De Denker. Deel 5 (1767)
(1768)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 377]
| |
Myn Heer!IN de verwagting dat UE nog niet opgehouden heeft met Denken en den vrugt daar van uwe Landsgenooten medetedeelen, laat ik U E deezen toekomen, hoopende dat deeze niet min plaats moge vinden dan andere Brieven van myne hand, vry lang geleeden en onder eenen anderen Hemel geschreeven. Uwe Correspondentie strekt zich dus uit tot Neêrlands hoofdstad in de Indiën, waar ik my tegenwoordig bevind. Welk een Staats- en plaats-verwisseling, myn Heer! Ruim twee jaaren geleden telde ik my zelven, en werd van anderen gerekend, onder den bloem der Nederlandsche jeugd, op een onzer Hoogeschoolen, en ik durf zeggen den korten tyd van twee jaaren, daar besteed, in eenige voorberei- | |
[pagina 378]
| |
dende studiën (want het stondt nog niet vast waar toe ik my begeeven zou) niet geheel vrugtloos doorgebragt te hebben. - Dan de ongelukkige vroegtydige dood myns Vaders, wiens boedel geheel niet aan de verwagting beantwoordde, en het daar uit voortspruitende onvermogen myner Moeder om my voort te laaten studeeren, zyn de oorzaaken van de verandering myner omstandigheden. Ik zou met een weinig gunstbedelens wel aan de Studie hebben kunnen blyven; ja 't werdt my genoegzaam als aangebooden door Vrienden myns overledenen Vaders, die myne Moeder met raad en daad bystonden in haare droeve en bezwaarde omstandigheden: maar een laag afhanglyk schepzel te weezen, dat anderen na de oogen moest zien, kon myn eerzugtig hart niet dulden. Of ik, in het afslaan of niet in opmerking neemen hunner aanbiedingen, gelyk gehad heb dan niet, zal mogelyk verschillend beoordeeld worden; doch ik handelde ten dien tyde, naar myn beste inzien en heb deswegen nog geen berouw. - Ik verkreeg, naar wensch, een goed baantje, gelyk men het noemt, en ben gelukkig in de Indiën gekomen, waar ik my, boven myne verwagting, begunstigd vind, en heuchlyke voor-uitzigten heb, indien de Hemel myn leeven spaart en my gezondheid verleent. Ik hoop myne waarde Moeder nog eens uit haaren druk op te beuren, en het leedweezen, 't geen ze over myn weg gaan hadt, door eene blyde en gezegende t'huis komst te vergoeden. Gy zegt mogelyk by u zelven, Heer Denker! wat heb ik te doen met dit berigt van een verloopen Student, van een Oost Indieschvaarder? Doch neem dit kort verhaal myner omstandigheden niet kwaalyk; alle menschen spreeken gereed van zich zelven, en dit heeft byzonder plaats, wanneer hun iets aanmerkelyks is overgekomen, of wanneer hun staat eene groote verandering ondergaan heeft. Daarenboven vertelt een Oost-Indieschvaarder, wilt gy my in dat licht beschouwen, gaarne: ik wilde my, dus ver van u afgescheiden, eenigermaate doen herkennen: en ik vertrouw gy zult de volgende aanmerkingen, eene plaats waardig keuren in uwe weeklyksche Vertoogen, indien gy nog aanhoudt met dezelve uit te geeven, waar aan ik weinig twyfel. Zy betreffen een | |
[pagina 379]
| |
onderwerp, 't geen ik van naby waargenomen en beschouwd heb, een gemeen onderwerp, wel is waar, doch niet te min, eenige oogenblikken de aandagt myner Vaderlanderen waardig. Menigmaal heb ik gelegenheid gehad om, op de reis, my de volgende regels van Vader Vondel, in zynen lof der Zeevaart, te herinneren ‘Vermids ter wereld ook bestaan moet alle ding,
By wetten, by gezag, by tugt en ordening,
Zo neemt men 't oog hier op; men eert 'er goede zeden;
Men predikt 'er het woord; men oefent 'er gebeden:
Men spant 'er heilgen raad; het vierschaar eischt zyn recht;
Men straft 'er divery, twist, vloeken en gevegt,
Met dagh, gevangenis, kielhaalen, boejen, slagen,
En temt ze die op 't land geen weelde konnen draagen’.
