De Denker. Deel 8 (1770)
(1771)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
De Denker.
| |
[pagina 122]
| |
zynde, wat hy toch mogt geleezen hebben, zogt ik, zo dra hy van honk was, en naar zyne affaires gegaan, het Boekje op, en zogt zo omtrent in het midden, op de regte zyde van het blad, want dat had ik wel afgeloerd, de plaats, die hem hadt doen meesmuilen. Juist vond ik ze, zonder lang te zoeken, op de 235 bladzyde van 't derde Deel, want hy had, onder 't opstaan om het Boekje wegteleggen, een vouwtje gelegd, daar ik hem gedwongen had te eindigen. Ik las daar een berigt, dat de Schryvers van dat Werk geeven van een Boek, door Professor Heuman geschreeven, waar in hy de eer van Xantippe, Socrates lieve Huisvrouw, zo verdedigt, dat het een aart heeft, en bewyst, dat zy geen kwaade Vrouw, veel min eene huisplaag voor haaren Man geweest is. En om nog al meer te zeggen, dat zy, volgens het getuigenis van Plato, die ik wel meer gehoord heb, dat al een heel geloofwaardig Man geweest is, haaren Socrates, tot in den dood, getrouw geweest is, en zo als een AElianus schryft, hem altyd hoog geëstimeerd heeft: zo dat Professor Heuman, om de zaak uit te maaken, voor altyd bewyst, dat al wie ooit tot haar nadeel zynen bek heeft durven roeren, veel honderd jaaren na den dood van Xantippe, hoogloffelyker gedagtenisse, eerst geloofd heeft, en dus niets vermeldt, dan het geen hy heeft hooren zeggen, waar van veel liegen komt. Dat nu zo veele Eeuwen na den dood van die Dame een Duitscher moet komen om haare eer, die zo lang in een kwaad blaadje gestaan heeft, te verdedigen, en ons iets te zeggen, dat onze Geleerden, die anders zo pogchen, niet geweeten hebben, moet onze Wysneuzen schaamrood maaken. Waar benje nu, Man lief! dagt ik, met alje Professors, met alje geleerdheid? hebje dat nooit geweeten? en is het, datje over deeze verdediging, die zo weinig in je kraam dient, gemeesmuild hebt? Och, Heer Denker! hoe aangenaam was my deeze ontdekking. Ik zou 'er waarlyk geen zier van geweeten hebben, hadt myn Man de Letteroefeningen niet geleezen, nu zal ik maaken, dat hy ze altoos leeze, en zal | |
[pagina 123]
| |
'er dan mogelyk nog wel meer van verneemen. Maar zeg eens wat een weergaloos Man moet die Heuman niet zyn, die de lang verdrukte en verstampte onnozelheid zo heerlyk heeft verdeedigd? Och! hadt de Man eenige Eeuwen vroeger mogen geleefd en geschreeven hebben, onze mannen zouden ons de naam van boze Xantippe's niet zo dikwils naar het hoofd gesmeeten hebben. Och! wat hebben onze Moeders en Grootmoeders al niet geleeden, dat ze niet zouden geleeden hebben, hadt Heuman toen in weezen geweest. Wisten zy, wat hy gedaan heeft, zy zouden uit hunne graven komen om hem op haare bloote kniën te bedanken en zich te wreeken: maar dit niet kunnende geschieden, zo is ons; gelyk wy haar goed geërfd hebben, de wraak overgelaaten. Immers nu stil te zitten, na het ontvangen van zo veel lichts, dat kan onmooglyk door den beugel. Myn Man, die my zo dikwils het roeren van mynen snaater heeft verweeten, als ik de eer der Vrouwen zogt op te houden, zal 'er nu van weeten. Of heb ik ongelyk, Heer Denker? - Dan was by hem het Huwelyk eene betooverende Rotteval, een Portaal van het Dolhuis, en Tortuur van de Vryheid, een Magazyn van Tweedragt, een Vagevuur van de Waereld, en ik weet niet wat al; hy sprak 'er van gelyk onze hedendaagsche jonge Heertjes, die om redenen, te schandelyk om te noemen, niet willen trouwen. - Dan noemde hy de Vrouwen een kort begrip van allerleie Gebreken, bittere Mannenplaagen, weergalooze huis-drommeltjes, regt geaarte Xantippe's; met een woord, al wie den Gortentelders, Keukenklouwers, Janhennen, Teljoorlikkers en Stuurkoppen, die zoo bars kyken als Schoppenknegt, niet gevielen, waren een gebroedzel van Socrates zoetertje. Zeker, Myn Heer! ik ben die hoflyke loftuigingen al lang moede geweest, en meen ze nu niet meer te hooren. Wy hebben onze verdiensten; en onder alle deugden, waarop wy roemen, behoort zeker dat wy onze Mannen onderweezen hebben in de Filosofie der lydzaamheid. Geloof my, wy zyn zo kwaad niet, als men gemeenlyk denkt, want anders zou Socrates, gelyk ik eens geleezen heb, nooit getuigt hebben, dat | |
