| |
| |
| |
De Denker.
No. 374. Den 26 February 1770.
[Hoe zal men zich gedraagen, wanneer ons gedrag van anderen veroordeeld, berispt en bedild wordt?]
Vir bonus Sapiens, qualem vix reperit unam
Millibus e multis hominum consultus Apollo,
Judex ipse sui, se explorat ad unguem.
Quid proceres, vanique ferat quid opinio vulgi,
Securus mundi instar babens, teres, atque rotundus:
Externae ne quid labis per laevia sidat.
Ausonius.
Zo dra wy de Jaaren der Onnozelheid ontwassen zyn, en op het Tooneel der Waereld verschynen, zien wy ons van alle kanten omringd door Aanschouwers, wier oogen op alle onze daaden en handelingen gevestigd zyn, en die als even zo veele rechters hun vonnis over dezelve stryken. En, naar maate wy nuttiger leden van de Maatschappye worden, of door deugden en volmaaktheden anderen overtreffen, worden onze bedryven naauw- | |
| |
keuriger gade geslagen en strenger beoordeeld; en men vindt de paalen hoe langer hoe naauwer gesteld, binnen welke men dient te blyven, om niet deezen of geenen onzer Medeburgeren aanstoot te geeven, en hunne goedkeuring omtrent onze daaden weg te draagen. Dan hoe zorgelyk men ook in alles naar de regelen der billykheid en welvoeglykheid zoekt te leeven; hoe bescheiden wy ook in al ons doen en laaten te werk gaan; konnen wy ons nochtans nimmer zo gedragen, dat niet deeze of geene eenig gebrek in onze wyze van handelingen ontdekke, en eenen wansmaak in onze daaden hebbe.
Daar zyn eenige leden in de Maatschappye wier pligt het is, het gedrag hunner medeleden gade te slaan, om het schadelyk en kwade voortekomen. Loflyk is het, by voorbeeld, en het moet elks goedkeuring wegdraagen, dat een Vorst of Overigheid, aan wien een volk de zorg van hun welzyn toebetrouwd heeft, door heilzame wetten dat geene tragte voortekomen; waar door hy ziet dat zyne medemenschen, zyne burgers, of onderdaanen eerlang eenig nadeel zou kunnen overkomen. Dus hebben de Romers weleer, wanneer de overdaad en pragt den aanstaanden val van hun ryk voorspelden, eene maat gesteld aan de pragt, verkwisting en onmatige gasteryen. Een Kerkdienaar verdient meer lofs, wanneer hy de bedreiging van Gods mond uitspreekt over de zonden, welke hy ziet dat onder de medeleden zyner Gemeente heerschen, dan dat hy een reeks van Ketters voor den dag haalt en wederlegt, welker naamen byna onbekend zyn geworden. Geen Vriend is dierbaarder, dan die door getrouwen raad het aannaderend ongeluk van zynen Vriend zoekt te verhoeden, en hem ongeveinsd te kennen geeft, wat tot bevordering van zyn geluk noodig zy, en welke daaden hy hebbe te vermyden, als hinderlyk in het bevorderen van zyn geluk. - Niets is betaamelyker dan dat een Vader de gebreken van zynen Zoon door vermaaningen en bestraffingen zoeke te overwinnen. - Echtgenooten zouden niet zelden gelukkiger met malkanderen leeven, en genoeglyker het huwlyksjuk draagen, indien zy op eene vriendelyke en liefderyke wyze elkander hunne gebreken voor oogen stelen, de haatelyk- | |
| |
heid daar van verzagten, en het gemoed van die kwaade hebbelykheden tragten te geneezen. - Pryswaardig zou het inderdaad zyn, dat de menschen in het algemeen elkanders misslagen en fouten naspeurden, indien zulks geschiede uit eene zugt om elkanderen te verbeteren. - Maar geheel anders is het hier omtrent veelal geschapen. Alle onze bedryven worden bespied, gewikt, gewogen, de kwaade niet alleen gedoemd, en waereldkundig gemaakt, het geen te draagen zoude zyn; maar zelfs onze onveschilligste daaden, onze beste handelingen worden niet zelden door, eenen kwaadaardigen draay in eene gansch andere gedaante