De Denker. Deel 8 (1770)
(1771)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
De Denker.
| |
[pagina 154]
| |
derbaarlyk was ik in den schik met uwe antwoorden, oplossingen en wederleggingen. Waaren allen of de meesten van ons Christenen in het wezenlyke van hunnen Godsdienst zo geverseerd, de Deïsten zouden of overtuigt, of hun ten minste de mond gesnoerd worden. Dan gy liet u eens een woord ontvallen, welk my tot eenig nadenken gebragt heeft. Waarschynlyk heb ik het veel te ver getrokken. Laat ik u echter myne vrees te kennen geeven. De Hemel bewaare u van Mons: D. eenigzins te benadeelen. My is bekend dat gy groote correspondentie hebt met den Heer K. den patroon van Mons. D. Die Heer is zeer pieus, gelyk men het noemt. Mons. D. neemt deszelfs zaaken excellent waar, maar houdt zich voor het overige voor hem al toos digt geslooten. 't Verwonderde my zelfs dat hy voortging met praaten, na dat gy gekomen waart. Ik bid u, laat tog niets van zyne concepten noch gesnap aan den Heere K. weeten. Mons D. zou daar door in 't labyrint gebragt worden, en gewisselyk de cassade krygen, al zou hy moeten gaan bedelen. Ik ken den Heere K. te wel, om my hier niet van verzekerd te houden. Hy mag onder de pieuzen sorteeren, ik weet by herhaalde ondervinding, dat hy niets minder dan redelyk, verdraagzaam, en menschlievend is. Kon hy de Roomsgezinden, de Paapen, gelyk hy spreekt, het land uitboenen, hy zou 't niet laaten, zou hy dan een Deïst in zyn huis dulden? 't Is nooit in myne gedachten opgekomen dat gy voor hadt Mons D. opzettelyk te benadeelen, maar gy zoudt het door onvoorzichtigheid doen konnen Ik weet dat gy anders denkt dan de Heer K. Ik stel zelfs vast dat gy zulke liefdelooze concepten verfoeit. Hemel! wat zou de Christelyke Godsdienst niet bekoorlyk voorkomen, en over het ongeloof zegepraalen, indien alle deszelfs belyders waare Christenen waaren! Ik moet u zeggen dat het my, wegens onzen allerheiligsten Godsdienst, aan de ziele smert, dat veelen van hun, die Christenen pretendeeren te zyn, en van 't gros des volks voor de picusten gehouden worden, door zulken boozen geest van liefdeloosheid, onverdraagzaamheid, en vervolg- | |
[pagina 155]
| |
zucht worden gedreeven. 't Ophaalen van Deïstische Boeken; 't Verbranden van dezelven; 't Beteugelen van de vryheid der Drukpersse, enz. mag sommigen zo schoon schynen, als den yver van Eliäs met recht was te roemen; naar myne gedachten zyn zulke en alle andere dwangmiddelen, noch overeenkomstig met den aart van 't Evangelie, dat ons geene vleeschelyke wapenenGa naar voetnoot(a) ter handhaving van den Godsdienst aan de hand geeft; noch geschikt om iemant van de waarheid te overtuigen; maar zelfs in tegendeel, om de dwaalenden meer en meer in hunne dolingen te verharden. Dwang en vervolging in den Godsdienst te werk te stellen, is olie in het vuur te werpen. Als men de macht in handen heeft, is het zeer ligt geweld te gebruiken. Maar wat moeten de ongelovigen van onzen allerheiligsten Godsdienst denken, wanneer wy denzelven met geweld verdedigen? wat anders, dan dat het ons aan beter, aan redelyke bewyzen, die alleen geschikt zyn om te overtuigen, ontbreeke? Wat moeten zy denken, wanneer zy alle die wreedheden en vervolgingen leezen, welken zoogenaamde Christenen, den ongelovigen, ja hunne medechristenen hebben aangedaan; als zy die vervolgzieke gesteltenis nog in veele Christenen bespeuren, en verneemen dat men om beuzelingen malkander liefdeloos hekelt; de vryheid tragt te betwisten; en 't domme graauw op 't lyf zoekt te