| |
| |
| |
De Denker.
No. 253.
Den 2 November 1767.
[Waarin de waare Glorie, Lof, Roem en Agting, moet gezogt, en waar door dezelve alleen kan verkreegen worden.]
Laudis amore tumes? sunt certa piacula, quae te
Ter pure lecto poterunt recreare libello.
ONder veele andere voorbeelden, in welken eene verkeerde verbeelding heerschappy voert over de Reden, mag men met recht rekenen de onrechtmatige en eigenzinnige uitdeeling van Lof, Roem en Achting; aan de onbillykheid van deze handelwyze mag men toeschryven, dat aan zommigen de eerwaardige naam van Helden gegeeven wordt, die eer als Vyanden en Moordenaars van het menschelyk geslacht mogen aangemerkt worden. Men zou waarlyk zeggen, dat de mensch geschapen was, om zich by de neus te laaten leiden, en wys maaken al wat men in 't hoofd krygt; anders, zeker, moest de grootste booswigt ook het haatelykste en verfoeilykste voorwerp in ieders oogen zyn, en, volgens elks oordeel, strafwaardig, maar de oprechtste, de goeddaadigste, de deugdzaamste Man met achting en eerbied geliefkoosd worden; doch het tegendeel is dikwyls maar al te waar. Was het mogelyk eene algemeene en onveranderlyke vaststelling te verkrygen, waarby het denkbeeld van Roem bepaald, en dezelve alleen als
| |
| |
eene belooning der Deugd geschonken wierdt, de Waereld zou gelukkiger weezen. Was Deugd de eenige oorzaak, om welke den Menschen Eer en Achting beweezen werdt, zy, aan wien de Geschiedenissen den bynaam van Groot gegeeven hebben, zouden eerlang tot een klein getal gebragt zyn; en veele naamen, die nu met onverschilligheid gemeld worden, of in vergetelheid begraven liggen, zouden in de harten hunner Tydgenooten en Nakomelingen bewaard blyven, met al den luister van waare glorie en onsterflyke Heldendeugd. De moeite, welke zommige Schryvers genomen hebben, om in hunne Medemenschen een zucht tot Roem op te wekken, zou oneindig beter besteed zyn geweest in hun liefde voor de Deugd inteprenten; want, schoon de Roem gemeenlyk gehouden wordt voor de beste en sterkste aanspooring tot Deugd; de ondervinding echter en menigvuldige voorbeelden leeren ons maar al te duidelyk, dat de Menschen, ten zy zy de Deugd om haarent wille beminnen, in 't algemeen de schaduw voor het weezen verkiezen, en, door een valsche flikkering verblind, de loftuitingen van een wuft en los gemeen stellen boven de stilzwygende goedkeuring van hun eigen Reden en Geweten. Dus omhelsde Alexander, door het leezen van Achilles daaden by Homerus, in oorlogsdrift ontstooken, eene onbetoombaare Staatszucht, in plaatse van waare Eere; een' valschen Roem, in plaatse van Deugd. Hy vervulde het Oosten met moord en verwoestinge; en echter heeft men hem aan de Nakomelingschap voorgesteld als een voorbeeld ter naarvolginge voor toekoomende Helden, of liever voor toekoomende Dollemans, die begeerte mogten hebben, om in zyne voetstappen te treeden. Caesar weende, toen hy de verrichtingen van Alexander las, om dat hy nog niets gedaan hadt,
| |
| |
in die jaaren, in welken de ander de Waereld reeds overwonnen hadt. Zyn groot gemoed, schoon versierd met edele deugden, maar daarenboven ook bedorven door een onverzaadlyke drift naar Roem, zette hem aan, om zyn Vaderland te onder te brengen, zynen Landgenooten het slaafsche juk om den hals te werpen, en dat Gemeenebest te vernietigen, waarvan hy, uit hoofde van zyne voortreffelyke hoedanigheden, zo in Vrede, als in Oorlog, de Vader en Schutsheer zou hebben kunnen zyn. Hadden Alexander en Caesar geluk in Deugd gesteld, en niet in Roem, wat heil en zegeningen zouden ze niet in staat geweest zyn hunnen Onderdaanen of Tydgenooten aantebrengen; wat voortreflyk voorbeeld zouden ze niet gegeeven hebben, om door Vorsten en Prinsen in vervolg van tyd naargevolgd te worden! Men kan echter hunne afwyking van 't pad der Reden en Deugd eenigzins verschoonen; om dat de denkbeelden der Heidenen, met betrekkinge tot een' toekoomenden staat, tot een leven na dit leven, zo duister en onvolkomen waren, dat de verkryging van Roem en een' grooten naam aangemerkt wierdt als het zekerste middel, om, in de Eliseesche velden, onder het onsterflyk Heldendom geplaatst te worden. Maar wy; wy, die onder het klaare en hemelsche licht van eene Godlyke Openbaaring leeven; wy, die zo duidelyk onzen pligt weeten; die geene onkunde kunnen voorwenden wegens het groot belang van alle Deugd en voortreflykheid, van al wat schoon, lieflyk, welluidend en waarlyk roemwaardig is, zullen wy in die ongerymde en doodlyke dwaaling volharden? Zullen wy die naamen langer verheffen, eerbiedigen en aanbidden, welken wy met eerloosheid en verachting behoorden te brandmerken? Neen, neen! liever het schadelyk vooroordeel aan
| |
| |
een zyde gesteld; het juk der gewoonte afgeschud; Reden en Billykheid plaats gegeeven. Indien wy een goed gebruik van ons gezond verstand maaken, zyn wy genoegzaam in staat om een rechtmaatig vonnis over de levenswyze en 't karakter van anderen te vellen, door de nimmer misleidende proef der waarheid. Dan kunnen wy niet nalaaten den wyzen en billyken Wetgeever boven den wilden en oorlogszuchtigen Dwingeland, den zedigen en verstandigen Wysgeer boven den gelukkigen Veldheer, of listigen Staatsdienaar, en hen, die het menschelyk geslacht door hunne onwaardeerbaare schriften dienst gedaan hebben, te stellen boven de zulken, die onze denkbeelden, wegens de Deugd en waare Glorie, door hunne voorbeelden, bedorven hebben. Mag men hier niet met den Koninklyken Dichter de Sans Souci uitroepen:
Ah! si jamais les Grands n'avaient fait que des vers,
Qu'ils auraient épargné de maux à l'Univers!
