| |
| |
| |
De Denker.
No. 375. Den 5 Maart 1770.
[De Denker verdedigt zich tegens Dr. Pereboom, die zich beledigd agt door de Brieven van Regtdoorzee, en des Denkers aanmerkingen op dezelve, No. 349, 350 en 351.]
Integer vitae scelerisque purus.
Horatius
Het spyt my, dat ik my in de lastige noodzaakelykheid gesteld zie, om een Vertoog te schryven, ter regtvaerdiging van myne handelwyze, in het gemeen maaken des Briefs, van den Heer Regtdoorzee, gedateerd H..... 27 Augustus 1769, te vinden in het VII Deel myner weekelyksche Blaadtjes, No. 349-351. Ik meen dat ik daar door niets gedaan heb, het geene strydt met het Karakter eens eerlyken Zedenschryvers, die de voortplanting van nutte waarheden, en de verbetering van 't menschelyk hart, met zyn schryven, allezins moet bedoelen. Het welk ik meen altoos heilig in 't oog gehouden te hebben. Dr. Pereboom zoekt de waereld een ander denkbeeld van my inteboezemen. Hy heeft de beleefdheid gehad, my van Onregtvaerdigheid te beschuldigen; en in de Couranten myn Tydschrift, of althans een gedeelte van het zelve, een naamloos pasquil te noemen. Ik ga my verdedigen.
Myn Korrespondent Regtdoorzee geeft in gemelden Brief de gelegenheid op, die hem tot het schryven van denzelven aanleiding heeft gegeeven. Het Discoureeren namelyk, in verscheidene Gezelschappen, over het toen kortsgeleden voorgevallene met Dr. Pereboom, in eene der Hollandsche Steden, door hem zelven, in Druk, uitgegeeven; en het verschillend Oordeel, het welk zyn Edele over des Doctors gedrag of handelwyze, in deezen, was voorgekomen.
Te weeten, het was waereldkundig, dat Dr. Pereboom, door den Eerwaardigen Kerkenraad zyner Gemeente gecensureerd was, om dat hy, in een zeker Karakterizeerend Leerpunt, van de aangenoomene bezwoorene Formulie- | |
| |
ren zyner Kerke, verschilde, en daarom hadt nagelaaten, zelf, over zyn Kind, als Vader, by den Doop te staan, om dat hy dan voor God en de Gemeente, volgens het gebruik zyner Kerke, by de Bediening des Doops, plegtig zou hebben moeten betuigen, dat hy de Artikelen des Geloofs zyner Kerke voor waaragtig hieldt, en moeten belooven, zyn Kind in die begrippen, zo als zy in zyne Kerke geleerd worden, optevoeden. Dat hy, zyns oordeels, behoudens het Karakter eens eerlyken Kristens, die nimmer liegt, noch met God en Godsdienst huichelt, maar altoos opregt, volgens de overtuiging van zyn Geweeten, handelt, niet kon betuigen, noch plegtig belooven, om dat hy over een zeker Karakterizeerend Leerpunt zyner Kerke, een Leerpunt, waarom anderen, die het niet gelooven, van derzelver Gemeenschap uitgeslooten worden, anders dagt, dan in dezelve geleerd wordt. Hadt de Doctor, zyns oordeels, bevoegde Persoonen kunnen vinden, om die belydenis en belofte voor hem, in zyn' naam, of Commissie te doen, hy zou beslooten hebben, zyn Kind te laaten doopen. Doch deezen niet vindende, heeft hy, om gemelde reden, als een eerlyk man betaamt, zyn Kind ongedoopt gelaaten. Zo wordt het geval opgegeeven. Het is ook hoofdzaakelyk zodanig. De Heer Pereboom geeft het zelf zo op.
Myn Korrespondent, daarover een zeer onderscheiden oordeel ontmoetende, was van Oordeel, dat dit waereldkundig geval eenige byzonderheden behelsde, die ten algemeenen nutte wel verdienden, naauwkeurig overdagt en beredekaveld te worden; als betreffende regtstreeks de Eerlykheid en Opregtheid omtrent God en Godsdienst, daar niet mede te speelen is, en daar echter dikwyls te droevig, mede gespeeld wordt, en niet zelden uit het oog verlooren, wanneer tydelyk belang, eer en aanzien in de waereld, den ligt verleid wordenden sterveling in verzoeking bragten, om haar of lafhartig te verzaaken, of zyne tydelyke belangen aan haar, aan de bewaaring van een zuiver en onergerlyk geweeten, voor God en de Menschen, grootmoedig op te offeren.