hitzen, wat anders, dan dat die Godsdienst, welken wy te recht den allerheiligsten noemen, niets minder dan heilig is? Dan 't ontbreekt onzen schoonen Godsdienst aan geene genoegzaame, voldoende en overtuiglyke bewyzen, maar deszelfs belyders, verdedigers en handhavers hapert het te dikwyls aan genoegzaame kundigheden en de vereischte geestgesteltenisse om de waarheid van hunnen Godsdienst overtuiglyk aan te toonen. Niet weinig moeite wordt 'er ook vereischt om zich daar toe behoorlyk in staat te stellen. Geen wonder dan, dat, daar men de predomineerende party is, men zich van die moeite ontslaat, en in plaats van reden geweld gebruikt. | |
[pagina 156]
| |
Dat valt gemakkelyker. Een doddrige Vargas, kon dus de Ketters half slaapende veroordeelen, met maar te zeggen Ad Patibulum, Ad Patibulum. Zou men zulke voorstanders van den Godsdienst, die, enkelde dolingen van het verstand, met dwang en geweld willen verdryven, en zich dus aan daadlyke overtreedingen van wezenlyke plichten van den Godsdienst, aan liefdeloosheid, aan onbermhartigheid en wreedheid jegens hunne ongelukkige medemenschen, schuldig maaken, ook niet mogen te gemoet voeren, Gaat heenen, leert wat het zy, ik wil Bermbartigheid en geene OfferbandenGa naar voetnoot(b)? Begreepen en bedachten alle voorstanders van Godsdienstige Waarheid te recht, dat het hunne plicht is, de waarheid in liefde te betragtenGa naar voetnoot(c), ik houde my verzekerd, dat niemand hunner, ter handhaving van de waarheid, zich ooit van dwang- en geweldaadige middelen, zoude bedienen. 't Staat by ons Christenen vast, zo wel als by de Jooden, dat de Samaritaanen in 't stuk van den Godsdienst doolden, dewyl te Jeruzalem alleen, en niet op den berg Gerizim, de plaats was om aan te bidden. De Jooden hielden daarom geene gemeenschap met de Samaritaanen, 't was deeze doling der Samaritaanen, waar uit hunne onvriendelykheid sproot, welke zy eens aan onzen gezegenden Heere betoonden. Zy weigerden hem herberg, om dat hy hunnen Tempel te Gerizim verby ging, en zo 't hun toescheen, naar Jeruzalem reisde, om aldaar aan te bidden. De Discipels van Jezus, dit ziende, blaaken van yver, van heiligen yver, zo zy zekerlyk denken. Zy waaren Jooden, en by de Jooden stonden de Samaritaanen omtrent in zulk een graad, als nu de Ketters by de Rechtzinnigen. Daar was aan dat volk weinig verbeurd. 't Fatsoen was maar verlooren. Heer! zeggenze daarom, wilt gy dat wy zeggen, dat het vuur van den Hemel nederdaale, gelyk Eliäs weleer gedaan heeft, om deezen te verslinden? Zy vraagen niet, Heer! wilt gy dat wy deeze onze medemenschen, door bondige redenen op eene bescheidene en vriendelyke wyze, van hunne doling zullen zien te overtuigen; datwe ze op eene beleefde wyze aantoonen, hoe zeer zy zich tegens u vergrypen, om hen, indien 't mogelyk is, tot | |
[pagina 157]
| |
rechtmaatiger begrippen en tot bekeering te brengen? Neen: die weg was veel te lang en te moeilyk. Zy willen 'er zich kost af maaken. Die Dwaalgeesten waaren, naar hunne gedachten, niet beter waardig dan verbrand te worden En waarom zouden zy het vuur niet van den Hemel bidden? Propheet Eliäs hadt het wel eer gedaan. Zie daar, zy brengen een schriftuurlyk voorbeeld by. Hoe kan 't kwaad zyn dien Heiligen in zynen Godlyken yver te volgen? Maar, wat antwoord die Jezus, die de zachtmoedigheid en liefde zelve was, en naar wiens lessen en voorbeeld wy ons te gedraagen hebben, willen wy anders den naam van Christenen voeren? Hy geeft een antwoord, 't gene ik wel wenschte dat alle partydige en vervolgzieke