| |
| |
| |
De Denker.
No. 254.
Den 9 November 1767.
[De Fynen verdedigd.]
Culpare in quoquam, quae non sunt nota, malignum est.
Prosper in Libro Epigramm.
IK kan het Vloeken en Schelden op de Fynen niet langer verdraagen, zonder my daar tegen te verzetten. Luiden, die niet van hunne party zyn, roepen als om stryd: ‘Wagt u voor de Fyntjes; 't is een slegt volk; een hoop schynheilige guiten en eerlooze bedriegers; 't is regte Canaille’. Dit heb ik misschien duizendmaalen, niet slegts van Losbollen en vroolyke Baazen, op publieke plaatsen, en als zy eens rykelyk een glaasje gestort hadden, maar zelfs van anderzins geene ongodsdienstige menschen dikwyls, gehoord. Dit gaat, myns oordeels, te verre. Men kan niet ontkennen, of 'er worden onder dit soort van menschen, inderdaad, zulken gevonden, die, onder den dekman- | |
| |
tel van Godsdienstigheid, eene allerverfoeielykste rolle speelen. Trouwens zodanigen vindt men ook onder derzelver heftigste Bestryders, die op het allerverschrikkelykste jegens hen uitvaaren. De eersten misbruiken, 't is waar, den Godsdienst, en onder deszelfs dekmantel bedriegen zy hunnen Evenmensch deerlyk. Doch de anderen doen het zelfde, op eene wyze, die in snoodheid van de eersten niets verschelt. Gelyk het vertoonen van eene tedere Godsvrugt en ongemeene zedigheid, deftigheid en vroomheid in zyne houding, gesprekken en daaden, wonderbaar geschikt is, om de agting en het vertrouwen der menschen te winnen, zoo is 't niet te verwonderen dat eerlooze Bedriegers die gedaante aanneemen, om hunne goddelooze oogmerken te bevorderen, dewyl men weinig hoop heeft anderen opteligten, ten zy men vooraf derzelver genegenheid en vertrouwen gewonnen heeft. Gelyk dit een allerbekwaamst middel is, om zyne naasten te bedriegen en daarom van eerlooze menschen veelal beproefd wordt, zoo is het geduurig schelden op de Fynen, hen voor een' hoop eerlooze Guiten en schynheilige Bedriegers uittekryten en te betuigen dat men een Vyand is van Schynheiligheid en Dweepery, wonderbar geschikt, om veelen te doen gelooven, dat men waarlyk een Man van geweeten, van eerlykheid en deugd is: waarom sommigen zich van dit middel bedienen, als volstrekt noodzaakelyk, om in hunne snoode oogmerken, naar wensch te slaagen. Zyn deeze laatsten beter, dan de eersten? Waar is hier in 't weezen der zaake eenig onderscheid? Beiden zoeken zy andere inteboezemen, dat zy braave, eerlyke en godsdienstige menschen zyn, terwyl'er ondertusschen in hun hart geene waare vroomheid, noch eenige beginzelen van Godsvrugt, huisvesten. Beiden zyn ze in dat opzigt volstrekt den anderen gelyk, dat zy den Godsdienst tot een mantel gebruiken, om hunne waare gedaante te verbergen, en met deeze valsche vertooning hun voordeel te doen. Beiden gevolgelyk zyn het, zoo wel schynheilige Guiten, als eerlooze Bedriegers. Om dat 'er derhalve onder de Fynen zulken zyn, is 't geen regtmatig besluit, hen in 't algemeen daar voor te houden, en als zodanigen, alleen om deeze reden, by de waereld, te brandmerken. Gaat dit door, dan zou men 't zelfde moeten besluiten, ten opzichte van derzelver Vyan- | |
| |
den, dewyl 'er onder hen ook zodanigen gevonden worden. Elk ziet de ongegrondheid van dergelyke redekaveling. Om derhalve de Fynen te verdenken, als of zy bestaan uit een' hoop van eerlooze menschen en schynheilige guiten, moet men andere bewyzen hebben, of het is een goddelooze lak, den men deeze menschen aanwryft. Deezen moet men zoeken in de hoedanigheden, die de Fynen, waarom men hun dien naam geeft, met elkander gemeen hebben, of ophouden met hen zoo goddeloos langer te beschuldigen, en ze allen over eenen kam te scheeren. Laaten wy eens beproeven, of 'er grond tot deeze verregaande verdenking, in 't karakter der Fynen, is te vinden.
