| |
| |
| |
De Denker.
No. 256.
Den 23 November 1767.
[Weinige menschen zyn, waarlyk, in alle opzigten, Menschlievend.]
Probo beneficium qui dat, ex parte accipit.
P. Syrus.
SChoon 'er menschen zyn die niets voor een ander over hebben, en zig in 't minste niet bekommeren, met het gene hunne medemenschen wedervaart; ik denk evenwel dat de zulken geen groot getal uitmaaken. In veelen vindt men ten minsten eenige goedhertigheid, eenig medelyden, en eenige neiging om het heil van hunnen evenmensch te bevorderen. Sommigen toonen zulks door Aalmoesen te geeven; anderen door verlegen en te raaden, te regt te helpen, en eenige moeite te doen voor hun die bystand behoeven; anderen wederom door by vermogenden onderstand voor behoeftigen te verzoeken. 't Is zeer goed dat elk zig in deezen kwyte, naar zyne bekwaamheid en vermogen. Een ryke behoort overvloediglyk medetedeelen, iemant die tyd en bekwaamheid heeft om de belangen van Weduwen en Weezen te handhaaven, daar van zyn werk te maaken, in zo verre zig daar toe gelegenheid aanbiedt; en hy die 't een noch 't ander kan doen, maar invloed heeft op anderen die 't doen konnen, behoort dien invloed ten nutte van armen of verlegenen te gebruiken, Maar men doet kwalyk, en vertoont gebrek aan waare Liefde, wanneer men op verscheiden wyzen goed konnende doen, zig tot ééne manier bepaalt uit vasthoudendheid, of uit luiheid, of uit zekere grillige verkiezing. De Heer Deun is een man die 'er zeer wel inzit, hoewel men 't hem niet aan zou zien, zo eenvoudig ziet hy 'er uit. Hy is geen Liefhebber van Figuur te maaken
| |
| |
in de Weereld. Dat komt wel; want figuur maaken kost geld, en hy is voor de zuinigheid. Deun geeft Aalmoesen op zyne manier, dat is hy geeft sober. Maar hy heeft veele ryke bekenden, daar onder zeer milddaadige Luiden. By die Vrienden loopt by vry wat op. Geduurig heeft hy weêr nieuwe arme kalanten aan de hand: want men weet dat by hem een goed Comptoir is. Hy weet den nood der behoeftigen treffend voor te stellen. Zelfs zal hy 'er ook wat aan doen, zegt hy, maar alleen is 't hem te zwaar. Dus verzamelt hy goede sommetjes, die hy getrouwlyk uitdeelt; maar 't gene hy 'er by ligt is weinig of niets. Ondertusschen is hy de milddaadige man. De armen zegenen hem. Zulk helpen van behoeftigen prys ik in Monsr. Vrymoed, die niets te geeven heeft, en zelfs maar even aan de kost kan komen: maar ik misprys het in den Heer Deun, die zig vry wat laat voorstaan op zyn goeddoen, doch ondertusschen zyn geld in zyn zak houdt.
De Heer Hulp is van een anderen smaak. Die Heer heeft geen zin in bédelen. Hy wil niet gaan vraagen voor een ander, zo min als voor zig zelven; want hy zou niet gaarne resus lyden. Wat dan? Wil hy dan zelf liever braaf in de beurs tasten? Gantsch niet? Hy is noch voor geeven noch voor ontvangen. Wil hy zynen evenmensch dan niet helpen? O ja! met hert en ziel. Niemant die hem kent kan daar aan twyfelen. Hy is al driemaal Diaken geweest, heeft tegenwoordig nog twee Voogdyen, en 'er meer gehad, zonder ooit een duit voor zyne moeite te rekenen. Hy bestiert de zaaken van de Weduwe..... zet geld uit voor deezen en genen. Geeft goeden raad aan verscheiden menschen die zig niet weeten te redden, en zal niet ligt iemant afslaan die hem om hulp in 't één of ander geval verzoekt. Hy is waarlyk bereidvaardig om elk dienst te doen, en 'er ook bekwaam toe; zynde ervaaren in burgerlyke zaaken en een halve Advokaat. Maar men moet hem niet om geld aanspreeken. Geeven is zyn zaak niet. 't Is waar hy heeft overvloed, en noch Vrouw noch Kinderen. Hy verklaart ook voorneemens te zyn nooit te trouwen: doch dat doet 'er niet toe; hy kan van zyn geld niet scheiden. De Heer Hulp is van veel nut in de Weereld: maar hoe veel meer nut zou hy nog doen, hoe veel braaver mensch zou hy zyn, en hoe veel aangenaamer in de oogen van het Opperwezen, indien hy by zyne behulp- | |
| |
zaamheid ruime mededeelzaamheid voegde! Zyne Vast. houdend heid is een lelyke vlek in zyn Charakter.