voor den dag gebragt, dan zy in der daad zyn, en als haatelyk en verfoeielyk uitgekreeten. – Is iemand door den Heemel met rykdom gezegend, en maakt hy een betaamelyk gebruik van zyne middelen, om de gemakken des levens te genieten, wordt hy ligt van overdaad, verkwisting, van een wellustig en ongebonden leven beschuldigd - Leeft hy in tegendeel afgezonderd, en niet zo pragtig als zyn buurman, welken hy in rykdom evenaart, zal hy bezwaarlyk den naam van gierigaard kunnen ontvlieden. - Is iemand bedaard van wandel, zedig in zyn gedrag en van eene ingetoogene levenswyze, wordt hy ras voor een huichelaar uitgekreeten. - Een ander wederom die van een vroolyker gestel, en doorslaander in zyn doen is, zal veelmaalen voor een' lichtmis te boek gesteld worden. - Dus gaat men in alle andere gevallen te werk, maar dan nog niet te vreden met een eenvoudig verhaal, weet men eene enkel onzondige daad, niet zelden, door uigedagte verdicht-zelen voor een afschuwelyk kwaad te doen passeeren.
Ik zal niet onderzoeken of nieuwsgierigheid de oorzaak van dit gebrek in de Maatschappye is; ik zal niet betoogen wat de nyd vermag; of naar gaan welke uitwerkselen der kwaadaardigheid zyn. Dan het is ontegensprekelyk, dat niemand deezen tol ongestoord kan voorby vaaren, elk een naar dat hy min of meer deugd bezit moet hier cyns betaalen, geene uitgezonderd staat bloot, dat alle deszelfs bedryven bespied en beoordeeld worden.
Maar hoe zal zich een braaf Burger, die een beminnaar van de deugd is, en in al zyn doen de billykheide en
| |
| |
het betamelyke betragt, en niet minder tragt goed te zyn dan te schynen, zyne levenswyze inrigten? wat zal hy in deezen toestand van zaaken kiezen? Zal hy het oor leenen aan het ydel geklap van deeze wildzangen en spreeuwen? zal hy zo dikmaals de laster eenen wansmaak vindt in zyne daaden, even als de Cameleon gezegd wordt van verwen te veranderen, eene andere levens-manier zoeken? Het is wel eer gebruikelyk geweest by zeker volk, dat de onderdaanen zich zo zeer naar hunnen Koning schikten, dat zo die eenoogig was, zy allen een oog slooten; zo hy kreupel was, zy alle hem hinkende nagingen, en voorts in alles hem zogten te evenaaren; even als onze landgenooten zich, zedert langen tyd, schikten naar de veranderingen welke de Franschen in de mode en kleding maaken. Maar zo iemand zulks tragt te doen, zal hy ras bevinden, dat niets waaragtiger is, dan dat niemand in staat is de gansche waereld genoegen te geeven.
Wy zyn, gelyk niemand ligtelyk zal ontkennen, oneindig veel aan de saamenleving verpligt, voor de gemakken, welke dezelve ons aanbrengt en waar van wy buiten haar leevende zouden versteeken zyn; maar niet minder zyn wy verpligt aan ons zelven, en myns bedunkens, kan niemand met regt gezegd worden het nut der Maatschappye te behartigen, die zyn eigen welzyn verwaarloost. Een braaf burger dan zoekt altoos in het oog te houden, dat hy alles vermyde wat aanstootelyk is, of der Maatschappye eenig ongenoegen zou kunnen geeven. Maar dezelve Maatschappy spant eene te strenge vierschaar over ons, wanneer zy de braafste daaden, de onverschilligste zaaken, de onschuldigste bedryven als kwaad en schuldig doemt. Zal nu iemand die met bestendige vroomheid voortgaat in zynen wandel en de deugd nimmer uit het oog verliest, onschuldige bezigheden, en onberispelyke vermaaken, waar in hy zyn genoegen vindt, laaten vaaren, en zyne lust opofferen aan de grilligheid van de saamenleving? Dan hier hebben wy voornaamelyk met tweederley soort van menschen te doen; te weeten met lieden van een gezond oordeel, en het zwak gemeen.
