| |
| |
| |
De Denker.
No. 371 Den 5 February 1770.
[Juliana Deugdlief over de Almanakken.]
Ille meos habeat (meruit quoque solus) amores.
J. Broukhusius.
(Vervolg van No. 370.)
Hierop kreeg de zevende Almanak, ten opschrift hebbende Nuttelyke en aangenaame Staats-Almanak, my door den Hr. Lyster geschonken, eene beurt. Myne aantekeningen hielden in, dat die jonge Heer my denzelven zeer hadt aangepreezen, uit hoofde dat 'er veele Liedjes uit de Opera agter in gebonden waren; dat men 'er ook eene Lyst der Kardinaalen en vacante Hoeden in vondt; en byzonder eene tafel, waar uit men naar maate der dagelyksche verteeringe zien kan, hoe veel gelds men jaarlyks noodig heeft, enz. Hoe strookt dit, Heer Denker? Opera, Kardinaalen, Verteering! hoe komt dit alles by een in eenen Almanak? De Hr. Lyster, welke in gezelschappen byna nooit stil staat, maar altoos trippelt, en neuriet, weete dat ik zyn Karacter genoeg kenne; dat hy myn goed niet zal verteeren, noch ik
| |
| |
hem in de Opera verzellen. Ik ken hem voor een' lossen kwant. Hy krygt by deezen zyn paspoort.
De naam van den Hr. Pastey vond ik voor aan, met myn potloodtje geschreeven in den Huishoudelyken Hollandschen Jufferlyken Almanak. Volgens myne aantekening hadt hy my by de overgaaf dit compliment gemaakt: ‘Ik betuig, bekwaame Juffer! geen' beteren Almanak voor u te kennen. Gy zult 'er uit leeren, hoe, men moet kooken, stooven, braaden en taarten maaken. De Geldersche en Hollandsche Keukenmeiden hebben geen handwater by deezen. Ik heb daarom de meeste recepten van buiten geleerd, zelf beproefd en alles probatum bevonden. Hoe heerlyk leert men 'er uit kooken! Probeer alles, Mejuffer, en het zal u zeer gevallen. Nog vindt gy agter in, een Voorschrift, hoe men lysten zal maaken van vuil linnen, en het zelve, naar den bleeker zendende, onderscheiden in bedde- tafel- huisselyk- mans- vrouwe- en kinder-goed, zo dat gy nooit behoeft verlegen te zyn omtrent de wyze, hoe dat alles op te schryven’. - Ik betuig niet te weeten, hoe de Pot in eenen Almanak te pas komt: of is het, om dat die allen dag te vuur moet? Zyn 'er slooven, die niet weeten, hoe zy eene lyst van vuil linnen zullen maaken? en meent de Hr. Pastey, dat ik alleen weet van op de Assemblées te gaan, en nooit 's morgens in de Keuken verschyne, om het eeten voor de tafel myner waarde Ouders te bestellen, of zelf gereed te maaken? zal hy, met my getrouwd zynde, die zorg op zich neemen? ik heb geen voorneemen om een' Janhen en Keukenklauwer voor mynen man te neemen.
De negende Almanak, geheeten het Vrouwen-Almanakje van Dieuwertje en Grietje, waar mede de Hr. Rusticus zyn Hof by my dagt te maaken, viel my toen in handen. Of hy my aanziet voor eene Juffer, die gaarne kyft, vegt of procedeert, weet ik niet, maar wel, dat aan het hoofd van deezen Almanak staan de Vacantien van den Ed. Hove van Holland, en van den Magistraat van Amsterdam, dat zeker al vry ongemeen is, en mogelyk om dat Dieuwertje en Grietje wyven zyn van dat soort, die ten minste voor den laatsten, al dikwils in een jaar moeten verschynen. Lang heb ik getwyfeld, of hy niet behoore onder die mannen, die
| |
| |
meenen, dat alle Dames gaarne Equivoques (dubbelzinnige woorden) hooren, en mag 'er wel vast op gaan, alzo hy my eenen Almanak present doet, die my, zeide hy, vermaaken zou, doch waar agter ik zaamenspraaken vind, die op het oneerbaare uitloopen, waarom ik den vent nooit meer denk te woord te staan. Laat hy zich verheugen met den Opsteller van dezelven, dat de kuische jeugd heerlyke indrukzelen uit zulke Almanakken slaat te ontvangen: doch waarschouw, Heer Denker! alle Ouders, dat zy deezen Almanak hunnen kinderen onthouden.