Daar zyn menschen die tot het tegenovergestelde uiterste vervallen. Zulk een is Myn Heer de Milde. Die Heer is zeer goed geefs. Geld, Kleederen, Eetwaaren worden 'er tot zynent in menigte uitgedeeld. Daar hy 't wel besteed denkt te zyn, geeft hy niet zelden eene goede som tevens. Maar alle Liefdewerken schynen by hem in 't Aalmoesen geeven begreepen te wezen. Van eenigen tyd en moeite te besteeden om iemant te helpen, die geen geld maar goeden raad of anderen bystand behoeft, heeft hy een afkeer. Immers hy gelieft dit nooit te doen, en laat zyne naaste Bloedverwanten liever door Vreemden helpen, dan dat hy 'er een voet om verzetten zou. Verzoekt men hem iets ten nutte van een ander op zig te neemen; ‘hy verzoekt verschoond te zyn; hy heeft geen tyd; 't is zyn zaak niet zig met zulke dingen te bemoeijen; is het mensche behoeftig daar men hem van spreekt, hy wil gaarne wat geeven: maar zig te steeken in de dingen van anderen is hy nooit voor geweest, men behaalt 'er dikwils meer stank dan dank door, enz.’ Dit is zyne beleefde manier van weigeren. Treft men hem in een kwaad humeur, of heeft hy niet veel agting voor den Verzoeker, dan moet men verwagten zig te hooren toeduuwen, ‘Meen je dat ik niets te doen heb in de Weereld dan een ander zyn nesten te redden? Ik heb werk genoeg met myn eigen zaaken in order te houden’. Een zonderling Charakter, mag men denken. Zo milddaadig, en tevens zo ongenegen om zynen evenmensch eenigen dienst te bewyzen, buiten zyne schade. 't Luidt vreemd. Die den Heer de Milde kent bevroedt 'er, ondertusschen, ligtlyk de reden van. De man is niet vasthoudend, maar hy is vadsig en lui.
Zulk eene Liefde des naasten, als in de gemelde persoonen gevonden wordt, is zeer onvolkomen; ja men mag billyk twyfelen of 'er wel waare Liefde in hun huisvest. Veelligt spruit hun goed doen uit andere beginselen, by den éénen uit een' woelagtigen en bemoeizieken aart, by den anderen uit Roemzugt, uit begeerte om een goeden naam te hebben, of te praalen met zyne milde giften. En misschien is ook een voornaam roersel dat men zyne Conscientie, door op de eene of andere manier eenig goed
| |
| |
te doen, te vrede wil stellen, en onzen lieven Heer, ware het mogelyk, dus paaijen, die men weet dat zonder werken der Liefde niet behaagd kan worden. Hy die zynen naasten waarlyk lief heeft gedraagt zig anders. Hy doet met vermaak wel op allerhande wyzen. Geld, tyd, moeite, alles heeft hy over voor zynen evenmensch; en 't is alleen by mangel van vermogen, niet van goeden wil, dat hy zig niet op alle soorten van Liefdewerken even zeer toelegt.
Ik agt het niet ondienstig hier van eene byzondere manier van goed doen te gewaagen, waar van in 't algemeen weinig werks gemaakt wordt, te weeten van anderen de middelen te verschaffen om voor zig zelven de kost te winnen, of hun daar in behulpzaam te wezen. Dit kan geschieden door voorspraak, of Recommandatie; maar ook, waar op ik eigenlyk zie, door ten hunnen behoeve eenig geld uit te schieten. Zelden is 't noodig, in die gevallen, iets te geeven: doorgaans voldoet men zo wel of beter met leenen, mids men 'er niet te zeer op gesteld zy om iets weder te hoopen.