Myn Korrespondent spelde hierom des Doctors naam eens en andermaal in zynen Brief; en nam de vryheid,
| |
| |
over dat waereldkundig geval zyne gedagten op 't papier te brengen; hetzelve te beredekavelen; het geene hem daar in berispenswaardig toescheen, in zyne waare gedaante, onbewimpeld te vertoonen; en het geene daar in, naar zyne gedagten, pryswaardig was, anderen, ter navolging, aantepryzen. Kortom Regtdoorzee schryft wat hem dunkt van 's Doctors gehouden gedrag, in welke opzigten hy wel, in welke hy niet wel gehandeld heeft. Hy bekleedt dit zyn oordeel met verscheidene bewysredenen, en beredekavelt, by die gelegenheid, eenige punten, die hem zo gewigtig toescheenen, dat ze verdienen, van alle waarheid en opregtheid lievende Kristenen, wel onderzogt, en aandagtig overwogen te worden. Oordeelende myn weekelyksch Papier niet onbekwaam, om zyne gedagten waereldkundig te maaken, en daar door het Publiek gelegenheid te geeven, om over de bondigheid zyner redekavelingen te oordeelen, en voordeel met dezelven te doen.
Ik denk, dat myn Korrespondent hier regt toe hadt, om dat het eenen ieder vrystaat, over het gedrag van anderen, als het Waereldkundig is, te oordeelen, en zyne gedagten over hetzelve, wanneer hy zulks nuttig oordeelt, en dat inderdaad beoogt, zynen naasten medetedeelen. In die gedagte zynde, en met dat oogmerk, vertrouw ik, schreef en zondt Regtdoorzee my dien Brief. Althans in die gedagte, dat dit van nut kon zyn, en met dat inzigt, gaf ik dien Brief eene plaats in myn Werk. Ik kan overzulks niet begrypen, dat men my in goeden ernst verdenken kan van hier door iets gedaan te hebben, dat ontbestaanbaar is met reden, regt en billykheid. Het is zo verre van daar, dat zodanigen, die een waereldkundig geval of handelwyze, van eenigen Persoon, beoordeelen, beredekavelen, en anderen ter waarschouwing en afschrik voorstellen, daar door eenig onregt zouden pleegen, en strydig handelen met het Karakter van een' eerlyk man, dat zy daar door integendeel den hoogsten lof by alle braave en degelyke menschen verdienen, en met der daad betoonen, dat waarheid en deugd hen ter harte gaat, en zy belang stellen, in braafheid, degelykheid en eerlykheid onder het menschdom te bevorderen. Men zou, 't is waar, somtyds niet wel doen, met eenigen Persoon by naame te noemen, wanneer zyn gedrag en handelwyze
| |
| |
by de waereld onbekend is; maar als de Persoon bekend is, en zyn Gedrag door hem zelven waereldkundig is gemaakt, geschiedt hem, door hem opentlyk te noemen, en zyn gedrag te beoordeelen, geen het allerminste onregt, om dat zyn Persoon en Gedrag reeds te vooren by de wareld is bekend geweest; in zonderheid niet, als hy zelf zich heeft bekent gemaakt, en zyn gedrag voor de waeld bloot gelegd, ter zyner verdediging, en om de waereld gelegenheid te geeven, om over de billykheid of onbillykheid zyner handelwyze te kunnen oordeelen. Hoedanig het geval met Dr. Pereboom is gelegen. Wat heeft dan myn Korrespondent misdaan? Hy spelde, 't is waar, des Docters naam. Die was by de waereld bekend. Hy beoordeelde deszelfs gehouden gedrag, dat hy zelf ter beoordeeling van het Gemeen hadt Waereldkundig gemaakt. Hy deedt het ten algemeenen nutte, ter bevordering van waarheid en deugd. Althans dit was myne bedoeling, met dien Brief gemeen te maaken.