Met verontwaardiging gemelden Almanak uit de hand gesmeeten hebbende, vatte ik den tienden op, op wiens eerste blad ik las: de Nieuwe Almanak van Louw en Crelis. Wat dunkje van deezen, gegeeven in de handen van eene jonge Juffer, door den jongen Heer Historicus? die my zeide, verscheidene avonden met genoegen gesleeten te hebben in 't leezen der fraaie Geschiedenissen, daar in vermeld. Ik heb, op zyn aanstaan, my verledigd om die in te zien en te doorloopen; doch byna zo veel beuzelingen 'er in gevonden, als 'er letters in staan. Geen mensch van eenig oordeel zal my dan raaden eenen Man te neemen van zulken bedroefden smaak, dat hy geheele avonden zich met de lafste vertellingen kan bezig houden. Wie weet, als ik hem ter Vrouwe wierd, of hy my niet alle avonden tot den zomer toe zou kwellen met het voorleezen van de bekende Historie van Ourson en Valentyn, van de vier Heemskinderen, en dergelyke gewigtige Geschiedenissen? welk genoegen zou ik scheppen in het onderhoud van iemand, die myne gunst door deezen Almanak zocht te winnen? my dunkt dat deszelfs Schryver oneindig meer nut gedaan zou hebben met die prullen uit deezen Almanak te laaten, en de Historie van Reyntje de Vos in derzelver plaats te zetten, waar mede het gemeen zich meer vermaakt, en schooner zedelessen uit zou getrokken hebben. Als ik wat te gebieden had, zouden alle Almanakken gemaakt moeten worden door Mannen van verstand, die (zo 'er Klugten in moeten zyn) onder aartige gevallen fraaie zedelessen zouden mengen, welke de jeugd en 't gemeen konden vermaaken en stigten: doch thans worden die Schriften zaamen geflanst door....
| |
| |
maar laat ik, Heer Denker! hier niet in uwe schoenen treeden door het noemen van naamen, en het maaken van meer aanmerkingen op dit stuk.
Liever zegge ik U, dat ik met myn werk voortgaande, den elfden, zynde een Enkhuiser Almanak van den Hr. Uithuizig ontvangen, opnam, in hoope van eenmaal daaruit eenen goeden smaak des geevers te ontdekken. Het by my liggende Papier myner Aantekeningen daarover inziende, bespeurde ik tot myn leetweezen, dat de volgende woorden, by de overgaave uit den mond des gemelden Heere gevallen waren: ‘ziet daar, Juffer! eenen Almanak, die u leeren zal de lengte der Heeren, ry- en wandelwegen om en door Amsterdam, by roeden afgemeeten; en voorts de zwaarte der metaalen; die uw oog verlustigen zal, met eene fraaie verzameling van Dwergen, in keurige Plaaten verbeeld; die u eene zoete vryagie zal vertellen; en, wanneer gy zingens lust hebt, eenige Kristelyke gezangen zal aanbieden; doch op het eerste zult gy voor al gelieven te letten, want de nette maat der wegen in en buiten onze Stad weetende, gelyk ik, die ze compleet in myne memorie geprent heb, kunt gy allen dag eene toer met uwe koets of te voet doen, zo kort, of lang als uw tyd toelaat.’ Deeze gift des Heeren Uithuizig inziende, dagt ik, wat vindt men niet al in eenen Almanak? hoe komt het by een? Denkt die Heer, dat ik het nieuwsgierig Aagje van Enkhuizen ben, die dagelyks op den dril wil, om, rond zwierende in en buiten onze groote Stad, al het nieuws op te scheppen? Is dit zyn gewoon werk, en moet het, als ik met hem trouw, het myne worden? leert my dat de naam van Huisvrouw, die ik kryge, zo dra ik dien van jonge Juffer verzaake? zal ik dan gelukkig zyn? kan ik het zyn? neen, Heer Uithuizig! ik ben voor u niet in de wieg gelegd.