| |
| |
Wat de eersten aanbelangt, lieden die gewoon zyn alles naar den regel van billykheid en regtvaerdigheid aftemeeten, en die, alle vooroordeel ter zyde gesteld hebbende, de zaaken in haare waere gedaante beschouwen, en anders niet vorderen dan dat wy onzen pligt betragten, zyn onze agting ten hoogsten waardig. Zodra dezelve onze daaden schadelyk, nadeelig en niet welvoeglyk oordeelen, is het onze pligt dezelve achtertelaaten; en dwaas zou het zyn, dat men zich wilde behelpen met te zeggen; ik kan met zien dat in dit of dat zo veel kwaads steekt: want het is eene waarheid, welke geene de minste betooging noodig heeft, dat wy niet zelden dat geen, het welk wy in anderen berispen, en wanvoeglyk houden, in ons zelven pryzen, en op de lyst van onze volmaaktheden stellen, zynde in deezen met de kinderen te vergelyken, welke door toegevenheid hunner ouderen, tot eenig gebrek hebbelykheid gekreegen hebbende, na verloop van tyd het zelve niet alleen niet zoeken te overwinnen, maar met al hun vermogen verdedigen en voorstaan. Ik zeg dat wy verpligt zyn, wanneer lieden van een gezond oordeel onze daaden voor schadelyk of onbetamelyk houden, dezelve zonder eenige tegensparteling natelaaten, want men heeft van hun, die de ziel der maatschappye zyn, niet te wagten dat zy ons te wreed zullen handelen, dat zy ons te onregt van eenig wanbedryf zullen beschuldigen.
Maar moeilyker is het tweede soort van onze medeburgers met welke wy te doen hebben, ik bedoel het zwak gemeen. Deeze menschen van haar eerste jeugd af in bygeloof opgekweekt, bezet met vooroordeelen, tusschen goed en kwaad geenen middelweg laatende, toetzen alle menschelyke bedryven aan de regels, welke zy zich in hunne levenswyze voorgeschreeven, of die zy van anderen, in welke zy betrouwen stellen, overgenoomen hebben, en willen dat het geene zy zeggen goed te zyn, door de toestemming van het algemeen zal bevestigd worden: het geene zy in tegendeel ongevoeglyk oordeelen, dunkt hun dat insgelyks door allen diende veragt te worden. Zaaken, die in haare natuur volstrekt onverschillig zyn, houden zy veelmaal voor
| |
| |
kwaad, onbetaamlyk, godloos; een mug overtreft vaak in hunne oogen de grootte van eenen kemel; een louter niet doet hen van schrik dikwerf zidderen en beeven; en van deeze of geene beuzeling oordeelen zy, dat niet slegts eens anders verderf, maar hunne eigene zaligheid volstrekt af hangt. Hoe zal men zich omtrent deeze menschen gedraagen? Hoe zal men vermyden dat men deeze zwakke medeburgers geenen aanstoot, of ergernisse geeve? Hoe zal men hen best te gemoed koomen? Het is byna ondoenlyk geschikte regelen te kunnen maaken, welke men, met gewenschten vrugt, in deezen zou kunnen agtervolgen. Maar dit is zeker, dat men zich niet minder voor schyn des kwaads dan voor het kwaad zelve behoort te wagten, en niemand behoort tot die laagheid te vervallen, dat hy zich bediene van het zeggen, dat reeds al te gemeen is geworden: het scheelt my niet wat men van my zegt, als ik voor my zelven maar overtuigd ben dat ik wel doe. Allen zyn wy leden van eene maat-schappye, en behooren dus zorge te draagen dat dezelve in stand blyve. Zal nu dit geschieden, behooren wy niet te sterk op ons regt te staan, maar moeten iets daar van missen, en dus vergelding geeven voor de voordeelen, welke de maatschappy ons aanbrengt. Dit dan zullen wy best doen, door alles te vermyden wat eenigen aanstoot of hindernis kan geeven, schoon het in zich zelve onverschillig, en een gedeelte van ons genoegen is. En zulks zal niet moeilyk vallen, voor iemand, die steeds in het oog houdt wat met zyne jaaren, staat, bediening en andere omstandigheden overeenkomt.
