| |
| |
| |
De Denker.
No. 258.
Den 7 December 1767.
[Over de Knorrigheid, 't Pruttelen, &c.]
Facilitate nihil esse homini melius. -
DAar is een kwaad onder de Zon, dat men Knorrigheid noemt. Ik weet niet wie 'er erger aan is, een knorrig mensch, of zy die met een zodanigen moeten omgaan: wel dat beiden te beklaagen zyn. Dit zal my elk gereedlyk toestaan, die ooit zelf een knorrige bui had, en immer iets had te maaken met een Knorrepot; en ik denk niet dat dit blad in handen vallen zal van iemant, die van 't een of 't ander geene ondervinding heeft. Gelukkig zou de menschelyke samenleeving wezen, indien 'er niet geknord wierd. Ik zal hierom heden myn best doen om het pruttelen en grommen uit ons Vaderland te verdryven, zo veel ik kan. Luiden die al knorrende grys geworden zyn, onderneem ik niet te geneezen: maar ik zou gaarne iets toebrengen om hen, in welken de kwaal niet zo verouderd is, te helpen. De meeste menschen hebben 'er wat
| |
| |
van; en 't betert 'er niet op met de jaaren, als men 'er niet tegen op zyn hoede is.
Om my wel te verstaan, gelieve men op te merken dat ik niet spreek van Kyven maar van Knorren. Eens helder uit de borst te Kyven wil ik niet afkeuren, als men 'er goede reden toe heeft, en zig wagt voor onbetaamelyke uitdrukkingen, en te heftigen toorn, waar door de Drift meester wordt over 't Verstand. Het is gezonder, en dikwils van beter gevolg, iemant die ons beledigd heeft, hartig te zeggen daar 't op staat, en eens wakker doorteneemen, dan het ongenoegen optekroppen. Knorren is een ander ding, een sleepende Kwaal, minder hevig maar veel langduuriger. 't Vertoont zig by aanhouding, of komt, na eenige tusschenpoozing, telkens op nieuw te voorschyn.
De Knorrigheid is een gevolg van eene verdrietige gesteltenis van Geest. Het is zeer bezwaarlyk, indien niet onmogelyk, verdrietig te wezen, en niet min of meer te knorren. De beste raad, dierhalve, tegen de Knorrigheid is, zo veel men kan, zorg te draagen dat men niet verdrietig wordt, maar zynen geest in een vergenoegden en vrolyken luim houdt. Ik weet wel dat dit gemaklyker gezeid dan gedaan is, en wil ook gaarne erkennen dat het Temperament van den eenen mensch 'er veel geschikter toe is dan dat van den anderen. Nogthans geloof ik dat wy in 't algemeen meer doen konnen om ons voor verdriet te beveiligen dan men zig dikwils verbeeldt.
Otiosus is deerlyk pruttelig. De Verveelendheid straalt hem de oogen uit, en hy zegt zelf dat hy een verdrietig leeven leidt. 't Is niet moeilyk te raamen, waar 't hem hapert. De man heeft zyne affaires gequiteerd, en leeft stil. Toen hy nog in zyn' zaaken was, zag ik hem nooit onvergenoegd. Hy gaf toen elk goed en vriendlyk bescheid. Nu is 't al zeer gelukkig, indien iemant die hem aanspreekt geen graauw krygt. De Tyd is hem een last; hy is zig zelf in de weg, leeft verdrietig, en is hierom knorrig. Otiosus moest in zyn Winkel gebleeven zyn: doch dat ligt 'er toe. Hy behoorde nu zig zelven op de eene of andere manier bezigheid te verschaffen. Hy kan nog al wat knutfelen; hy kan Netten breijen; hy plagt nog al eens te visschen, ook wel eens te kolven, en hy was een Liefhebber van Histories te leezen, toen hy nog in zy- | |
| |
ne affaires was. Dat was in dien tyd altemaal plaizierig, toen 't hem niet veel gebeuren mogt: maar nu hy overvloed van tyd heeft, schynt hy 'er geen vermaak meer in te hebben. Hy zit nu uuren agtereen met de handen over elkander: want Tabak rooken kan hy niet. De man geeft zig over aan 't verdriet, en wordt een Knorrepot, dat hy veel voorkomen zou konnen door zig de noodzaaklykheid opteleggen van altyd iets te doen, al was 't van nog zo weinig belang, en door zig meer te diverteeren.