Fynen zyn zeer gezet op het waarneemen van den uitwendigen Godsdienst; zy gaan meest al 's Zondags twee- of driemaal, en dikwyls in de week, als 'er gelegenheid toe is, te Kerk; zy verzuimen buiten noodzakelykheid geene godsdienstige oefeningen en betoonen altoos grooten eerbied voor alle uitwendige godsdienstige verrigtingen. Niemand zal dit op zich zelve afkeuren. 't Is zelfs loffelyk en pryswaardig, indien 't met een godsdienstig oogmerk geschiedt. En niemand kan gelooven, dat het niet met dat inzigt zou kunnen geschieden. Op zyn hoogst zou men hen van Overgodsdienstigheid moeten beschuldigen, en dat zy daar door somtyds verzuimen hunne tydelyke zaaken, naar behooren, te behartigen. Doch Overgodsdienstigheid, en op zyne zaaken met altoos, zoo als vereischt wordt, te letten, is geen bewys dat men een Schurk, of eerloos Bedrieger is.
Fynen zyn doorgaans zeer yverig in 't voorstaan van eenige Gezindheid, en in het verdedigen van gevoelens, die by dezelve gehandhaafd en voorgestaan worden. Doch het strydt niet met Reden en Godsdienst, dat men sommige begrippen, die betwist worden, voorstaat, anderen afkeurt, en zynen Evenmensch in die gevoelens zoekt te versterken, of over te haalen, die men oordeelt de besten te zyn. Onverschilligheid in deezen zou veel eer te berispen weezen. In dit opzigt derhalve is 'er niets in 't gedrag der Fynen, of het kan in den allereerlyksten mensch plaats hebben, die niets anders dan de voortplanting van waarheid en deugd alleen op het oog heeft. De yver kan wel te verre gaan, en de menschen tot ongeoorloofde din- | |
| |
gen vervoeren. Doch die vervoering zyner drift, (behalven dat men alle Fynen, zonder onderscheid, daar van met geene genoegzaame zekerheid kan beschuldigen,) is geen bewys, schoon dezelve te berispen en aftekeuren is, dat iemand, die zich door dezelve laat vervoeren tot ongeoorloofde verrigtingen, daarom een eerloos mensch en een schynheilige Bedrieger zou zyn.
Fynen neemen gemeenlyks eene uiterlyke zedigheid in hun kapsel en kleding aan. Maar is iemand noodzaakelyk een guit, om dat hy eenen ronden hoed en een kastanje bruine paruik op zyn hoofd heeft, of om dat hy zyn lang zwart sluik hair zonder poeder verkiest te draagen, en in zyne kleeding eene mode, die over vyftig jaaren in den smaak was, te volgen? Dit is volstrekt in de Natuur der zaake onverschillig. Zyn alle die Matroonen en jonge Juffers schynheiligen, die niet a la mode gekapt en gekleed gaan, maar eenige modes agter aankoomen? Wie kan zoo misselyk besluiten! Ik wil thans niet over de opschikking der Dames zintwisten. 't Zou te bezien staan, wie zich bespottelykst aanstellen, die en Cacatou, met eene Aigrettea la turque, en en panier ouvert, of naar de eerste mode gekapt en gekleed gaan, of gelyk onze fyne Zusjes, met een plat mutsje en een bruin en stemmig kleed. Zeker is 't, dat een belagchelyk optooisel met schynheilige bedriegery geene noodzaakelyke gemeenschap heeft.