Veele dingen zyn 'er welke in jongelingen door de vingeren gezien kunnen worden, of somtyds niet onvoeglyk zyn, welke voor bedaegder lieden wanhebbelyk, en voor den ouderdom schandelyk zyn. Oude lieden kan men in tegendeel wederom veele dingen toegeeven, welke in jongelingen met regt berispt worden. Andere dingen voegen de vrouwen, andere passen de mannen. Eindelyk of iets welvoeglyk is of niet, hangt veelmaalen van iemands omstandigheden, staat en bediening af. Niemand by voorbeeld zal eenen Officier kwaalyk neemen, dat hy op een Coffyhuis verkeere, dat hy een par- | |
| |
ty op de Billard speele, of zich somtyds met de Kolf vermaake, en Comedien of Opera's bywoone. Hoe onschuldig zodanige tydverdryven in zich zelven nu ook mogen weezen, zullen dezelve echter voor een' Predikant weinig pas geeven, en hy zal met goede reden hier overgelaakt worden. Het kan jonge ongetrouwde lieden niet volstrekt kwalyk genoomen worden, dat zy onder malkanderen vrolyk zynde, betaamelyke minnekozeryen oeffenen. In getrouwden kan het zelve door geenen schyn gebillykt worden, en de droevige gevolgen, als minnenyd, verwytingen, af keer, haat en andere ergere dingen, dienden alleen in staat te zyn om zulks te verhoeden. Een oud man kan men toegeeven, dat hy zich wat veel laat voorstaan van zyn verstand, maar van eenen jongen laf bek zal niemand ligt kunnen verdragen, dat hy overal het hoogste woord voert. Oordeelt nu iemand, dat de Maatschappy op deeze wyze handelende hem te kort doet, hy handelt inderdaad kwaalyk. Want, hoe gaarne zal iemand om zynen vriend te behaagen, van iets waar in hy vermaak stelt afstappen; hoe veel maalen zal men, om de enkele hoofdigheid der grooten, iets waar in zyn genoegen voor een groot gedeelte bestaat, laaten vaaren, zonder zich in het minst benadeeld of zyne vryheid gestremd te rekenen.
Is het nu waar, gelyk het is, dat elk een lid is der Maatschappye, en dat wy alle te saamen het geheel uitmaaken, zo is het ook billyk dat wy alles in het werk stellen, wat dezelve kan in staat houden, en dat wy dat geene vermyden, dat onze zwakke medebroederen eenig ongenoegen kan geeven, op dat niet door onze hardnekkigheid onze Maatschappy grooter nadeel lyde.
Eindelyk eischt zulks ook ons eigen belang niet zelden. Immers wil men bevordering zoeken, of zyn geluk volmaaken, dient men begunstigers te hebben, en nergens worden dezelve meer door verkreegen, of op geene wyze kan men derzelver gunst beter behouden, dan door een goed gedrag, het welk voor 't grootste gedeelte hier in bestaat, dat men zich zo wel voor den schyn, als voor het kwaad zelve wagte, en inschikkelykheid gebruike omtrent zyne medemenschen. Ik handel hier niet over
| |
| |
het wispeltuurig, onverstandig en onmedogend volk: welk ik in het begin van dit Vertoog bedoeld hebbe: vergeefsch tragt men immers hetzelve te behaagen; want, beweeglyker dan de wind, laakt het leden, het geen het gisteren hemelhoog verhefte; en men kan met hetzelve niet beter handelen, dan dat men zich gestadig met pryswaardige zaaken bezig houde; dat men om deszelfs kwaadaartigheid lacht; op zyn ydel geklap geen agt slaa; dat men zich altoos voorstelle, dat het niets zoekt dan de rust onzer ziel te stooren; dat men zich vrolyk en wel te vreden toone; en hetzelve laat praaten tot het van zelf een einde maakt.
K.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem F. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thiry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|