Zo kan men, met vrugt, eenen arbeider of uitventer van geringe waaren, eenig gereedschap, eenig werktuig, eenigen voorraad van goederen om te koop te veilen, bezorgen, op voorwaarde dat hy 'er ons de waarde by gelegenheid van voldoe, zo hy kan, of ook zonder deeze voorwaarde, naar dat men 't geraaden vindt. Den ontvanger onder de verpligting te leggen van ons naderhand te voldoen, kan zyne nuttigheid hebben, om hem te vlytiger te maaken: ook treft men somtyds menschen aan, die op geene andere voorwaarden iets willen aanneemen. Doch men behoort, in zulk een geval, 't geleende nooit te rug te eischen, ten zy de leener, in beter omstandigheden gekomen zynde, 't zeer gemaklyk betaalen kan. Tot deezen Tak der goeddaadigheid behoort ook iemant geld op Intrest te geeven, op dat hy daar mede zynen handel voortzette. Ik wil hier niet aanpryzen dat men zyn geld op renten geeve aan zeer welgestelde Luiden, die wegens hunne uitgebreide Negotie, of om dat ze hunne Effecten niet verkoopen willen, eenige penningen van anderen verkiezen te gebruiken. Dat is geene Weldaadigheid. Dien 't geld schiet wordt daar mede, somtyds,
| |
| |
ruim zo veel dienst gedaan, als hem die 't ontvangt. Ook is myne meening niet aanteraaden dat men zeer gereed zy om byna ieder een, die 'er om vraagt, geld op te schieten. Dan zou men zig zelf en de zynen dikwils benaadeelen, zonder anderen wezenlyk en op den duur te helpen. Men zou zyn geld dan niet zelden leenen aan menschen die 't roekeloos waagen of dertel verkwisten, die reeds aan den grond zitten, en door onzen onderstand slegts in staat gesteld worden om 't wat langer te rekken, en naderhand des te grooter gat te maaken. Maar ik bedoel menschen van vermoogen voor den geest te brengen, dat zy verpligt zyn min vermogenden, eerst beginnende jonge luiden, of anderen, die met hun eigen geld niet Negotieeren konnen, uit hunne Kas te ondersteunen; mids ze geene reden hebben om derzelver eerlykheid, of vlyt, of bekwaamheid in hun beroep, te verdenken. Door dit middel kan men veel nut, doen, nyverheid aankweeken, en zig 't vermaak bezorgen van zynen medemensch, door zyn toedoen, uit eenen bekrompenen tot eenen welgestelden staat verheven te zien; en dat buiten zyne schade. 't Is waar, 't kan anders uitvallen; en men kan ook bedrogen worden. En om deeze reden wil de Heer de Milde, die zo veel aan de armen geeft, nooit iets a deposito geeven om iemant voort te helpen. Hy is te bang voor schade om dat te waagen, en heeft zig daarom tot een regel gesteld zulke verzoeken altoos asteslaan. Ondertusschen zou hy, somtyds, meer wezenlyk goed doen met een eerlyk en naarstig Jongman een sommetje gelds te betrouwen, dan met Aalmoesen te geeven aan luiden daar veel slegt volk onder loopt; en 't zou te gelyk veelligt voordeeliger wezen voor zyn beurs. Doch al ware dit zo niet; ik kan 't in den Heer de Milde, en zyns gelyken, geenszins goedkeuren dat zy ten nutte hunner Medeburgeren niet eenige risico gelieven te loopen, daar zy dikwils, ten voordeele van zig zelven, in hunne Negotie veel meer waagen. In zulke Heeren, die kisten vol geld hebben staan, en egter weigeren een nyver, bekwaam en braaf mensch, die geld noodig heeft, daar mede by te staan, kan ik niet gelooven dat waa- | |
| |
re Goedhertigheid, zuivere Liefde tot den Naasten, gevonden wordt.
Tot deeze laatste bedenkingen, heeft my de volgende Brief gelegenheid gegeven.
| |
Heer Denker!