Daar is een andere Oorzaak van Verdriet, namelyk dat men wat te veel op zyne verkiezing gesteld is. Hoe wel wy 't hier ook hebben mogen, altyd ontbreekt 'er wat aan. Geen mensch heeft het, in alle opzigten, naar zynen zin. Van luiden die, zig door eene onverzaadelyke Geldzugt of verregaande Staatzugt beheerschen laatende, zig zelven onophoudelyk kwellen om dat ze niet nog ryker zyn of nog hooger verheven worden, wil ik niet eens spreeken. Maar schoon onze begeerten zo buitenspoorig en onbepaald niet zyn; wy hebben 'er toch altoos die wy niet voldoen konnen. Maatiglyk te wenschen dat wy bevryd mogen raaken van 't gene ons onaangenaam is, of bekomen 't gene ons genoegen vermeerderen zou, staat zekerlyk vry, en kan geene kwaade gevolgen hebben. Doch indien wy daar te sterk op gesteld zyn, maakt ons het haaken naar 't gene wy niet verkrygen konnen verdrietig en gemelyk. Juffrouw Korephile wordt elendig verveelend, volgens 't eenpaarig berigt van alle haare goede bekenden; en niemant twyfelt 'er aan of het is alleen om dat zy niet één Meisje krygt en reeds vier Jongens heeft, daar altoos haar hertlyke wensch is geweest om een Dogtertje. De Heer Philautus begint ook een regte Knorrepot te worden, dat regt jammer is; hy plagt altoos één van de aangenaamste menschen te wezen in gezelschap. Ik heb 't al eenigen tyd bespeurd; doch kon 'er de reden niet van bevroeden, tot dat ik die nu onlangs ontdekt heb. De jonge Heer Philautus heeft geen zin in Vaders Fabriek, waar in de oude man beslooten had hem optebrengen; en daar kwelt Papa zig zo zeer over, dat 'er al de fleur uitgaat. Met Broeder V. kan geen mensch meer omgaan, naar ik verneem, sedert dat het hem voor de
| |
| |
derde reize mislukt is zyn Zwager Ds..... te doen beroepen. Hy knort en pruttelt den geheelen dag, zelfs tegen zyne kalanten: zo dat de goede man (zeker hy plagt de kwaadste niet te wezen) zyne neering 'er nog by zal kwyt raaken. Ik heb medelyden met Broeder V., maar hy is evenwel ruim zo veel te beschuldigen als te beklaagen; gelyk zy allen zyn, die in 't midden van verscheiden wenschlyke omstandigheden zig in een verdrietig en gemelyk humeur toegeeven, om dat zy niet alles naar hunnen zin konnen krygen.
Een mensch, wiens neigingen men in zyne jeugd wat veel heeft opgevolgd, en die, vervolgens zyn eigen meester geworden zynde, naar zyne eigen verkiezing geleefd heeft, kan 't minst verdraagen dat hy te loor gesteld wordt. Hierom zyn aanzienlyke en ryke luiden niet zelden onhandelbaar en schrikkelyk knorrig, als zy eenigen tegenstand ontmoeten, vooral van zulken, die zy verre beneden zig schatten: want ze zyn gewoon ontzien te worden. En 't is meermaalen aangemerkt, dat oude Vryers en oude Vrysters lastige schepsels zyn, om dat ze sedert langen tyd alleen hun eigen zin hebben opgevolgd en alles gedaan wat zy wilden, zonder zig naar een ander te schikken. Hy is zekerlyk niet van de ongelukkigsten, die vroeg leert zyn' zin over te geeven, en zig te voegen naar de verkiezingen van anderen.