Christenen tot schaamte en beter zinnen bragt: Gy weet niet, zegt hy, van welk eenen geest gy gedreeven wordt; de Zoon des menschen is niet gekomen om de zielen der menschen te verderven, maar te bebouden. Excuseer my, Myn Heer! dat ik u zo lang ophoude met eene zaak, waarin ik weet dat gy volkomen toestemt. Ik ben zo volkomen van uwe recht Christelyke beginselen, van uwe heusheid en braafheid overtuigt, dat, indien gy de Patroon van Monsr. D. waart, en hem niet recht kende, ik geene zwaarigheid zoude vinden hem aan u te ontdekken en bekend te maaken. Gy zoudt als een Christen met hem handelen. Gy zoudt hem niet casfeeren, dewyl hy, schoon een Deïst, echter niet onordentelyk van gedrag, en in zyne zaak getrouw is. Gy zoudt, zyne twyfelingen, zwaarigheden en tegenwerpingen, wel konnende oplossen en beantwoorden, hem door redenen tragten te winnen en aan het verderf te onttrekken. Daar van zoudt gy uw werk maaken. Daar toe zoudt gy bekwaame gelegenheden zoeken en waarneemen. Wel verre van hem om zyn ongeloof te benadeelen, en dus dien ongelukkigen nog ongelukkiger te maaken en meer en meer te verblinden, zoudt gy hem liefderyk, bescheiden en vriendelyk behandelen. Door uw Christelyk leven in het algemeen, zo wel als door uw menschlievend gedrag omtrent hem in het byzonder, zoudt gy onzen Godsdienst by hem aanpryzen en bekoorlyk doen voorkomen. Hy zou uit | |
[pagina 158]
| |
uwen mond hooren dat de Christelyke Godsdienst een Redelyke Godsdienst isGa naar voetnoot(d). Dat geene Leerstukken van dien Godsdienst, schoon sommigen de Reden te boven gaan, met de Reden stryden. Dat deszelfs waarheid op bondige bewyzen, overeenkomstig met de natuur der zaake, op aanneemlyke gronden, die in gebeurde dingen by alle redelyke menschen onwrikbaar genoeg gerekend worden, is gevestigd. Uit uwen handel en wandel zou hy zien dat het onbillyk en liefdeloos gedrag van sommige Christenen, niet aan hunnen Godsdienst, maar aan hunne byzondere en verkeerde begrippen, of aan de bedorvenheid van hun eigen hart, alleen is toe te schryven. Ik twyfel niet, of hy zou een Christen worden. Doch schoon gy niet in uw oogmerk slaagde, zoudt gy hem echter om zyn ongeloof niet verstooten. Gy zoudt hem veel eer als een ongelukkigen met ontferming beschouwen, met medelyden behandelen, en den Hemel om zyne behoudenis bidden. Hier van ben ik ten vollen overtuigd: te meer daar gy in uwen voorgaanden aanmerkte, dat de Burgerlyke Verdraagzaamheid omtrent alle ongeloovigen zelfs moet geoeffend worden. Dat Paulus wil dat een broeder of zuster der Gemeente, die met ongeloovigen gehuwd waaren, die ongeloovige Echtgenooten niet zullen verlaaten: geevende hy voor reden, wat weet gy of gy uw ongeloovige wederhelft niet zult behouden? Dat dezelfde Apostel den Dienstknechten niet raadt hunne ongeloovige Heeren te ontloopen, maar wel in tegendeel dat ze hun alle eere moeten waardig achten: op dat de naame Gods en de leere niet gelastert worde. Dat dus, gelyk hy schreef, by tegenoverstelling, en om dezelfde reden, geen geloovig Heer zynen ongeloovigen slaaf, om zyn ongeloof, mogt mishandelen, noch verstooten. Dat Philemon, een man van aanzien te Kolossen, een Leeraar zelfs van de Gemeente aldaar, een ongeloovige slaaf, Onézimus genoemd, gehad en gehouden, ja het hem zelfs kwalyk genomen en als een misdaad, gelyk het was, toegerekend heeft, dat hy van hem ware weggeloo- | |
[pagina 159]
| |
pen... Maar laat ik u niet langer ophouden. Wat de goederen belangt waarom gy schryft, enz.
Antwoord op den voorgaanden.
Myn Heer!