't Lust my, in eenigen persoonen, die myne Reisgenooten waren, deezen laatsten regel te toetsen. Ik wil niet spreeken van ruigt en schuim van volk, dat de zuurste en hardste zeearbeid uitstaat, om 't met groote moeite en in hachlyke gevaaren verdiende geld, verkwistend, doortebrengen, die dus in eenen eigenlyken zin om hunne weelde getemd worden. Ik zal slegts, uit veele voorbeelden, 'er drie ophaalen, die ik best kende in hunne afkomst en geaartheid, en op welke gevolglyk myn oog ook 't meeste viel. Zy kunnen eenigzins tot proeven dienen van den invloed die het Zee- en wel inzonderheid het Oost-Indieschvaaren heeft op de hervorming of beterschap van zeden. De eerste was een jong Heer van myne jaaren, myn geweezene tyd-genoot op de Academie, opgeleid tot Predikant; doch zyn slordig gedrag noodzaakte zyne eerlyke Ouders hem van de Hooge School af te neemen. Zy werden te raade hem naar Oost-Indien te zenden, op 't Schip hadt hy de bediening van Botteliers-maat. Godfried *****, (om alleen zyn voornaam te melden,) was trosch van aart, niet misdeeld van natuurlyke lichaams en ziels vermogens; zyne Ouders en Vrienden, met hem ingenomen, hadden hem als dronken gemaakt van laat- | |
[pagina 380]
| |
dunkendheid; hy droomde in zyn' Studente jaaren reeds van eene aanzienelyke standplaats te bekomen, een ryk Huwelyk te doen en dus in de Kerk en in de Wereld eene rol overeenkomstig met zynen inborst te speelen. Maar in 't laatste jaar zyner Studie keek de Aap zo zeer door den mouw, dat het niet langer te bedekken was, gelyk men reeds eenige maalen gedaan hadt. - Gansch tegen zyn zin moest hy de Hooge School, en met dezelve zyne hoogvliegende vooruitzigten, vaarwel zeggen. Aan scheepsboord komende en my daar vindende, was het hem eenigzins troostlyk, niet alleen eene oude kennis, maar eene geweeze Medestudent aan te treffen. En schoon wy in vroegeren tyde weinig ommegang met elkander gehad hadden, zogt hy nu myne gemeenzaame verkeering. Hoe zeer was hy veranderd van dien hy voorheen was! In stede van lustig en vrolyk, volgens zyne natuurlyke inborst, was hy gemelyk, knorrig, altoos onvergenoegd; hy kon, (niet in aanmerking neemende, dat ik met myne eigene verkiezing den tocht ondernam, dien hy als gedwongen deedt,) in geenen deele begrypen, hoe ik in alles my wist te schikken, naar myne verwisselde omstandigheden en daar in zelve vermaak te vinden: want ik volbragt, om dit, in 't voorby gaan, te zeggen, de reis met het hoogste genoegen. Hem een en andermaal aanspoorende tot een even gelyk moedig gedrag: daar het nu toch niet anders kon weezen, vervloekte hy, met de schriklykste vloeken zyne voorgaande Dwaasheid, die alle zyne gemaakte ontwerpen eensklaps in duigen gegooid hadt. - Deeze zyne gemelykheid duurde tot dat wy aan de Kaap de Goede Hoop kwamen. Hier ons eenigen tyd ophoudendende kreeg hy de landlugt in de neus en met dezelve een nieuw leven. Aan de andere zyde van de Kaap voerde hy over 't algemeen eene geheel andere taal, en los genoeg van tong om alles wat hem op 't hart lag te zeggen, deedt hy, onder meer andere voorstellen van gelyken aart, dit volgende. ‘Ik heb daar aan land zynde genoeg gezien om myn ouden moed te hervatten; de Meisjes te ***** hebben my te dikwils gezegd dat ik een lieve Jongen was en 'er wel uitzag, dan dat ik aan de waarheid daar van eenigzins zou twyfelen; dit voor- | |
[pagina 381]
| |