[pagina 124]
| |
de deugd der Vrouwen beter van waarde is dan die der Mannen, dewyl die alle stormen en aanvechtingen, tegen haare kuisheid ondernoomen, moet afwachten, uitstaan en overwinnen. Maar wilde ik dat eens tegen mynen Man ter onzer verdeediginge aanvoeren, ik kreeg zo veele smaadwoorden te rug, als hairen op den hond. Excuseer deeze uitweiding; ik keer ter zaake. Daags na de bovengemelde gelukkige ontdekking, die ik wel zo wys was van voor mynen Man bedekt te houden, heb ik belet laaten vraagen by Mevrouw Zeldenrust, en tevens laaten zeggen, dat, zo 'er geene verhindering was, ik wat vroeg zou komen, en zy de andere Dames, waar mede wy in den Winter gezelschap houden, mede moest laaten nodigen, alzo ik een nieuws van groot belang haar had mede te deelen. Zy allen bleeven dan ook niet in gebreke ten haaren huize te verschynen, waar ik onder het thee drinken myne groote ontdekking haar vertelde. Hemel! Heer Denker! wat verwondering, wat aandoening, wat blydschap vernam men op aller aangezichten: wat klapten de waaiers: welk gejuich hoorde men: ik wenschte, dat je het eens gezien hadt. - Mevrouw Zeldenrust zondt aanstonds, na dat het Gezelschap wat bedaard was, haaren Knegt uit om de Vaderlandsche Letteroefeningen en het Boek van Heuman by den digst bywoonenden Boekverkooper te laaten haalen, welk laatste niet zeer groot zynde, en wy vroeg by elkanderen gekomen, nog dien avond doorloopen werdt, en deszelfs bewyzen voor Xantippe's eer wel overwoogen hebbende, werden dezelve van de uiterste kragt geoordeeld, en het stuk in questie geheel voldongen gehouden. Hier op beslooten wy allen het Boek van onzen nu geliefden Heuman, zindelyk ingebonden, te koopen, en aan alle onze vriendinnen ten eersten te recommandeeren, op dat ook de Boekverkooper, die zulk een aanzienlyk stuk in de Waereld gebragt hadt, met zyne exemplaaren, wyl hy wat agter af woont,Ga naar voetnoot(*) niet mogt blyven zitten. | |
[pagina 125]
| |
Na veel overlegs oordeelden wy ook, dat 'er eene eclatante satisfactie, zo wel honorabel als profitabel moeste geëischt worden van alle Mannen die zo dikwils hunne Vrouwen met dien eertyds zo gehaatten, nu regt eerwaardigen, naam van Xantippe gehoond hadden. Zelfs spraaken wy van dien avond nog te looten, wie van ons eene dochter ter waereld brengende, dezelve allereerst met dien naam zou laaten doppen; doch dit stuk bleef tot eene nadere byeenkomst agter. Zonder eenige bedenking vonden wy evenwel algemeen goed, UED: te verzoeken één Vertoog te schryven, dat klinkte, tegen zo veele honderd Vertoogen, die uwe Voorzaaten, de spectators, ten nadeele van Socrates Beminde geschreeven hebben, en men wilde, dat ik, die nog al vlug ter pen ben, UED: daar toe verzoeken zou, onder belofte, dat, wanneer UED: zou aanneemen ons deezen dienst te doen, wy overal recommandeeren zullen, het onlangs aan UED: opgedraagen Boek, genaamd: Proeve over de Konst van 't Hair-krullen, beneffens eene Verhandeling over 't Kapzel der Dames, door joseph du Plessis, gedrukt te Amsterdam by den Boekverkooper Kok: want wy hebben gehoort, dat Gy met deeze opdragt, de eerste die UED: mogt gebeuren, zeer in uw' schik zyt, en het zelve, zedigheids halve, niet wel zelf kunnende recommandeeren, wyl het aan UED: is opgedraagen, zullen wy dat voor onze rekening neemen, en wel dra maaken, dat de Boekverkooper eenen tweeden Druk moet opleggen, waar door Uw naam onder onze sexe meer bekend, en Uwe Vertoogen meer geleezen zullen worden, ja Uwe agting in hooger top by haar ryzen zal. Wy zullen deeze onze plegtige belofte ten vollen gestand doen, als UED: ons nog een tweede verzoek inwilligt, naamelyk U in Duitschland te informeeren, of Professor Heuman nog leeft, want wy zullen, dit waar zynde, Hem een algemeen Dankadres, uit naam der Nederlandsche Vrouwen, voor de geredde Eer van Socrates Byslaap aanbieden, en een present doen van 12 ponden Keizers-Thee, en eenen Chitsen Oostindischen Mans-Japon. Ziet daar, Myn Heer! aan mynen opgelegden last uit | |
[pagina 126]
| |
naam van het Gezelschap voldaan. Ik blyve, op Uwe goedwilligheid en agting voor onze Sexe vertrouwende, met sincere affectie,
UED: Dienaares
Griet Wraakgraag.