IK ben een Boekverkooper, en al myn leeven een Wurm geweest in de weereld. Ik doe myn best om voort te komen, en voor my en myn Huisgezin ordentlyk de kost te winnen: maar ik heb het waarlyk niet breed. Myn zaaken staan wel niet kwaad, God lof! Ik ben tot nog toe in staat om elk het zyne te geeven, tot een duit toe; doch ik zou 't gaarne wat ruimer hebben, want ik moet my met myn Vrouw en Kinderen sober behelpen. 't Ontbreekt my niet aan vigilantie, en, mag ik het zeggen, ook niet aan bekwaamheid, maar eigenlyk aan Geld. Geld is de ziel van de Negotie, by ons Boekverkoopers, zo wel als by Kooplieden, Myn Heer; en dat heb ik niet. Myn kleine sluivertje dat ik bezit, kan niet toereiken om iets van belang te onderneemen. Gy weet wel, Myn Heer, dat Papier en Inkt, Pennen, Ouwels en Lak, te verkoopen, en voor eenige weinige Comptoiren de Schryfboeken te bezorgen, niet veel maaken kan om een Huishouden te maintineeren. Ondertusschen is dat een voornaam deel van myne kostwinning. Ik debiteer ook wel Boeken van andere Boekverkoopers, zo veel ik kan: maar in die Koopmanschap is 't verval deerlyk, nadien tegenwoordig de huizen van alle fatsoenlyke Lieden afgeloopen worden, door de Boekverkoopers Jongens, zo dra 'er een nieuw Werkje uitkomt: zo dat één Heer somtyds een dozyn Exemplaaren van 't zelfde Werk krygt. Ik kom dan dikwils te laat, hoe zeer ik myn best doe om van de eersten te wezen; te meer om dat myne inhaalige Confraters, als zy een pakje voor my ingeslooten hebben, eerst hunne Exemplaaren overal rond zenden, ook wel by myn klanten, eer zy my myn pakje beschikken. En 't schynt, ik ben niet genoeg in den naam om de Pakken direct aan my geädresseerd te krygen, schoon ik 't al dikwils aan de Buiten-boekverkoopers verzogt heb. Ik heb nu en dan zelf iets gedrukt. Maar ik moet het al meest voor misdruk verkoopen, of laaten het leggen, en ben 'er schier altyd ongelukkig in geweest. Hier van kan ik de reden wel nagaan. Om laffe, zotte, en vuile dingen uittegeeven, ben ik te eerlyk en te deugdzaam, of zo gy dat liever gelooven wilt
| |
| |
(want ik weet Boekverkoopers hebben een kwaaden naam) te groots. Ik kan van my zelven niet verkrygen, iets te drukken dan 't gene deftig en leezenswaardig is. Ondertusschen, kleine Stukjes van dien aart, hoedanig ik wel eenigen heb uitgegeven, hebben weinig aftrek. Ze zyn zeer zelden intressant genoeg om 'er een Boekverkooper zyne Rekening by te doen vinden. En om een Boek van eene tamelyke dikte te drukken, mankeert het my aan geld. Op een ongebonden Verkooping, gelyk wy dat noemen, onder de Boekverkoopers, kan iemant die geld heeft, ook nog wel eens goed voordeel doen. Wy hebben in 't kort verscheiden Verkoopingen gehad; daar was wel wat op dat my leek, maar aan de penningen ontbrak het my. Had ik maar een agtste part of tiende part van 't gene een voornaam Werk op een Verkooping gaat, ik was klaar, en zou dan met zo veel van myn Confraters aanspannen om 't samen te koopen. Dat doen nu onze voornaamste lui wel, daar ik niet by te pas kom. Doch, helaas! ik kan geen één duizend Guldens besteeden, of ik zou my zelven vast werken. Wat raad, Myn Heer? Kont gy my niet aan wat geld helpen? Ik wil 'er een ordentlyke Intrest van betaalen. Trouwens gy hebt het zelf misschien niet breed, gelyk de meeste Auteurs. Liever wil ik u verzoeken menschen van vermogen eens te beduiden, in één uwer weeklyksche Geschriften, dat ze my en myns gelyken wat geld op Intrest moeten geeven, dat ze hier door niet of zeer weinig zouden waagen, en 'er hunne Medeburgers een wezenlyken dienst door doen. My dunkt, het is onverantwoordelyk dat de meeste ryke Lieden zo vreeslyk bekommerd zyn voor hun geld, dat ze een eerlyk nyver Man, die geen Capitaal heeft, byna niets betrouwen. Indien ik vyf of zes duizend Guldens kon krygen, ik houd my verzekerd ik was binnen 10 jaar een Man in staat. Doch ik heb al meer dan eens myn hoofd gestooten, en durf het niet wêer vraagen, ten zy gy hier eens over schryft, en ik merk dat zulks invloed heeft op myne bekenden van vermogen. Ik ben,
MYN HEER!
Uw Ootm. Dienaar
Libellio.
| |
| |
***
Of ik het breed heb of niet, is niet noodig te melden. Schoon ik geld te missen had, hoe kreeg het de man, zonder dat ik my aan hem ontdekte? 't gene ik niet geraaden vind. De Heer Libellio begrypt het wel, van my liever te verzoeken over dit onderwerp eens te schryven. Dit heb ik nu gedaan; en indien hy inderdaad zulk een Man is als hy voorgeeft, durf ik zyne goede bekenden van vermogen wel raaden hem geld te schieten. Zyne manier van Schryven doet my gunstige gedagten zo wel van zyne bekwaamheid, als van zyne degelykheid opvatten.
C.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|