| |
| |
| |
De Denker.
No. 377. Den 19 Maart 1770.
[Het eerste deel des Werks van Professor Genootschap beoordeelt.]
Lectores nimium negligit ille suos.
Owenus.
Vyf myner Vrienden houden met my, op zekeren avond der weeke, in den winter, een vast gezelschap; waar in wy den tyd op eene aangenaame en nuttige wyze slyten, zynde elk onzer verpligt het een of ander stuk, 't geen opmerking verdient, ter baane te voeren, om daar over te zamen te kouten.
Niemand onzer heeft vryheid eenen Inwooner dezer Stad, maar wel eenen Vreemden, die van buiten gekomen is, daar in te brengen; 't geen geschiedt, om dat ons Gezelschap niet te groot zou worden, en wy somtyds nieuwigheden van Vreemdelingen hooren, die als dan, of daar na, stof tot leerzame zamenspraken verschaffen.
Toen wy de laatste reize by een waren, hadt een uit ons Gezelschap eenen zyner Nabestaanden, te Rotterdam wonende, nu by hem gehuisvest, mede gebragt, dien wy, uit hoofde der agtinge voor onzen Vriend, met gulle vriendelykheid ontvingen, en naar onze gewoonte met hoogagtinge behandelen.
| |
| |
Gelyk doorgaans, zo viel ook toen ons gesprek, onder anderen, op nieuwe uitgegeevene Boeken; by welke gelegenheid de Vreemdeling ons vraagde, of wy het Eerste Deel des Werks van Professor Genootschap al gezien en geleezen hadden. Het Eerste Deel des Werks van Professor Genootschap, zeide ik by my zelven, terwyl ik overleide, wie de gemelde Hoogleeraar mogt zyn, en myne andere Vrienden my aankeeken, als of zy wilden, dat ik 't woord zou opneemen; zo antwoorde ik: schoon ik meene, myn Heer! alle de Hoogleeraaren onzer Vaderlandsche, en zelfs van eenige uitlandsche, Academien te kennen, weet ik egter geen' eenen van deezen naam my te binnen te brengen, en daarom geloof ik, dat myn Heer zich vergist heeft. Neen, voerde hy my daar op te gemoet, ik heb my niet vergist, myn Boekverkoper heeft my dat werk, even voor dat ik van huis ging, gezonden. Het is, dit kan ik 'er UE nader van zeggen, het Eerste Deel van een groot Werk, dat die Hoogleeraar denkt uit te geeven, en hy moet een zeer geleerd Man zyn, alzo hy allerleie stoffen behandelt, Geneeskundige, Godgeleerde, Natuurkundige, Bovennatuurkundige en Weerkundige Waarneemingen: Ook moet hy een Man van Vorstelyke of ten minsten Adelyke geboorte zyn, alzo hy wel zestien Naamen, en, boven elk stuk van dat Deel, eenen anderen geplaatst heeft, om dat zy allen op het tytelblad niet konden staan, en egter behoorden bekend te zyn. Noch moet hy, zo veel ik 'er in den eersten opslag van gezien hebbe, allerleie Taalen verstaan, en gaarne eene zaak dubbel, of in twee Taalen te gelyk, schryven, naamelyk boven op de bladzyde in het Nederduitsch, en beneden in het Fransch. In welke Taal hy dat werk oorspronkelyk heeft geschreeven, kan ik niet zeg- | |
| |
gen; maar my dunkt in onze spraeke, of het moest 'er in vertaald zyn; want het Boek kwam van over Zee.