Zodanig hadt Dr. Pereboom den Schryver van dien Brief, en my, die denzelven eene plaats in myn Werk heb gegeeven, behooren aantezien. En inderdaad dit had ik van zyne alomberugte Braafheid verwagt, inzonderheid daar hy betoond heeft, dat hy Eerlykheids, Deugds en Godsvrugts genoeg bezat, om voor God en de Gemeente niet openlyk te liegen, of iets plegtig te belooven, by den Doop zyns Kinds, het welk hy nimmer voor hadt natekomen. Ik had van zyne Godsvrugtverwagt, dat hy edelmoedig zyne schuld voor God in 't verborgen zou beleden, en Hem demoedig om vergiffenis gebeden hebben, om dat hy zo strydig en onbestaanbaar met zynen pligt, (dat myn Korrespondent hem heeft zoeken onder het oog te brengen,) hadt gehandeld, sedert hy de Geloofsleuzen der Hervormde Kerke, in een van derzelver Karakterizeerende Leerpunten, als valsch en ongoddelyk verwierp, terwyl hy veinsde met die Kerk eens te zyn, in dat byzondere althans, waarom zy van anderen onderscheiden is, en waarom zy niemand tot haare Gemeenschap toelaat, of volgens eed en belofte mag toelaaten, die dat ontkent, en geenen dulden, die dat tegenspreeken. Ik had verwagt van zyne Eerlykheid en Opregtheid, dat hy zich in zyn binnenste geschaamd zou hebben, over zyne draaieryen, om een Lid van het Ge- | |
| |
reformeerd Genootschap deezer Landen te blyven, terwyl hy openlyk de vastgestelde Leer dier Kerke tegensprak, en dat in een punt, waarom de Volgers van Armyn ter Kerke wel eer zyn uitgebonsd, en tot op dit huidig oogenblik worden buiten gehouden, en uit de Kerk moeten blyven, zo lang de Dordsche Kerkartikelen ongeschonden gehandhaafd worden, en de Leeraars der Kerke geene eerlooze Guiten en snoode Meinedigen zyn willen. Dit had ik verwagt. Met dit oogmerk, en te gelyk, en wel voornamentlyk met inzigt, om anderen van dergelyke verregaande snoodheid, en huichelarye afteschrikken, gaf ik dien Brief in 't ligt. Doch ik ben in myne verwagting ten opzigte van Dr. Pereboom bedroogen, ten eenemaal bedroogen. Zie uit den volgenden Brief, my, door de Uitgeevers myner Blaadtjes, voor eenen geruimen tyd, van zyn Wel Edele, ter haud gesteld, hoe die Heer myne beoordeeling over zyn gedrag heeft opgenoomen. Dus schryft hy.
Heer Denker!
Voor ditmaal UE. Onvoorzigtig gedrag willende voorhyzien, in hope UE. in 't vervolg wat meer regard omtrent myn zedelyk Karakter zult maken, om, op losfe gronden, niet openlyk als dat van Huichelaar, Oneerlyke, en Leugenaar, tegen reden, recht, en billykheid, aantetasten; is thans myn begeerte UE. my de Satisfactie gelieft te doen, de Leezers van uwe zogenaamde Denkers respectivelyk bekend te maaken, dat het antwoord op No. 349-351, voor zo verre het my betreft, te vinden is, in den tweeden Druk van myn uitgegeven werk; het zaligende van Gods onbepaalde menschlievenheid, enz. ten einde zo wel Monsr. Regtdoorzee, als anderen, die dit aangaat, mogen gedesabuseerd worden.
Vertrouwende dat myn verzoek niets behelst, dan het geene de Regtvaerdigheid vorderen zoude.
Blyve
UE. DW. Dr.
(was getekend)
C. PEREBOOM.
Hoorn 17 Nov. 1769.