Ik moet niet nalaaten van eene oorzaak van ongenoegen en verdriet te gewaagen, die men meest vindt by luiden van smaak, en by liefhebbers van orde en naauwkeurigheid. Attentus is 'er zeer op gesteld, dat zyn Tuin in de volmaaktste orde onderhouden wordt. Hy is regt een liefhebber, en heeft kennis van tuinieren; en gelyk hy in alles een net man is, mag 'er ook niets oneffen zyn in den Hof. Vindt hy dan eenig gebrek, gelyk hy dikwils vindt, (want het gene niemant anders ziet loopt hem in 't oog) dan maakt de man zig moeilyk, en wordt gemelyk; zo dat zyn arme jongetje dikwils een klap om de ooren gekreegen heeft, om dat de Tuinman een bloem op een verkeerde plaats gezet, of van een ander bed aardbeijen geplukt had, dan hem belast was. Aristarchus was onlangs wel drie dagen van zyn streek, en schier niet te genaaken, om
| |
| |
dat zyn Boekhouder, in het Grootboek een streep gehaald hebbende, daar die niet wezen moest, met het uitschrappen een klein gaatje in 't papier gemaakt had. Ik ken een vernuftig en schrander mensch, die, gelyk meer luiden van verstand, kwalyk geslaagd zynde in de Negotie, Auteur geworden is. Hy schryft om geld, om dat hy zonder dat niet leeven kan, maar ook uit liefhebbery, en is inderdaad een man van smaak. Deeze man is in een geduurigen stryd met de drukfouten, die hy geheel tragt uitterooijen, maar te vergeefs. Als 'er dan in een afgedrukt blad nog een drukfeil gebleeven is, vervult de gevoeligste spyt den boezem van mynen Vriend, en hy heeft my zelf verteld, dat hy eens meer dan een halve nagt niet heeft konnen slaapen, om dat 'er een komma stond, daar een punct moest staan. Misstellingen van erger natuur beneemen hem den eetlust, en zulke wederwaardigheden, voor welken hy dagelyks bloot staat, maaken hem niet zelden zo knorrig, dat zyn Vrouw hem naauwlyks durft aanspreeken. Juffrouw Nitida ligt geduurig over hoop met haare Naaisters, Mutsenmaaksters enz., om dat de Japon niet net genoeg aan 't lyf zit, of 'er zekere kleine gebreken zyn aan de Negligé. Die Dame kleedt zig zeer proper. Zy is niet voor de zwier, maar sterk gesteld op de netheid. Zy heeft in dit stuk een goeden smaak, en weet haare natuurlyke bevalligheden, door haar gewaad, in 't aangenaamste licht te vertoonen. Jammer is het maar, dat ze, als 'er één plooi te veel in de muts is, 'er zes in haar voorhoofd vertoont, die ongelyk veel meer misstaan, en door te veel gesteld te zyn op het uiterlyk sieraad, zig, in plaats van eenen zagtmoedigen en stillen geest, eenen gemelyken en knorrigen eigen maakt.
Het is zeker, dat iemant, die liefhebbery en smaak heeft, veele misstallen ontdekt, die anderen over 't hoofd zien, dat hy dienvolgens niet zo ligt te voldoen is als anderen, en geen genoegen kan vinden in dingen, die 't gros der menschen wonderlyk behaagen. Een keurig liefhebber van Poëzy treft maar zeer zelden een Dichtstuk aan, dat hem bevalt, terwyl luiden, die weinig of niets van de Dichtkonst verstaan, en geen smaak hebben van natuurlyke en onopgesmukte schoonheid in een Vers, al
| |
| |
zeer wel te vreden zyn met een stuk, dat zwierig en hoogdraavend is en tamelyk wel vloeit, zo dat zy 't met een zwetsenden toon konnen opdreunen dat het klinkt. 't Gehoor van een Kenner zyner Moedertaale wordt gekwetst door geringe Taalfeilen in eene Redenvoering, die een ander niet merkt, en hy verliest fomtyds het fraaije of nuttige van een gantschen volzin, om dat hy de hoort zeggen daar het den moest wezen. De zelfde onaangenaame aandoeningen ontvangt hy, by 't leezen in een boek, in geene zuivere taale geschreeven. Eene naauwkeurige kennis en eene fyne smaak berooven ons, dierhalve, niet zelden van genoegen, dat wy anders genieten zouden, terwyl ze daarentegen, wanneer wy 'er belang in stellen dat eene zaak net en in orde behandeld worde, 't gene dikwils niet geschiedt, ons ongenoegen veroorzaaken.