Zugtende ging ik tot den twaalfden, de Nieuwe Enkhuiser Almanak geheten, over, die te Alkmaar gedrukt was, my door den Heer Slegthoofd ten geschenke aangeboden. Zugtende, zeg ik, nam ik deezen in de hand, 't zy om dat ik wel meer gehoord had, dat 'er van daar dikwils Almanakken koomen, die door het ontugtig Janhagel met gejuich geleezen kunnen worden,
| |
| |
't zy om dat my als voorspeld wierdt, dat het Karakter van deezen jongen Heer niet veel beter zou zyn, dan dat der voorigen. Hoe het zy, ik zag dien in, en begon het van hem aangeprezen Minnelied, geheeten Cupido op de Jagt, dat 'er agter in gehegt is, te leezen: Pas daar aan begonnen, vernam ik dat de Dichter Cupido verbeeldt in 't water te vallen, met pyl en boog te zinken, tot Venus te roepen: staa my by; en dan voegt hy 'er by, of deeze Heidensche aanroeping niet genoeg ware, dat Cupido deeze Kristelyke bede, daarby uitschreeuwde: ik zink, och God helpt my! - Myn yver over deeze onwaardige periode, hoonende de oneindige hoogheid van den waaren God, werdt toen dermaate gaande, dat ik, het Lied met den Almanak schielyk in stukken scheurende en in het vuur werpende, vergat naar den naam des Drukkers te zien: doch ik bedagt my daarna, en meende, dat ik dien wel op het Titelblad van den Almanak, maar toch niet op die der Klugten of 't Minnelied zou gevonden hebben, alzo eene myner Vrienden my gezegd heeft, dat de Drukkers hedendaags gewoon zyn hunnen naam van dezelven af te laaten, om alle aanspraak te ontgaan, wanneer men 'er eenige onbetamelyke termen in vindt of voor te wenden, dat de Klugten door de Knegts der Drukkery. NB. buiten hun weeten, agter de Almanakken geplaatst worden. - Of men zulk een schandelyk misbruik van Gods Naam, gelegd in den mond van een' verdigten, onkuischen Heidenschen Cupido, in eene Alkmaarsche Maagh verduuwen kan, weet ik niet: de myne kan het niet verdraagen noch verteeren; en daar ik uit dit staaltje het karacter en den smaak van den Hr. Slegthoofd genoeg kon opmaaken, is het voor hem op eens uitgemaakt: myn persoon zal nooit voor hem zyn.
Dus ontvielen my, indien ik de Wysheid, Voorzichtigheid en Godsvrucht, gehoor zou leenen, twaalf Minnaars, de een na den anderen. Klaagt men, dagt ik toen, dat goede Vrouwen dun gezaaid zyn, 't is niet beter met onze hedendaagsche jonge Heeren gesteld. Allen, die tot hier toe myne Aanbidders zyn geweest, zullen dan, zo 't schynt, de sak moeten krygen, en zo ik, binnen een half jaar, tot myner ouderen genoegen, en myn
| |
| |
waar geluk zal trouwen, zal 'er een, die myn nog vreemd is, haast moeten opschieten. Onder dit overdenken, viel myn oog op een klein Almanakje, dat nog overschoot, en van my bykans over het hoofd was gezien. Waren de voorigen, in de keurigste bandjes, rykelyk met verguldsel bedekt, gebonden; dit was eenvoudig, in een groen perkamentje ingenaaid, gedrukt by de Erfgenaamen van de weduwe C. Stichter te Amsterdam. Vooraan had ik 'er in geschreven deeze woorden: een geschenkje van den Hr. Probus. Myn papier naziende, vond ik, dat hy by de overgaave my gezegd hadt: Mejuffer! wordt in het tydbestek, in deezen Almanak bepaald, gelukkiger, dan gy nu zyt, en laat ik'er iets toe aanbrengen! Dit Compliment van eenen Heer, dien ik op groote gezelschappen zeldzaam had gezien, en my doorgaans vry ingetoogener en bedaarder, dan myne andere Minnaars, was voorgekomen, hadt vry wat indruks op myn hart gemaakt, hoewel hy met my minder, dan de anderen, tot nu toe, verkeerd hadt, en nimmer, dan met veel eerbieds, zonder die losheid, welke onze galantiseerende Heertjes zo eigen is, aangesprooken: dit compliment, zeg ik, wekte my op, om zyn eenvoudig Almanakje op te neemen, en ware het mogelyk, zyn bedekt gehouden karacter daar uit eenigzins nader te leeren