| |
| |
| |
De Denker.
No. 376. Den 12 Maart 1770.
[Aanspooringen tot Dankbaarheid, enz. ter gelegenbeid van den aanstaanden Dank- Vast en Bededag.]
᾿Ω φιλτάτε γῆ μῆτηρ ώς σεμνον` σφóδρ᾿ έι
Ƭοĩς νοῦν ἔχουσι κτῆμκ, πολλσῦ τ᾿ ἄξιον.
Menander.
Gy hebt dan, O! volk van Nederland, eenen plegtigen uitschryvings-Brief tot het houden van eenen Algemeenen Dank- Vast- en Bededag, op nieuw, van uwe teêr bezorgde Overheid ontvangen; gy hebt denzelven met aandagt reeds geleezen, ryplyk, gelyk ik hoop, overwoogen, en maakt u met my thans vaerdig denzelven staatelyk te vieren! Is 'er een dag in 't geheele jaar voor ons aangenaamer en nuttiger dan deeze? is 'er een, van welken wy ons grooter zegeningen kunnen belooven?
| |
| |
en welken kent gy, die van groot en kleen, tot welke Gezindheid hy ook behoore, plegtiger moet gehouden worden?
Geheel Nederland, alle de Gewesten en Geässocieerde Landschappen, alle de Inwooners derzelven worden t'saamen geroepen tot het waarneemen der gewigtigste bevelen. Eene gansche Natie moet dan blyde zyn aan de eene, en treuren aan de andere zyde; zy moet algemeen zo wel Gods heiligen Naam aanroepen tot behoudenis haarer dierbaarste voorregten, als den grond leggen door eene ongeveinsde boetvaerdigheid tot eene waare verbetering van het zondig leven.
Staat eenen enkelen dag stil, Gy Raads-vergaderingen der Prinsen onzes Lands, hoe bezwaarlyk dit geschieden kan betreedt ditmaal, achtbaare Burger-Vaders, uwe Raadhuizen niet! Kooplieden, die als de Vorsten van Tyrus zyt, de heerlyksten in den Lande, ontgrendel uwe Beurs noch Winkels! Geleerden, staak eenen dag uwe nuttige Lessen! Scheeplieden, maakt een etmaal uwe zeilen niet los! Landbouwers, laat uw begonnen arbeid eenige uuren rusten! en gy, woelende waereld, boven al schort uwe onzinnige vermaaken op! Inwooners der zeven Gewesten! schik u allen eenen dag om uwen God demoedig te ontmoeten: de stem der Overheid, die hier de stem Gods is, eischt het van u en my; onze pligt gebiedt het; ons belang noopt 'er ons allen toe aan.
‘De opperste Regeerder der waereld’ zo spreeken onze oplettende Land-Bestierders ‘wiens wegen, met deeze Republyk gehouden, lang hebben uitgeleverd zigtbaare tekenen van zonderlinge genade en goedertierenheid, heeft ons in den loop van het voorleden jaar getoond, dat hy den overvloed zeer schielyk kan doen veranderen in gebrek en den staat van voorspoed in eenen staat van tegenspoed’: Gelukkige Landsgenooten! die gezeten zyt onder den lommer van Overheden die zelven tot den Regeerder van alles op zien. Tot wien zullen zy ons anders heenen wyzen? De Lotgevallen der waereld trekken dikwils, onder het leezen der dagelyksche Nieuwspapieren, voor al wanneer zy,
| |
| |
gelyk nu, zeer gewigtig zyn, bykans allen onzen aandagt naar anderen, en wy geeven dan minder agt op den toestand van ons eigen Vaderland. De onrust van buiten is dan meest het voorwerp onzer bespiegeling, en wy vergeeten ons zelven: maar is onze toestand sedert de oprigtinge onzer Republyk tot heden toe allermerkwaardigst, en levert dezelve niet alleen eene reeks van wonderbaare geschiedenissen, maar ook de zigtbaarste tekenen van Gods zonderlinge genade en goedertierenheid uit, hoe kunnen, hoe mogen wy dezelven nu vergeeten? hoe genoeglyk, hoe aangenaam, hoe dankbaar is het deeze spoore der goddelyke regeeringe, deeze gewigtige zegeningen, op den aanstaanden Dankdag van stuk tot stuk te overdenken met juichende harten?
Myn Vaderland! zo hoog begunstigd, zo rykelyk overstroomd van de uitmuntenste weldaaden! welk een ruim veld der aangenaamste beschouwingen word er voor u geopend? Oplettend Kristen geef 'er agt op, en zie niets over het hoofd. Leefde 'er een Heiden in onze Landpaalen, gelyk thans een groot aantal van Jooden, hy zou gelyk deeze, al danken zy, door eigenzinnige blindheid, den Heer des Hemels niet voor dien schat van zegeningen, welken wy de grootste noemen, zich verpligt vinden hem te looven, die al van ouds hun eene geruste woning hier verschafte; de gemeene waereldzegeningen op gelyken voet schonk, en, zagen zy wat dieper, hun gelegenheid tot bekeering leert, en noch lankmoedig dezelve afwagt.