Ik bedoel, ondertusschen, geenszins Weetlust, Naauwkeurigheid, en een zuiveren Smaak haatlyk te maaken. Zelf ben ik 'er te groot een Liefhebber van, dan dat ik zulks zou konnen beöogen. Daar is, aan den anderen kant, zeer veel aangenaams te genieten voor een Man van smaak en liefhebbery, dat andere menschen ontbeeren. Bespeurt hy feilen die een ander over 't hoofd ziet, hy bespeurt ook schoonheden die een ander niet merkt. Een regt Kenner van Schilderyen staat verrukt over de menigvuldige fraaiheden van een Meesterstuk, die hy één voor één nagaat, daar een onkundige op staat te gaapen, zonder aandoening en met weinig vermaak. Een Liefhebber van Taal- en Dichtkunde, ontdekt bekoorlykheden in eenen uitmuntenden Schryver of Dichter, die anderen niet gewaar worden, en heeft dus in 't leezen van zulke Werken zeer veel meer wezenlyk genoegen. Kennis, Netheid en een goede Smaak verschaffen, inderdaad, geneugten, die aan 't gros der menschen onbekend zyn, die in eenzaamheid zo wel als in gezelschap, in slegt zo wel als in mooi weder konnen genooten worden, die geene wroeging agter laaten, den geest niet verwilderen, en zelfs veel toebrengen om ons voor verdriet te bewaaren. Doch men moet zorg draagen dat men door een al te groote Kieschheid geen ongeneugte raape uit het gene geschikt is om ons genoegen te be- | |
| |
zorgen, en geen stof tot verdriet en kwelling op doe, uit een bron van Vermaak. Ten dien einde moet men alles op zyn regte prys waardeeren, en niet zo veel belang stellen in eene juiste Orde en stipte Naauwkeurigheid, als of het de gewigtigste zaak van de weereld ware. Een geringe ongeregeldheid in een Tuin, een Vlak of een Gaatje in een Comptoirboek, een verkeerd scheidteken in een Werk, een letter te veel of te weinig geschreeven of uitgesproken, enz. zyn rampen die over te komen zyn. Een wys Man mag ze opmerken; hy mag ze voorkomen zo 't mogelyk is, of verhelpen: maar 't voegt hem niet 'er zynen geest om te kwellen, en vooral niet daar door knorrig en verveelend te worden. Wy hangen te veel af van onze Medemenschen, en daar zyn 'er te weinig onder, die beide vermogens en lust hebben om alles in de netste orde te behandelen, dan dat wy allen zelfs de geringste ongeregeldheden zouden konnen weeren.
Daar zyn, wyders, veelerlei andere kleine onaangenaamheden, die ons verdriet baaren, en daar door ligt verveelend maaken. 't Is niet noodig hier van voorbeelden op te geeven; ieder kent ze by ondervinding; ieder weet dat 'er, dagelyks, in den Koophandel, in de Huishouding, in den omgang met menschen, kleinigheden gebeuren, die min of meer onaangenaam zyn. Zig zulks aantetrekken, daar over te peinzen, al dat kromme regt te willen maaken, is zig zelf vergeefs pynigen. Best is het zig te verharden tegen die kleine stootjes, en 'er zo weinig acht op te geeven, als mogelyk is.
Men drukke zig dan wel in den geest dat in deeze weereld niets volmaakts gevonden wordt, dat het hier altoos ergens hapert, dat het niet mogelyk is alle zyne verkiezingen voldaan te krygen, zonder in 't een of ander opzigt gedwarsboomd en te loor gesteld te worden. Wanneer men hier by in aanmerking neemt dat onze goede Schepper ons veele Genoegens in dit leeven vergunt, kan men niet nalaaten de dwaasheid en onbetaamelykheid te zien van door allerlei geringe beuzelingen de rust zyner ziele te laaten stooren, zyne vermaak- | |
| |
lyke aandoeningen te laaten afbreeken, en anderen zo wel als zig zelf door Knorrigheid te verveelen.
Gaarne wil ik, ondertusschen, erkennen dat ons rampen konnen overkomen, welken zo zwaar of zo langduurig zyn, dat we naauwlyks onze kalmte van geest en een goed humeur behouden konnen. Hier over zal ik veelligt, by eene andere gelegenheid myne Leezers onderhouden.
B.G.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|