Men ziet uit deezen Brief dat Dr. Pereboom zich van my beledigd agt, om dat zyn gedrag in den Brief van den Heer Regtdoorzee, door my gemeen gemaakt, wordt afgekeurd, en zyn zedelyk Karakter, in dat opzigt, in gansch geen
| |
| |
gunstig ligt gesteld. De Doctor heeft, dit blykt uit deezen zynen Brief, het zwak (laat ik het dus eens noemen,) het droevig zwak, dat mogelyk maar al te veelen met hem hebben, (die ik door het uitgeeven van dien Brief nevens hemhoopte te geneezen,) hy heeft het zwak van te denken, en zichzelven wys te maaken, dat men, ten opzigte van de Leere der Volstrekte Voorbeschikking, een Arminiaan in 't hart, en uitwendig, (als men 't maar niet, met zo veele woorden, met de mond betuigt,) voor 't oog derwaereld, door zyne houding, gebaarden, of eenige uitwendige tekenen, een goed Dordsche Kalvinist kan zyn, behoudens het Karakter van een' eerlyk, braaf en degelyk man. Hy schynt boos te zyn, dat ik op zyn verzoek, niet aanstonds, dien Brief eene plaats in myn Werk heb gegeeven. Ik liet het na, om hem niet meer te vertoornen; want gaf ik dien in 't ligt, ik was verpligt, daar op eenige aanmerkingen te maaken. Nu betytelt hy myn werk, zo veel het hem betreft, met den naam van een Pasquil; en dat in verscheidene Couranten. Nu kon, nu mogte ik niet zwygen. Ik word dan door den Docter ten toon gesteld, als een eerloos Mensch, als een schender en faamroover van myne naasten. En waarom toch? Om dat ik anders, dan de Doctor, denk, over het reeds gemelde punt, dat namelyk de eerlykheid en opregtheid van deezen Heer hadt gevorderd, dat hy zich hadt afgescheiden van de Hervormde Kerk dezer Landen, eer hy gecensureerd werdt, omdat hy voor zyne Censuur, die Leer als valsch en ongoddelyk verwierp; om welker verwerping hem de Kerkgeneenschap is ontzegd. Ik heb anders niets misdaan. Ik geloof de dit toen, ik geloof het nog in goeden ernst. Ik heb, door dien Brief den mynen te maken, reden van myn geloof gegeeven. Ik wist, als men eene zaak by haaren regten naam mag noemen, geenen anderen naam aan den Doctor, en allen, die zyn voetspoor volgen, te geeven, dan dat zy, die dus handelen, niet eerlyk handelen; dat zy met den Godsdienst, (waarop alle onze hope, wanneer uiterlyk aanzien geene plaats meer zal hebben, eeniglyk gegrondvest is,) dat zy met den Eerwaardigen Godsdienst huichelen; en, schoon niet met de mond, echter, (door zich openlyk anders te vertoonen, en te schynen, dan ze zyn,) met de daad wel degelyk liegen.
Meent de Doctor dat ik, of myn Korrespondent Regtdoorzee hem op losse gronden, tegen reden, regt en billykheid, hierom wil hebben aangezien, voor een Mensch van een slegt Karakter, om dat hy zich niet afzondert, voor zyne Censuur, van 's Land Heerschende Kerkgenootschap. Meent hy dat ik hem te onregt hierom de naamen van Huichelaar, Oneerlyken en Leugenaar gaf, als, myns oordeels, de regte naamen zynde, zal men
| |
| |
iemand, overeenkomstig met zyn zedelyk Karakter noemen. Meent de Doctor dit, hy toone het aan; hy bewyze, dat een eerlyk Man zo moge handelen, als hy gehandeld heeft; hy bewyze, dat iemand, behoudens het Karakter eens eerlyken en degelyken Kristens, een Lid moge worden van 't Hervormd Kerkgemeenschap deezer Landen, of een Lid van hetzelve zynde, in die Kerk moge blyven, wanneer hy namelyk de Volstrekte Voorbeschikking, als onschriftmatig, verwerpt, en integendeel de Algemeene Genade, als in Gods Woord gegrond, gelooft; hy toone dit aan, zo hy kan, door bondige bewyzen; daar door zal hy een werk verrigten, daar niemand, tot heden toe in staat is geweest; daar door zal hy allen, die nog eenig geweeten hebben, dien grooten dienst doen, dat zy met minder wroegingen en verwytingen huns geweetens, dan hen tot nog toe mogelyk is geweest, het uiterlyk aanzien, de eer en voorregten, die de heerschende Kerk, door het gezag der Hooge Magten van den Lande, aan derzelver Leden geeft, kunnen blyven genieten; daar door zou hy hen uit eene zwaarigheid helpen, die hen nu dikwyls verleegen en beducht doet zyn, of zy mogelyk hun loon, door zo veele voorregten, op eene bedrieglyke en oneerlyke wyze te genieten, reeds niet weg zullen hebben, als de tyd zal gekomen zyn, dat de opregten van harten, die hier zo dikwyls, om hunne naauwe gezetheid, beschimpt en veragt werden, alleen zullen verhoogt, en alle eerlooze streeken, geveinsdheid en huichelary, bloot gestelt worden, voor het aangezigt van Engelen en Menschen.