deel, mag ik het in de Indiën overbrengen, waar toe ik nu wel hoop heb, gepaard met eene welbespraakte tong, niet onervaaren in de taal der Jufferen, en eene bekwaame hand om op 't eene of 't andere comptoir eene plaats te krygen, zal my weldraa de gunst doen verwerven van eene half blanke Juffer; want wat bruit my de kleur als 'er maar geld is, geld is de ziel van de zaak, de ziel van het Huwelyk, en dan zal ik zeker veel beter, veel grooter figuur slaan, dan ik oit zou hebben kunnen doen, een zwart rok geworden zynde. Myn hart brandt om in het Oosten myn geluk, op die wyze, te beproeven’. - Hy bevestigde dit zyn ondeugend voorneemen met een half honderd van de nieuwste vloeken, op 't Schip geleerd. - Ik ergerde my over zyn oogmerk en onbeschaafde taal, ronduit verklaarende geene gemeenschap meer met hem te willen hebben, indien hy dien voet hieldt en met zulke laage inzigten bezield was. Hy bedankte my, van zynen kant, met een schamperen glimplach, zeggende, ‘een goed woord voor my te zullen doen om voor Domine of Zieken-trooster naar huis te kunnen vaaren: dewyl zulke naauwgezette zielen, als ik, toch in de Indiën niet zouden te regt raaken’. Sints leefden wy als Vreemdelingen, alleen hield ik het oog op zyn gedrag. Hy vervoegde zich by soortgelyke ruimer Zielen, en nam van dag tot dag in ruwheid toe; de geringe overblyfzels eener taamelyk goede opvoeding gingen geheel verlooren. Gy zult ligt denken, Myn Heer, dat Godfried *****, in zyn Oost Indiesch Ontwerp zo min slaagde, als in zyne uitzigten op de Academie, en gy denkt overeenkomstig met de waarheid. Wy hadden 't oogmerk onzer reize naauwlyks bereikt en den voet te Batavia aan land gezet, of hy sloeg met zyne kameraats aan 't ligtmissen; hy vondt zich eerlang, om een sober bestaan te hebben, genoodzaakt dieper landwaards in te trekken. Wat hier van worden zal weet ik niet, maar wel hoogwaarschynlyk, dat hy zyne buitenspoorig groote eer en geldzugtige oogmerken langs deezen weg nimmer zal bereiken. - Zouden, dagt ik by my zelven, de Ouders van deezen Jongeling niet veel beter, veel voorzigtiger gedaan hebben met hem onder hun oog en opzigt te houden, en 't een of 't ander te hebben laaten leeren? Zon- | |
[pagina 382]
| |
den zy hem, naar Oost Indiën zendende, niet naar 't land zyns verderfs? Zy onthieven zich, wel is waar, dit doende, van veel moeite en zorge, die zy anderzins zouden hebben moeten neemen; de ongeregeldheden, welke hy in een zo ver afgelegen gewest bedryft; loopen hun niet in 't oog: maar zyn en blyven het egter geene ongeregeldheden, ongeregeldheden van hun Zoon! die mogelyk 't ontzag van 't Vaderlyk bestuur geheel ontweeken, tot veel spooreloozer uiterstens overslaat, dan hy anders zou gedaan hebben. Deeze en soortgelyke gedagten schooten my dikwerf te binnen, wanneer ik, geduurende de reis, het oog sloeg op Jan Goedbloed, een Zoon uit een talryk burger huisgezin, min schrander dan zyne Broeders, en, uit die oorzaake, de verstooteling zyner Ouderen. Hy was door dit verstooten en kleinagten mismoedig geworden, en hadt in die mismoedigheid zich aan eenige ongeregeldheden overgegeeven. Uit deezen namen zyne Ouders, (hoe verkeerd, hoe vooringenoomen moet hun hart geweest hebben!) gelegenheid, als nu genoegzaame reden hebbende, om hem op de vaart te zenden, en dien ballast het zee gat uit te stuuren, en Oost-Indiën werdt als de langste reis boven andere verkooren. De partydigheid, of moet ik het boosaartigheid noemen? hadt na geene goede gelegenheid voor den Jongen willen omzien, hy voer voor slegt Matroos. Eenige kennis aan my hebbende, van onze kindsche schooltyd af, klaagde hy in 't eerst dikwyls over zyn lot. Ik had deernis met den ongelukkigen Knaap, en deedt wat ik kon om hem op te beuren. Maar met den tyd, aan 't scheepsleven gewoon geworden, werdt hy geheel onverschillig omtrent zich zelven. - De weinige eerzugt, welke in zyne Ziel gehuisvest hadt, en, in den beginne, nog by wylen boven kwam, geraakte te eenemaal weg: hy zag niet langer na my om, en verzonk in de laagheden van de gemeenste knaapen, die aan boord waren. Wat hebben zodanige Ouders niet te verantwoordden! Dat kind, 't welk, door de mindere maate van natuurlyke bekwaamheden, eene grootere maate van hun toevoorzigt verdiende, wordt daar van geheel beroofd en aan zich zelven overgelaaten! Zedert myne aankomst heb ik niets van hem vernomen. Gerrit Handel is de derde, van wien ik UE. iets | |