Zyn Drukker of Letterzetter, vervolgde hy, moet een ouderwetsch of ten deele een à la modisch Man zyn, die weinig in Euclides heeft gestudeerd; want de Bladzyden hebben meer van het breede, dan ze moesten hebben; doch het kan zyn, dat dit eene nieuwe mode, en de proportie door een algemeene toestemming der Heeren Mathematici veranderd is. Het Boek is ryk van druk, gelyk men spreekt; men vindt 'er veele soorten van Letters in, die op dun, grof, graauw papier gedrukt, niet veel fraais Vertoonen. Hy heeft meest gebruikt eene zeer groote oude afgesleetene Letter, die noch Augustyn Romein op Text, noch Text Romein, maar tusschen beide is; waar door dit werk zo geweldig is uitgedyd, dat het by de vier Gulden moet kosten, dat my zeer verwonderde, wyl 'k niet kan denken, dat de Professor die Letter heeft uitgekoozen, om zich voor het blad te laaten betaalen. Vreemd scheen het my toe, dat dit eerste Papiere Kind, dat hy in de Waereld zendt, zo, slegt gekleed en gehavend 'er uit ziet. Weshalven ik te meer besloot, dit werk aan mynen Boekverkooper te rug te zenden; want als de Boekdrukkers zo voort willen, zullen zy weinig wysheid maar veel papier ons in de hand stoppen, en tewyl zy onze beurs ledigen, de hunne dubbel verryken. Wie heeft het toch van al zyn leven meer gehoord: dat als ik ten algemeenen nutte zal schryven of drukken, ik, ten algemeenen nadeele, de beurs van het Gemeen moet ledigen? Neen, dat komt niet uit, alzo weinig, als dat ik voor het Gemeen een Boek over de opvoeding der Kinderen schryf, dat men daarom voor twee Gulden moest koopen, en ik
| |
| |
laat het zo groot drukken, dat men 'er vyf gulden voor moet betalen. Doch ik stel vast, dus ging de vreemde Heer, voort, dat egter dit werk haast uitverkogt zal zyn, om dat het wat nieuws is, en wel het eerste Deel des Werks van Professor Genootschap; 't geen men ook vast stelt; want met afleveren, verwagt men, zo veel te zullen te doen hebben, dat één man het niet af zal kunnen: hierom is het by eenen Drukker gedrukt, en by twee anderen te bekoomen, waar door de weetgierige Koopers schielyk geryfd kunnen worden, en het Werk wel dra zal uitverkogt zyn. Ook merkte ik, dat de Tytelplaat geene plaat voor een Octaaf, maar voor een Quartein was, zo dat, het boek gebonden wordende, men een stuk van die breede plaat zal moeten afsnyden, of dezelve toevouwen, dat eene nieuwe mode is: ten zy men liever denke, dat men een Quarto Plaat heeft verkozen, om het Werk, zo ras het in Octavo is uitverkogt, in Quarto te herdrukken, in welk geval men geene nieuwe Plaat nodig heeft.
Alle deeze aanmerkingen kwamen het Gezelschap niet ongegrond voor. doch het speet ons zeer, dat hy het werk zelve niet by zich hadt, en niemand van ons allen kon uitdenken, wie Professor Genoodschap was. Wy konden derhalven hem weinig meer daar op antwoorden, dan dat hy, een goed werk, en wel den eersten arbeid van eenen Hoogleeraar wegens het dunne slegte graauwe papier niet moest te rug zenden; want zo de Drukker zwaar en zuiver wit papier gebruikt hadt, hy wel tweemaal zesenzeventig stuivers zou moeten betalen; in welk geval de Papiermakers op de Veluwe en Zaandam veel meer zouden winnen dan nu, en een goed Boek nog minder Koopers aantreffen. Wy gaven daarenboven hem in overwee- | |
| |
ging, of met een vogtige Lucht, gelyksoortig aan die van Zeeland, of wel een al te dunne inkt, by 't drukken gebruikt, het papier kon hebben doen Vloeien, waar door eene Nieuwe Letter als oud en afgesleeten kon voorkoomen; voorts dat de inwendige waardye des Boeks niets leedt door den slegten druk; en dat men het Boek in waarde behoorde te houden, om dat Professor Genootschap, naar zyn zeggen, een zeer universeel Man was, en over zo veel verschillende stoffen kon schryven: doch dat wy niet konden begrypen, en het in de daad ook ongehoord was, zestien naamen te hebben, en boven elke verhandeling eenen byzonderen te zetten, waarom wy beslooten, dat hy niet wel moest toegezien hebben.
Dit liet hy zeggen zonder verder daar op te antwoorden; doch merkte aan, dat zeer veele Schryvers de Dwaasheid hebben van hunne werken, die ter Drukpers gereed zyn, in handen der Drukkers maar over te geeven, zonder bepaaling te maaken, welke Letter 'er toe gebruikt zal worden, waar door zeide hy, meenigmaal een trotsche Foliant te voorschyn kwam, die in het nedrige kleed van een Duodecimo een beter sigtuur zou maaken; dat door die agteloosheid veele werken zo zwaar van prys waren geworden, datze geene Koopers konden vinden; dat Professor Genootschap, voor 't Algemeen, en niet tot voordeel van zyne Drukkers, of ten gemakke van zyne Letterzetters schryvende, zelf eene Letter, en voor al voor zyn eerste Werk moest uitgezogt hebben; en was zyn Drukker onbekwaam om hem eene goede Letter ter keuze aan te bieden, moest hy hem aangeraaden hebben Baskerville in Engeland raad te plegen, die verrukkelyker kon drukken dan de Stephani, Elzeviers,
| |
| |
Plantyns, Ravestsym, Keurs, Tirions, of zelfs de beroemde Heeren Foulis te Glasgow.
