk zyn. Niets voordeeliger in een' Predikant, dan dat Hy van een vrolyk naturel zy; ook is zyne bediening van dien aart, dat ze zyn geest in eene gestadige kalmte, in eene standvastige eenparigheit houden moet; terwyl een grillig humeur, een stuurs gelaat, een droevig een kwynend gezigt, den Godsdienst zeer nadeelig is, en in de gemoederen der menschen omtrent deszelfs ware gesteldheid, zeer nadeelige bevattingen werkt. Om die zelve reden wil ik geenzins, dat een Leeraar een pynelyk gezigt aanneme; integendeel begeer ik, dat Hy een vrolyk aanzien hebbe, dewyl dit veeltyds het gewrogt van een bedaard, van een gerust gemoed is.
Dus meen ik kan en zal een Predikant niet slegts zyne Gemeente; maar zich zelven allereerst Zedelessen prediken, en hier toe is Hy dubbel verpligt, om dat Hy bovenn allen behoort uit te munten in Deugd en Godsvrugt, terwyl hier uit niet anders dan heilzame gevolgen zullen voortvloejen; daar aan den anderen kant, wanneer het Heilig Altaar met ongewasschen handen bediend wordt, en Gods allerheiligste Wetten met onreine Lippen verkondigd, de Deugd niet slegts schipbreuk lyden, maar de Geest van Deistery noodwendig de allernadeeligste uitwerkingen hebben moet. -
Boven dit alles zetten de Liefde, de Nedrigheit, de vriendelyke Gemeenzaamheit, Zagtmoedigheit, Matigheit, Getrouwheit, Gestadigheit, Opregtheit, en aangename Gezelligheit het karacter eenes Leeraars geenen kleinen luister by. Hier begeer ik zal Hy alle vermogens aan te koste leggen, om dezelven in den schoonsten dag aan zyne Gemeente te vertoonen, en zo schadelyk als een slordig gedrag van eenen Geestelyken zyn moet, even zo voordeelig is een Godvrugtig, een deugdzaam, een zeer omzigtig, nauwkeurig en oplettend gedrag voor den zelven. Indien alle Leeraars dit in het oog hielden, zy zouden door hun voorbeeldig gedrag den stoutsten Deïst beschamen, daar veelen nu door een tegenstrydige levenswyze voet geven, dat de Geest van Deïstery meer en meer veld winne. -
K
|
|