Was ik niet door eenige occupatien verhinderd geweest, ik zou Uwe Letteren al eerder beantwoord hebben. Ik kan my onmogelyk herinneren, Myn Heer! my iets te hebben laaten ontvallen, 't welk UE. eenig nadenken en occusie tot het schryven van Uwe Letteren zoude hebben konnen geeven. Zekerlyk UE. heeft myne mening niet wel gevat; of ik heb het ongeluk gehad van my niet klaar genoeg uit te drukken. Echter ben ik blyde, dat gy my het Karakter van den Heere K. Hebt leeren kennen. By occasie zou ik mogelyk van Monsr. D. hebben gesproken, niet om hem te benadeelen, maar om den Heer K. aan te spooren, om alles wat hy kon ter zyner behoudenisse in het werk te stellen. Nooit had ik verwacht, dat een braaf man, (gelyk de Heer K. my voorkomt te zyn) een man van een zeer goed natuurlyk verstand, die over dingen van den tyd, (want zo is hy gewoon zich uit te drukken) wonderbaarlyk wel redeneert, in 't stuk van den Godsdienst, zo bekrompen en verkeert gedagt, en in gevolge daar van, zo onedelmoedig en liefdeloos met Monsr. D zoude gehandelt hebben. Wat my belangt, Gy kunt verzekert zyn, Myn Heer! dat ik alle zulke liefdelooze en dwaaze concepten, zulke laage en onmenschelyke handelingen en bedryven, grootmoedig veracht. Gy kent den Heer Z. Onlangs kwam ik hem bezoeken en vond hem onpaslyk. Ik vroeg wat Docter hy gebruikte? Hy zei Dr. ... 't Was, zeide hy, een zeer kundig mensch in zyne zaak, en hy hadt verscheide preuven van zyne bekwaamheid gegeeven, maar, vervolgde hy, 't gene my wat obsteert, is, dat ik zeer wel verzekert ben, dat hy een Deïst is. Ik vrees, zeide hy, dat Doctoren die aan geenen toekomende staat | |
[pagina 160]
| |
gelooven, 'er weinig om geeven of zy eenen patient, door losheid, verzuim, of nieuwe proefneemingen om hals helpen. Gy schynt, repliceerde ik, wat zwaarmoedig. De vraag is hier niet of die Heer een goed mensch, of hy een Christen, maar of hy een goed Docter is? dat raakt u, maar 't overige is voor zyne eigene rekening. Ziet gy niet dat de menschen doorgaans strydig met hunne beginselen handelen? Zy, die gelooven, dat de mensch zich geen oogenblik voor den beslooten tyd bekeeren, en tot zyne bekeering niets doen kan, zyn zeer devoot en zeer naerstig (gelyk zy spreken) onder ae middelen. Anderen, die meenen dat ze ook wat doen konnen en moeten, zyn zoo traag in de plichten van Godzaligheid, en voor al in 't Kerkgaan, dat het in 't oog loopt. Dr.... mag ook strydig met zyne beginselen handelen. Of laat hy te werk gaan als een Deïst, dan zal hy, zyn best doen om het leven zyner patienten, zo lang maar mogelyk is te rekken, dewyl hy denkt dat het met den dood voor eeuwig met hen gedaan is. Dus behielt de Dr. zynen patient, dien hy ook wel ras herstelde. De Christenen, Myn Heer! moeten zich zeer zorgvuldig wachten van iemand, wegens zyne Godsdienstige sentimenten, of ongeloof, op eenigerleie wyze te benadeelen, of zy zyn schenders en verzaakers van de voornaamste plichten van hunnen Godsdienst. Gy spreekt ook van, en zyt tegen 't beteugelen der Drukpersse. My is gisteren ter hand gekomen Vrymoedig Adres van' een Hollander aan zyne Hooge Overheid enz. dat ik UE. recommandeer te leezen. 't Is waarlyk, Myn Heer! de taal van eenen Hollander! 't Zal hoop ik, nooit meer gezien worden in ons Vaderland, dat de Overheid van eene vrye Republiek, in den Godsdienst, dwang en geweld zal gebruiken. Toen zulks wel eer, tot onze eeuwige schande gebeurde, was de Redevoering van Noot, De Godsdienst vry van Heerschappye, nog niet in de waereld. Of zou zulk een Meesterstuk, zonder vrucht zyn? Ik moet afbreeken na nog een woord van........ |