Fynen onderscheiden zich niet alleen van anderen door eene uiterlyke zedigheid in klederen, maar ook neemen zy dikwyls eene stemmigheid in hun weezen aan, en willen door allerhande misselyke houdingen, door benaauwde zugten, door het hoofd te krommen als een bies, en door vervaarlyke trekken van hun weezen, anderen van hunne nederige Godsvrugt, en verbrooken hart, zoo 't schynt, overtuigen. Dit is eene verregaande gemaaktheid. Zy verdient met regt de verguizing en bespotting van alle redelyke en verstandige weezens, en geeft daarenboven aanleiding om hunne Godsvrugt eenigermate te verdenken, of althans te vermoeden dat zy gansch niet vry te spreeken zyn van Geestelyken hoogmoed en eene doemwaardige gemaakte vertooning van Godsvrugt. Doch ook niet meer kan men 'er ten nadeele van deeze Luitjes by mogelykheid, met grond, uit besluiten. Men kan wel hoogmoedig en ver- | |
| |
waand zyn op zyne Godsdienstigheid, en veele uitwendige vertooningen van godsvrugt maaken, zonder dat men daar door voorheeft anderen een averegts denkbeeld en een verkeerd gevoelen, van zyne zedelyke hoedanigheden, inteboezemen. Een bespottelyk mensch, een verwaand schepzel kan men zyn, zonder een Guit te weezen.
Fynen vervolgens maaken ook veelal veel gerugts en gepraats van den Godsdienst, en spreeken niet alleen by alle geschikte, maar ook dikwyls by ontydige en ongepaste gelegenheden, van godsdienstige zaaken. Doch over God, en zyne verpligtingen, te spreeken, zal geen verstandig mensch immer afkeuren, maar zelfs loffelyk en pryswaardig agten. Zulks by alle gelegenheden, in schuiten en op wagens, by allerlei soort van menschen, tydig en ontydig, te doen, is niet verstandig, en zal van een' voorzigtig Kristen vermyd worden. Doch zy, die in eenige gevallen, niet voorzigtig en verstandig handelen, of zelfs zich aan eenige onvoorzigtige en dwaaze daaden schuldig maaken, verdienen uit dien hoofde berispt te worden, doch kunnen daarom, met geen regt, onder het getal der schynheilige Bedriegeren worden gerekend. Men kan zich aan eene onvoorzigtige daad schuldig maaken, behoudens het karakter van een eerlyk en opregt mensch.
Fynen zyn ook doorgaans zeer bedilziek, zelfs over beuzelingen en onverschillige zaaken; zy berispen anderen over deeze of geene onverschillige houding en kleding; over deeze of geene onverschillige woorden; byeenkomsten; saamenspraaken; en onzondige tydverdryven of uitspanningen, die zy doorgaans voor ydelheden, en werken van den Satan, uitkryten. Willende door deeze hunne afkeerigheid van dergelyke geringe of onverschillige, bedryven anderen overtuigen, dat zy onbekwaam zyn, om eenige grove zonden en misdaaden te pleegen. Doch onverschillige daaden kunnen vroome menschen, van laage gedagten, door vooroordeelen verblind, dikwyls voor grove gebreken aanzien. Gebreken te berispen en doortestryken kan somtyds van groote nuttigheid zyn, wanneer het met verstand, en by bekwaame gelegenheden, wordt gedaan, en verdient, wel verre van berispt, integendeel waarlyk gepreezen te worden. Onverschillige dingen te
| |
| |
bedillen, op kleinigheden te vitten, is lastig en verveelend; doch kan echter zeer wel vallen in menschen, die geen oogmerk hebben, om daar door voor vroomer en heiliger by de Waereld aangezien te worden, dan zy waarlyk zyn. Men kan een vitter zyn op kleinigheden; men kan onverschillige bedryven voor weezenlyke misdaaden, en geringe gebreken voor grove zonden, aanzien, zonder het geringste doelwit, om door eene valsche vertooning van Godsdienstigheid zyne naasten te misleiden, te bedriegen en opteligten; men kan een mensch zyn met verscheidene zwakheden en gebreken, zonder een Huichelaar te weezen. Het Karakter van eenen Schynheiligen is de Waereld, door eene valsche vertooning van Vroomheid en Godsvrugt, te bedotten.
De Fynen verdienen derhalve, enkel om dat zy Fyn zyn, den naam niet van schynheilige Guiten, om dat zulks, by mogelykheid, uit de hoedanigheden der Fynen, waarom men hun die naam geeft, niet kan opgemaakt worden. 't Is gevolgelyk eene betigting, daar geenen genoegzaamen grond toe is; eene goddelooze beschuldiging, die men nimmer kan bewyzen; eene vergaande liefdeloosheid, die snood en ten uitersten boosaartig is; eene ligtvaerdige veroordeeling van menschen, die in veele opzigten oneindig beter zyn, en veel meer lof en agting waardig, dan veelen der geenen die hen voor Huichelaars en Geveinsden aanzien, als zodanigen uitkryten, en overal gehaat en gevloekt zoeken te maaken.