Dan meer dunkt my, geliefde Geloofsgenooten! moeten wy onze aandagtige bespiegelingen tot 's Lands tegenwoordige dan wel tot de oude Lotgevallen bepaalen. ‘De almagtige God heeft in zyne onverdiende goedheid onzen vrede verlengd, onze burgerlyke en Godsdienstige voorregten onder zyne bescherming beveiligd.’ En zeg ons, wat is van deezen verlooren? Zyne uwe Actien in den Koophandel zo schielyk gedaald als in een nabuurig Ryk? zyn 's Lands schatkisten dermate gele- | |
| |
digd, dat onze staaten, in deezen tyd van vreede, van nieuwe belastingen spreeken en de intressen verlaagen? hebben voorige oorlogen ons zo gedrukt, gelyk Frankryk thans klaagt gedrukt te zyn? zyn deeze onze laate naweên? - is 'er by ons een gemor, onder grooten en kleenen, over geschonden privilegien, door stoute staats-dienaaren ten nadeele van 's volks vryheid bedreeven? roept men allerwege, gelyk in Engeland om regt? zyn aller handen vol van smeek-schriften, en de harten overlaaden van waare of ingebeelde bezwaarnissen? - heeft men de trom des oorlogs by ons geroerd? eischt men uwe zoonen tot den kryg! rooken de velden van het gestorte bloed uwer vaderen, door 's vyands zwaard gesneuveld? woelt en draaft en zwoegt men in de vyandlyke legers, om verdubbelde benden, met doodelyk oorlogstuig wel voorzien, tegen ons aantevoeren, en den steun des Vaderlands, gelyk thans het groote Constantinopelen gedreigd wordt, te doen waggelen? - of hebben uwe godsdienstige voorregten eenen krak geleeden? worden de Tempelen van ééne gezindheid, met zo veel wysheid in ons Land geduld, wel ergens geslooten? heeft eene billyk gehaate Inquisitie het hoofd uit den helschen afgrond opgestooken? Is geweetens dwang ingevoerd? trekt men onweetendheid voor aan? neemt de toegenoome zugt naar geleerdheid onder ons af? zwygt het vermaan uwer Leeraaren, gezenuuwd door de magtige welspreekendheid van een voorbeeldig leven, ter uwer bekeering? wordt de opvoeding uwer kinderen en hun onderwys vergeeten? zyn de beroemde schoolen voor de arme jeugd, eeuwige gedenktekenen van Amsterdams liefdezorg, en die van andere Steden thans geslooten of vernietigd?
Niets van dit alles kunt gy voorwenden: gy geeft het my gereedlyk toe: maar niet min vaerdig moet gy thans instemmen, dat 'er niets standvastiger is dan de onstandvastigheid zelve. Een jaar van voorspoed is eenklaps veranderd, gelyk onze Overheden spreeken, in tegenspoed, en onze zoetigheden zyn met bitterheden doormengeld. In den aanvang deezes jaars hoorde men Holland alleen,
| |
| |
over een verlies van honderd en dertien duizend beesten, door eene tot nu toe ongeneeslyke pest gesneuveld, kermen, en hoe zeer is dat groot aantal tot heden niet vermeerderd? O! jammerlyke verwoesting onzer velden! magtige Familiën, hoe is uw bestaan verteerd! noeste Landman, hoe is uw schat onder de aarde gedolven, en veelen tot het uiterste gebrek gebragt! En waar, is het einde van uwe begonnen woede, O onbekende pestilentie! nog strenger heerscht uwe verderfelyke invloed, thans in alle Gewesten verspreid, buiten de straks genoemde Provintie. Agttienmaal heb ik u, sedert het jaar 1744, in éénen stal zien invallen, en by meer dan eenen Landman voorleeden jaar ten derden maale onder het nieuwe aangekogte vee wederkeeren, en wie is 'er, die u algemeen stuiten zal? zal 't een geoefend Discipel uit de Ecole Veterinaire de Paris of Lyons doen? is de inenting het slegtste middel? of zal de proef van stuiten, door de Engelschen en Brabanders thans te werk gesteld, eindelyk gezegend zyn?
Maar laat ik u niet afleiden. De Overheid gebiedt my op een tweede oordeel te denken. De woedende wateren, door de hand des Almagtigen beroerd, hebben hunne gezette paalen overtreeden, en met eene te sterke kragt en aandruisching verscheurd en ter nêer geploft alle hegte toebereidzelen, door 't menschelyk vernuft uitgevonden, om derzelver hevigheid te keeren. Vrugtbaar Gelderland! hoe zeer zyn uwe Dyken geteisterd, hoe jammerlyk negen en vyftig duizend morgen Lands overstroomd, en hier door zo veele uitmuntende Boomgaarden bedorven, met wintergraan bezaaide Akkers vernield, Huizen om ver geslagen, en de bloeiendste welvaard in de jammerlykste armoede vervallen! Zo zyn de wateren, dit is de taal onzer Overheden, anders de bronaders van overvloed, de werktuigen van verderf geworden.