kennen. Dan ik vond 'er geene eene klugt in: alles bestondt in eene eenvoudige opgaaf der 12 Maanden des jaars, met een berigt van het vaaren der Schepen en Schuiten, en een kort, agter by gevoegd, Kronykje: dingen, die, myns oordeels, tot een' waaren Almanak behooren, ten minsten 'er in geduld kunnen worden. Gereed staande, om het zelve wederom te sluiten, alzo ik niets vond, waar over ik eenige Aanmerkingen kon maaken, ontdekte ik, agter in, een toegevouwen stukje postpapier, op 't welk ik deeze woorden, van hem geschreeven, las: ‘Mejuffer! indien gy uwe liefde schenken zult aan den geenen, die u den zinlykst gebonden, of met laffe en ondeugende vertellingen meest opgevulden Almanak zal aanbieden, heb ik gewis op dezelve niet te hoopen. Juist heb ik den eenvoudigsten, die te vinden was, u toegedagt. Ik bemin geenen anderen, en meen ook in u altyd ontdekt te hebben, eene versmaading van dergelyke beuzelaryen: hier van is dan niets in deezen te vin- | |
| |
den, en gy kunt met denzelven geenen Zondag voormiddag, gelyk veel andere Dames, besteeden tot het leezen der klugten, die men doorgaans agter aan plaatst. Ik weet, gy waardeert den tyd. De Almanakken zyn uitgevonden en geschikt, om de verdeeling des tyds in maanden en dagen aan te wyzen, op dat wy onze verrichtingen daar na schikken. Tot dit en geen ander einde biede ik u dit Almanakje aan, en indien het daartoe gebruikt wordt, heb ik het genoegen van u iets gegeeven te hebben, dat u de wezendlykste diensten zal doen. Komt 'er éénen dag in voor, waarop ik in de hoogde aanmerking by u zal koomen, gelyk ik vuurig hoope; zo zal ik met al myn vermoogen helpen de smertelyke dagen van dit kortstondig leven voor u draaglyk, en de overigen nuttig en aangenaam te maaken. Probus.’
Ik kan niet wel zeggen, hoe myn hart op dat oogenblik gesteld was. Ik wil egter niet ontveinzen, dat ik, die hem te vooren niet, van naby kende, doch egter wel mogt zetten, van dit punt des tyds hem beminde. Zyn mannelyke styl, zyn onvernist schryven, geen grein van de hedendaagsche galanterie bevattende, zyne verhevene wyze van denken, 't beoogen van myn waar geluk, met een woord het groot verschil, dat ik thans tusschen hem en myne andere Minnaars zo klaar ontdekte, was oorzaak, dat ik, het geen hy nog niet weet, myn geheel hart aan hem gegeeven heb, en daarvan eenige blyken zal toonen, zo dra ik hem maar zie: en wyl ik zedert, na zyn beroep en gedrag vernoomen hebbende, alles goeds gehoord heb, meen ik dit Jaar aan myner ouderen wensch te voldoen, en met deezen braaven Heer myn leven te slyten.
Heb ik, Heer Denker! eenen ongewoonen weg ingeslagen tot het ontdekken der karakters myner Minnaars, en ben ik 'er wel in geslaagd, en zelfs beter dan ik gedagt had: ik zal mogelyk de beschimping van eene neuswyze Juffer te zyn, door myne afgeslaagene Aanbidders moeten lyden: doch hier tegen zal rykelyk opweegen uwe goedkeuring, over myn gedrag, de vreugde myner ouders over myn besluit, en het onderling genoegen en geluk, dat ik met Probus in dit leven denk te deelen. Indien gy u iets aan dit laatste laat gelegen liggen, wil
| |
| |
ik 'er gaarne in het vervolg eenig berigt van zenden, zo onze verbintenis doorgaat, waar aan ik niet twyfel. Ik gaa 'er nu met ernst aan denken, en myne ouders daar van kennis geeven, waarom ik nu, van UE. afscheid neemende, betuige te blyven met waare hoogagtinge,
UEds. Dienares,
Juliana Deugdlief.
Amsterdam, den 5 January 1770.
P.S. De Latynsche Naamen in mynen Brief voorkomende, moet UEd. niet toeschryven aan myne kundigheid in die taal, maar aan die myns Broeders, de vertrouweling myns harten, in dit slag van zaaken.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thiry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|