Wy antwoordden hem, dat Baskerville dood was: wel laat hem dan, hernam hy, agt geven, hoe in uwe stadt de Erven Houttuyn, de Meyers, de Yntema's en Tieboel's, de Onder de Lindens, en anderen Drukken: zy geeven onsde schoonste Drukker, die men in het Land ziet, en zal hy met 'er tyd des Professors Werk in Quarto herdrukken, raadt hem by den beroemden Lettergieter Enschede te Haarlem te gaan, die hem de uitmuntende Dessendiaan Romein op Mediaan, gesneden door den bekenden Fleischman, de schoonste Letter, die men met oogen zien kan, zal leveren, en dan zullen wy een tweede Deel, daar mede gedrukt, voor zesendertig stuivers koopen. Als ik wat te zeggen had, dus voer hy voort, zou ik allen Professoren, Doctoren, Theologanten, Wysgeeren, en Maatschappyen van Weetenschappen verbieden, zulke groote Letters te gebruiken, en de Drukkers beduiden, dat zy hun belang niet kennen, als zy tot een boek zo groote Letters neemen, dat het twee gulden moet kosten, daar zy hetzelve, met eene kleinere Letter gedrukt zynde, voor éénen zouden kunnen geeven; want in dit laatste geval, zou het Boek tien koopers vinden, daar men nu met al het aanpryzen geen vyf kan opdoen. Wy vraagden hem daarop, of niet de Drukkers zulke groote Letters koozen, uit vrees dat de Brillen zouden afgezet worden, of dat 'er de Smousen eene Monopolie van zouden maken, en ze op zo hoogen prys brengen, dat 'er niet meer aan zou te komen zyn. Deeze jokkerny behaagde hem niet te beantwoorden; wy bemerkten zelfs, dat hy 'er wat onvergenoegt over werdt, des wendden wy het over eenen anderen boég,
| |
| |
en zeiden: Myn Heer! gy maakt ons, door uw berigt en welgepaste aanmerkingen zo nieuwsgierig, dat wy wenschten 'er nog nieer lichts van te hebben, om op vasteren grond van de uitvoeringe des werks, en byzonder van den inhoud te kunnen oordeelen: doch hy zeide het zelve Boek zo kort voor zyne reize ontvangen te hebben, dat hy 'er niets meer van konde zeggen; maar dat hy na veertien dagen wederom in onze stad moest komen, wanneer hy ons zou weeten te zeggen, wie Professor Genootschap was, welk de inhoud zyns Werks enz. of wel, by zou het Boek zelve mede brengen. Wy bedankten hem voor die vriendelykheid, en betuigden, dat daar meede ons groot vermaak zou geschieden.
Onze Leezers gelieven nu, zo wel als wy, zo lang geduld te hebben, en te wagten, tot dat wy zelve aan dit zo zeldzaam gedrukt Werk kennis krygen, eer wy hem daar van vollediger berigt geeven.
Wy zyn voorneemens, als de Rotterdamsche Heer wederom in ons Gezelschap komt, nader zamen te spreeken, en te bepaalen, van hoe veel belang het voor ons zy, een werk te leezen, dat sierlyk gedrukt is.
Een van ons staat toch in die gedagten, dat, zal onze Ziel, met genoegen, vermaak en gemak, eenige nieuwe denkbeelden door middel van leezen verkrygen, het oog gemakkelyk moet zien, en byzonder dat het behoort zagtjes gestreeld te worden door sierlyke Letters, om dat men anderzins met verdriet leest, en de Ziel als dan geenen tyd wil neemen, noch haaren aandagt met ernst bepalen, zelfs niet by de wetenswaardigste zaaken. Maar eer wy zamen komen, en het verhandelde in onze byeenkomst openbaar maaken, verzoeken wy allen Schryveren geen werk uit hunne handen
| |
| |
te geeven, om buiten hunne kennis met Letters van zes voeten gedrukt te worden; en belooven plegtiglyk aan alle Drukkers, zorg te zullen dragen tegen alle Monopolie van brillen, welke somtyds de Smousen mogten voorhebben, zo dat men allerwege in Holland en Zeeland Brillen genoeg zal kunnen krygen, om des noods en als men over de zes kruisjes is, alle Werken, gedrukt met Dessendiaan Romein op Mediaan, (naamelyk alleen des avonds, wyl men die op den dag niet zal noodig hebben,) by 't flaauwe licht eener kaarse te kunnen leezen; en daar een van ons een geheel Schip met Engelsch en Italiaansch glas, uit Zee binnen heeft gekreegen; neemt hy aan, te bezorgen, dat 'er nergens gebrek aan Brillen zal gevonden worden, zo dat yder Drukker gerust kan gaan zetten met bovengemelde Letters.
De Heer F.V.H. gelieve de Vertoogen, waar over zyn Ed. schryft te zenden aan de Erven F. Houttuyn, de Uitgeevers myner Blaadjes.
De DENKER.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstre, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|