Ik kon hier byvoegen de allengs verminderde Koophandel, die duizend handen, anders vroeg en laat be- | |
| |
zig, en thans naar den arbeid uitgestooken, werkeloos by 't lyf laat nederhangen. Raadpleeg, Landsgenooten! de handeldryvende Kooplieden, en zy zullen u zeggen, hoe veel minder Schepen dan voorheen, in het voorleeden jaar, uit onze havens zyn uitgevaaren of binnen gekoomen; een onbedrieglyk bewys van afneemenden welvaard zult gy 'er in vinden.
Drukken ons dan deeze drie overzwaare rampen, zullen zy niet genoeg zyn ter onzer verbeeteringe? Billyk wagt God, wanneer de mensch zich door lieflyke zegeningen niet laat lokken, dat hy door strenge roeden zich zal laaten gezeggen. De dagelyksche klagten uwer Leeraaren over 's Lands ongeregtigheden worden thans bekragtigd door het openbaar getuigenis onzer Overheden, die ons de toeneeming van den Geest der Ongodsdienstigheid, ydelheid, weelde, en losbandigheid, zo in grondbeginselen als in zeden, verwyten, en dezelve byzonder aanstootelyk noemen in een Land, gezegend met het zuiver licht van het Evangelie, en onder de hand van eene bedroevende en kastydende Voorzienigheid.
Treft dit verwyt u niet, O! myn Vaderland? grieft het niet uw hart? bloost gy niet van schaamte? Och! of het u dronge tot schuld-bekentenis, verootmoediging en levensverandering; de groote en liefderyke oogmerken, waar toe uwe Overheden u willen leiden. Hebt gy de welmeenende vermaantaal uwer Leeraaren, die sedert lang hier op aandrongen, wel gehoord maar niet gehoorzaamd? hebben Lieden deezer Waereld getragt de pylen van redelyken ernst, in uwe harten geschooten, door onzinnige beschimpingen stomp te maaken, denken dan onze Overheden thans anders dan uwe Leeraaren? ontraaden zy u gehoor te leenen aan de stem der boetvaerdigheid? is het geen tyd, meer dan hoog tyd geworden, dat men den geest van Ongodsdienstigheid verandere in dien van tedere Godsvrugt, zo geliefkoosd van onze Voorvaderen; dien van ydelheid in deftigheid, den Kristenen zo wel voegende; dien van wulpse weelde in maatigheid en ingetogenheid; dien van losbandig- | |
| |
heid, zo in grondbeginselen als van zeden, in waare kennis van, en liefde voor het Evangelie, openbaar gemaakt door het draagen van veelerleie goede vrugten. Och! of gy wys waart, gy zoudt op deze redelyke eischen, op uw tegenwoordig geluk, en op uw einde denken.
Hebt gy dan nog, myne Landsgenooten! eenige liefde voor uw geslaagen Vaderland, waar in gy zyt gebooren, opgevoed, groot geworden, en zulke geruste inwooning met veele andere zegeningen genooten hebt, en nog geniet? hebt gy nog liefde voor uwe Kinderen, Vrienden en Naasten? agt gy nog uwen Godsdienst, uwen vrede, en uwe vryheid hoog? hebt gy nog eenigen eerbied voor uwe Overheden, en vindt de taal uwer Leeraaren nog ingang in uwe zielen? verlangt gy uwe tegenwoordige bezittingen te behouden, en een einde aan uwe rampen te zien? eindelyk hebt gy zugt ter behoudenis uwer Zielen? 't is tyd, dat men het toone; de dag is 'er toe bepaald, hy komt aan, bereidt 'er u plegtig toe, en neemt alle hindernissen uit den weg, die dit gewigtig werk kunnen stooren. Verheugt u, dat 'er in den Staat en de Kerk Mannen zyn besteld door Gods goede Voorzienigheid, die ten uwen beste waaken, en stelt geen oogenblik uit aan hun welmeenend oogwit te voldoen. Valt den Rigter van Hemel en Aarde te voet, en erkent met blydschap des harten het goede, dat gy boven andere volkeren der aarde noch geniet. Billykt, dat hy u door strenge roeden wil te rug houden van het misbruik zyner weldaaden. Keurt u zelven, al van over lange, zwaarer rampen waardig. Bedekt uwe zonden niet, want die ze bekent en laat, zal alleen bermhartigheid vinden. Smeekt verzoening voor uwe zonden, en die des Lands. Luistert naar den raad uwer Leeraaren, die u zeggen zullen welke verbeteringen gy in uwe harten en in uwe Huisgezinnen, onder medewerking van Gods Geest, te maaken hebt. Weert de Ongodsdienstigheid, ydelheid, en weelde uit uw midden. Roeit de losbandigheid, in grondbeginselen en ze- | |
| |
Den, uit, en neemt eene andere gedaante aan, op dat 'er hoope, wat zeg ik hoope, op dat 'er een goeden grond zy, om uwen en Neerlands altoosduurenden welvaard te kunnen vertrouwen, en eindelooze zegeningen, op den algemeenen Dank- Vast- en Bede-dag, u te zien nastroomen.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|