[pagina 383]
| |
dagt te melden. Van zynen Vader tot den Koophandel opgebragt, en wel onderleid met de kundigheden daar toe noodig, ja zelf afgerigt op de kromme streeken in den koers des handels, ging hy na het Oosten, om zyn Fortuin te maaken: dewyl hy wat te ligt voor 't geld gerekend werdt, gelyk men spreekt, om hier aan land te blyven. In dezelfde buurt met hem groot gemaakt zynde, hielden wy veel verkeering op ons klein Gemeenebest. Hy vormde allerleie plans en ontwerpen, hoe hy het best zou aanleggen om spoedig ryk en groot te worden, hadt altoos het hoofd en den mond vol van ryk t'huiskomende Oost Indievaarders, en hoopte eens dat getal te vermeerderen, en, naa eenigen tyd in het spoedig ryk maakend Oosten doorgebragt te hebben, met luister in zyn Vaderland te verschynen. Ik hield hem voor oogen de spreuk van een Grieksch Dichter, wie wil my niet te binnen schieten, Geen Man wordt eerlyk Ryk, die 't Schielyk worden kan. Doch hy hieldt zich aan eene andere Spreuk, ruim zo bekend, en meer in deeze gewesten opgevolgd, dan die ik bybragt, Hebben is hebben krygen is de Kunst. Ik wenschte hem eene genoegzaame maate van Voorzigtigheid toe in het volgen van dien grondles der vuile Eigenbaat. Hoe ver hy zich daar aan houdt weet ik niet; doch hy zal, indien het geluk voortaan hem zo wel wil dienen, als het hem in den beginne minnelyk toelacht, wel slaagen. Hy heeft zich reeds in de gunst van een aanzienlyk Heer ingedrongen en het oog op een ryk Nigtje van zyn Patroon laaten vallen: 't meeste waar voor ik, zynenthalve, zorg is dat hy de weelde niet zal kunnen draagen. Veel van de voorgemelde verschillende was Pieter K***. dien ik egter hier ter aanmoediging zal plaatsen. Deeze de Zoon van eene geweezene Meid myner Ouderen, hadt braaf leeren leezen, schryven, en rekenen, en was, volkomen uit eigen verkiezing op de vaart gegaan, en voor het onderneemen deezer groote reize, aan het Scheepsleven gewoon, door een reisje of twee naa de Middelandsche Zee gedaan te hebben. Hy verkreeg, binnen kort, door zyne dienstvaardigheid en bekwaamheden, en trouwe, de gunst des Schippers; die zyne verdiensten weetende en er- | |
[pagina 384]
| |
kennende, niet naliet om terstond, als wy te Batavia gekomen waren zorg voor hem te draagen: en hy staat door zyne bekwaamheden kans om langs eenen vry wissen weg zyn Fortuin te maaken. Hy behoeft zich zyner laage afkomste niet te schaamen; hy bezit een eerlyk hart; en is dit in 't algemeen overal de beste en zekerste waarborg van geluk, 't is zulks byzonder in deeze Gewesten. De bygebragte voorbeelden toonen genoegzaam, hoe, over 't algemeen, het Temmen der Zeevaart van hun, die op 't land geen weelde kunnen draagen, weinig te beduiden hebbe. In 't eerst zyn die weelderige knaapen wat ontzet, door de groote verandering van levenswyze, en zy vinden zich voor eenigen tyd versteeken van voorwerpen en gelegenheden om bot te vieren aan hunne eertyds opgevolgde lusten; - doch zy gewennen aan het eerste, en den voet aan land zettende komen zy in de oude, zo niet in een veel erger wereld. 't Getal der geenen die 'er door verslimmerd zyn, zal dat der gebeterden ver overtreffen. En zo zeer als ik braave Jongelingen, die in 't Vaderland niet naar wensch kunnen voortkomen, durf uitnoodigen om my te volgen, zo zeer raad ik allen, die slegte zeden of verkeerde inzigten hebben, af van immers de reis naa 't Oosten te onderneemen. Ik blyf, naa dienst aanbiedenis en groete,
MYN HEER!
Uw ed. Dw. DIENAAR *****.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas. |
|