Laat deeze Heer dit doen, in plaats van over onregt ten mynen opzigte te klaagen; in plaats, van myn Tydschrift, by 't gemeen, in veragting te brengen. Dit eisch ik van hem. Ik eisch dat hy de bewyzen van Regtdoorzee van stuk tot stuk wederlegge. Ik zal hem zeggen wat ik vorder. Ik vorder, dat hy bewyze. Dat men belydenis moge doen, het zy met zo veele woorden, het zy ingewikkeld; of zelfs openlyk vertoonen voor de waereld, een voorstander te zyn, van de asolute pradestinatie, waar door maar eenige weinigen kunnen behouden worden, of dat God niet wil, dat alle menschen Zalig KUNNEN worden, maar slegts eenige weinigen, voor welken alleen, en niet voor de geheele waereld, Jesus Kristus de Zaligheid verworven heeft, terwyl men die Leer verwerpt, en, in tegenoverstelling, gelooft de algemeene Genade, waar door allen kunnen behouden worden, of dat God wil, dat alle menschen zalig KUNNEN worden, door de verdiensten van Jesus Kristus, verworven voor de geheele waereld; ik vorder, dat hy bewyze, dat een eerlyk man dus moge handelen. Dit alleen eisch ik maar. De- | |
| |
wyl ik hoop, dat hy het met my eens zal zyn, dat Professoren, Predikanten, Ouderlingen, en allen, die de Geloofsleuzen der Hervormde Kerke deezer Landen, on dus ook het Karakterizeerend punt dier Kerke, de Volstrekte Voorbeschikking, bezweeren, en plegtig aanneemen, en dat punt niet van harte gelooven, snoode Meineedigen, eerlooze Guiten en Godvergeetene Menschen zyn, die, konden zy regt ontdekt worden, verdienen, ten afschrik voor anderen, in't openbaar gestraft te worden; menschen die in de oogen van alle redelyke menschen en inzonderheid in die van den Regtvaerdigen Alweeten den Hartenkenner, de aller verfoeilykste schepzels zyn, hoe eerwaerdig en agtbaar voor 't oog der waereld zy ook schynen mogen.
Ik ben verheugd, dat deeze Heer zulke denkbeelden, van 't geene de eerlykheid en opregtheid vorderen, nog heeft, dat hy begrypt, dat niemand, in de Hervormde Kerk, als Vader, of Getuige, by den Doop, over een Kind, kan staan, die de Geloofsartikelen dier Kerke niet van harte gelooft, dewyl hy daar van openlyk, by die plegtigheid, belydenis moet doen, en te gelyk voor God en de Gemeente belooven, zyn Kind, in die Leere, te zullen opvoeden en onderregten. Ik wenschte wel, dat hy zo klaar ook begreep, dat zulk een, die dit gemoedshalve niet kan doen, ook niet kan willen, dat zyn Kind in die leer worde opgevoed, en onderweezen; en dat hy dus geen regt heeft, ja volstrekt, behoudens eene strikte eerlykheid, niet vermag, eenen anderen zulks in zynen naam laaten doen, als hem Commissie geevende, iets plegtig te belooven, 't welk hy met hart en ziel wenscht, dat niet moge nagekomen worden.
Hy overdenke dit laatste punt eens met ernst; hy overweege, of hy zulks kan willen. Indien hy dit niet kan willen, dan doet hy zyn Medekristen zweeren, of iets plegtig belooven, waaromtrent hy uit al zyne Magt in de weer zal zyn, om voor te komen, dat deeze zyne belofte niet volbrenge, en dus is die gansche belofte by den Doop, in dergelyk een geval, maar een iedel Compliment. Die gewisselyk in den Godsdienst niet te pas komen. De Godsdienst is te eerwaardig, en van te grootten aanbelang, om ze dusdanig te behandelen. De Godsdienst vordert eerlykheid, opregtheid en ernst. Dezelve verbiedt alle huichelary en geveinsdheid. Niemand kan God bedriegen. Dit bedoelde Regtdoorzee met zyn schryven; en geen ander oogmerk had ik met dien Brief gemeen te maaken. Dit verwagt ik dat Dr. Pereboom van my gelooven zal; en dan ook in't vervolg nalaaten, my verder zwart te maaken.
|
|