Amsterdam, den 16 Maart 1770.
Antwoord van den Denker.
Mevrouw!
Om dat ik gaarne zie, dat de wagen in een Huisgezin regt looopt, en zelf eene ongeveinsde hoogagting voor uwe Sexe heb, wil ik UED. Brief spoedig beantwoorden. Ik geloof ten vollen, dat veele onder de schoone Sexe zo kwaad niet zyn, als men gewoonlyk denkt, en staa gaarne toe, dat zy, die wat kribbig van aart zynde, op eenen goeden weg hadden kunnen gebragt worden, die by gebrek van voorzigtigheid, geduld en beleid der Mannen, op den hol geholpen zyn, en het beste Huwelyk hier door ongelukkig is, geworden. Gyl wordt in eenen Romanesquen styl gevryd, uwe Minnaars schynen dan somtyds eenen slag van den molen weg te hebben, zy spreeken van het Huwelyk, als of het een Paradysche staat, en gy Engelinnetjes waart, en als zy U in de fuik hebben, en de beguicheling verdweenen is, dan zyt Gyl zwakke vaten, dan zyt gy eerst menschen, dan bezeft men niet dat gebreken aan de menschelyke natuur eigen zyn, dan is eene zwakheid een byzonder gebrek, dat alle Uwe bekoorlykheden geheel verduistert: Zo gaat het, 't geen ik zeer veroordeele, hedendaagsch toe. 't Is dan uwe schuld niet, dat Gy niet volmaakt blyft in het oog uwer Mannen. Gy zyt het ook niet, gy hebt uwe gebreken, en ziet men dan, dezelven door een vergrootglas, gelyk meestal gebeurt, als gy nu en dan op uwe | |
[pagina 127]
| |
beurt een woordje tot uwe verschoning wilt inbrengen, dan zyt gy Xantippe's. Ik wil u heden regt doen. Wanneer der Mannen begeerlykheid naar vermaak meer aanlokkend, dan weezenlyk in 't Huwelyk bevonden wordt, vermindert hunne agting voor u; zy worden onverschillig knorrende en walgende; doch gy behoudt niet te min ten vollen, in 't oog der onpartydige waereld, uwe verdiensten en aanloklykheden. Deezen bezit gy nu nog, doch ik bidde u ontsier ze niet, want nu staat gy op het punt van dezelven te verliezen. Wat zal toch de waereld zeggen, als nu uwe Mannen, die uwe beledigers zyn, u eene eclatante satisfactie, zo honorabel als profitabel, moeten geeven voor de gedaane verwyten? zal hier door de gestoorde rust hersteld worden in uwe Huis-gezinnen? zal uwe agting en bekoorlykheden in hunne oogen ryzen, of nog meer verdonkerd worden? is deeze de waare zegepraal? Neen, Mevrouw! gy doolt. De waare zegepraal is nu te zwygen, de wraak afteleggen, uwe Gezellinnen ter neêr te zetten, en u zelven te onderwyzen in de Philosophie der lydzaamheid. Dan zullen uwe Mannen zich schaamen over den schendnaam van Xantippe, u zo vaak toegeworpen, en zich gewonnen geeven, als gy van uwe overwinning geen ander gebruik maakt. Het meesmuilen van uwen Man by het leezen aan Heumans verdediging van Xantippe, is by my eene bekentenis van schuld; het weigeren van u te laaten zien, wat hy geleezen hadt, een teken van het gevoel zyner misdaad; de Waereld weet reeds door dat Boek, dat zy beledigd is, toen men u dien naam gaf, en dit moet u genoeg zyn: Gy zyt gewrooken, en de Mannen zullen tot inkeer komen. Staa ook van uw verzoek, om te weeten, of Heuman nog leeft, af, zo wel als van uw voorneemen hem een geschenk te zenden. Dit raade ik u, niet om dat ik de Keizers-Thee en den Chitsen Japon voor my bedoele en hem dien misgunne: neen! maar om uwe eer te bewaaren; wat toch zou Duitschland over dien ongehoorden verregaanden stap zeggen? wat zou Heuman van u denken? Gy zoudt 'er alle uwe nog behouden verdiensten door verliezen, en by de Duitsche Dames deswege voor | |
[pagina 128]
| |
't lapje gehouden worden. Ik wil liever, dat gy uwe eerstkomende Dogter Xantippe doopen laat. Daar zie ik minder gevaar in, en wil zelf voortaan zo dit u eenige voldoening kan geeven, myne Vrouw, als ik in de beste Luim ben en wonder wel over haar voldaan, Xantippe noemen. Wilt gy, dit zyn de laatste woorden die ik ditmaal uitspreeke, het aan my opgedraagen Werkje aan alle Dames onzer Stad aanpryzen, ik zal aan u verpligt zyn, en hoopen, dat de Zedelessen, in het zelve verborgen, bemerkt, bemind, en opgevolgd zullen worden. Ik blyve met alle agtinge.
UED. Dienaar
De Denker.
Amsterdam, den 16 April 1770.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra. en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|