Die den Godsdienst gebruikt tot een dekmantel om zyne Goddelooze en ondeugende oogmerken voort te zetten, verdient alleen dien naam. - Is hy onder de Fynen hy is veragtelyk, haatelyken doem waardig, niet om dat hy onder hen is, maar om zyne snoode en godvergetene huichelary. - Gelooft hy niet in den Kristelyken Godsdienst, en vervoegt hy zich by deszelfs belyders, al is 't niet by de Fynen, hy bedriegt de Waereld, en vervloekt het geen heilig is in zyn binnenste, zoo dikwyls hy door het gebruiken des H. Avondmaals zyn geloof in den geskruisten Jezus belydt. - Vervoegt hy zich by eene Gezindte van Kristenen, wier byzondere begrippen hy niet gelooft, hy is een Huichelaar, die den Godsdienst oneer aandoet en de Godheid hoont, door voor haare zaak niet
| |
| |
openlyk uit te koomen, al maakt hy geene groote vertooning van zyne byzondere Godsdienstigheid. - Gedraagt hy zich voor eenigen tyd eerlyk in den Koophandel, om anderen in 't vervolg te beter opteligten, hy is, schoon hy niet onder de Fynen behoort, een eerloos Bedrieger. - Praat hy veel van vergeeven en van de snoodheid en lelykheid der Wraake, om de Waereld diets te maaken, dat 'er geen wrok en partyschap jegens zyne naasten in zynen boezem huisvest, hy toont, indien hy niet van harten vergeeft degeenen, die hem beledigd hebben, dat zyn voorgeeven loutere geveinsdheid is, al is hy in andere opzigten Grof. - Wendt hy voor dat hy vreemd is van Gierigheid, en geeft hy niet meer van zynen overvloed, dan om niet voor een' Gierigen vrek, by anderen, te boek te staan, hy is een Huichelaar, al schelt hy dagelyks de Fynen uit voor een' hoop Schynheiligen. - Maakt hy, om alles in één woord te vervatten, eenige uitwendige vertooning van Godsdienstigheid, om de Waereld te bedotten, hy is een schynheilige Bedrieger, onder welke Gezindte hy ook moge behooren, waar voor hy ook moge worden aangezien en van welken rang, sexe en ouderdom, hy ook zyn moge.
Fyn of Grof, die anders voorgeeft, dan hy is, om anderen te bedriegen, is een Veinzer, en die den Godsdienst tot een dekmantel gebruikt, om zynen naasten opteligten, is een schynheilige Guit. Op deezen hebbe men het gemunt; deezen betoone men zyne regtmatige veragting en verontwaardiging; voor deezen, als men ze ontdekt, waarschuwe men zynen evenmensch; en draage ondertusschen zorg; niet alleen, niemand ligtvaerdig te verdenken van eene misdaad, die onmogelyk eenige verschooning by God en menschen zal ontmoeten; maar, voor alle dingen, zich te wagten voor deeze verregaande en alles overtreffende verkeerdheid: waar mede eene geheele sekte van Kristenen, uit hoofde van sommige verrigtingen, die met eerlykheid en opregtheid zeer wel bestaan kunnen, zoo onregtvaerdig, als boosaardig, dikwyls wordt betigtigd, en dat zelfs somtyds van zulken, schrikkelyke onheiligen! die aan dezelfde euveldaad, waarom zy tegen deezen zoo yzelyk uitvaaren, zich schuldig maaken.
Deezen vervloeken niet alleen, 't geen heilig is, in hun
| |
| |
binnenste, door den Godsdienst te gebruiken, om hunnen Evenmensch, op eene goddelooze wyze, te bedriegen, maar maaken zich nog daarenboven, door hun schelden en vloeken op alle Fynen zonder onderscheid, aan de grootste onregtvaerdigheid en liefdeloosheid schuldig, waar door zy zich nog haatelyker en doemwaardiger maaken, indien een Huichelaar op zichzelven niet het allerverfoeielykst Schepzel is, 't welk ooit op den Aardbodem werdt gevonden.
D.F.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|