César, moins enyvré du pouvoir despotique,
Aurait par de beaux vers charmé sa Republique,
On n'aurait point connu ces deux triumvirats,
Sanguinaires liens d'illustres scélérats,
Qui sur les Grands de Rome exerçaient leur vengeance.
Si le Héros du Nord si fier en sa vaillance,
Moins Roi, moins Souverain que Chevalier errant,
Au lieux d'être amoureux d'Alexandre le Grand,
Eût choisi pour modêle Horace, ou bien Pindare,
Il n'eût point imploré le Turc & le Tartare.
Les muses de tout tems ont adouci les moeurs.
Leurs exploits sont des jeux, leurs armes sont des fleurs.
Het is eene fraaïe aanmerking, welke wy by zommigen van de eerste Meesteren in de oude wysheid
| |
| |
vinden, dat de Deugd meer tot onze waarachtige en wezenlyke eere strekt, dan Roem; om dat wy ze aan ons zelven verschuldigd zyn; daar de Bejagers van Roem, de groote Veroveraars, de Hoofden van Legers, geholpen en ondersteunt worden door anderen, die billyk een deel in de behaalde toejuichingen toekomt. Doch, behalven dit, het is oneindig bezwaarlyker ons zelven te overwinnen, door onze driften te onder te brengen, dan het is anderen, met magt van krygsvolk, en door de begunstiging van 't geluk, te overmeesteren. Is nu de Deugd bezwaarlyker te verkrygen dan Roem, zo is het bygevolge ook veel roemwaardiger ten dien einde alle onze poogingen aantewenden. Niets kan ons dezelve beneemen, daar het dikwyls gebeurt, dat Roem, zo schielyk verlooren, als verkreegen wordt. Dus verloor Karel van Zweden al zyne glorie by Pultowa, schoon geen nederlaag Czaar Peter den Grooten van zynen luister kon berooven, om dat dezelve niet gegrond was op zyne krygsverrichtingen, maar op zynen yver en onvermoeiden arbeid om zyn Volk gelukkig te maaken. Maar, wat meer is, hy die Roem verkrygt, ten koste van de Deugd, moet zekerlyk het genot daarvan gemengd vinden met bittere wroegingen, wanneer hy herdenkt, dat hy de oorzaak is van duizend moorden, en jammeren, waarom de droeve Wees en Weduwe zuchten; dat hy door beeken bloeds gewaad heeft, eer hy het toppunt zyner staatszucht bereiken konde, en dat 'er verscheiden Volken uitgeplonderd en ten ondergang gebragt zyn om hem by de Nakomelingen te doen leeven. Hadt het valsch denkbeeld van Eere op Deugd en Wetten nooit de overhand gehad; hadt men nimmer een eerwaardigen naam gegeeven aan zaaken, die, in haaren aart beschouwd zynde, het meeste
| |
| |
kwaad en nadeel in de waereld veroorzaaken; hadt men Bedrog en misleiding dikwyls geen Godsdienst, rooven en onderdrukken, Regeeren genoemd, of om alles in een te besluiten, hadt men Deugd geen Ondeugd en Ondeugd Deugd geheeten, men zou de Bejagers van Roem, ten koste van hun Vaderland, en zelfs van 't menschelyk geslacht, gehouden hebben voor 't geene zy waarlyk zyn, dat is, voor Roovers, en Onderdrukkers, voor Pesten van de Maatschappye.
Zy, die den staat in oorlogstyden dienen, zullen misschien denken, dat deze aanmerkingen over het bejagen van Roem te gestreng zyn, en uit dien hoofde ons beschuldigen, als of wy den moed en yver, om boven anderen in den kryg uit te munten, zochten uit te dooven; doch dezulken bedenken slechts, dat Moed, Dapperheid en Zucht naar Roem, in 't verdedigen van eene rechtvaardige en billyke zaake, Deugden zyn, en wel zulke Deugden, die ons den naam van waare Patriotten waardig maaken. Hy, die, ter verdedinge van Vryheid in den Godsdienst en Burgerstaat, ter bescherminge van zyn Vaderland en wettige Overheden, of mannelyk durft spreeken, of dapperlyk stryden, wanneer die kostelyke panden aangetast worden, is oneindig lofwaardiger, dan hy, die in eene kwaade zaak een halve Waereld verovert. Indien waarheid en Reeden het geschil beslissen, zal Brutus altoos boven Caesar gewaardeerd worden; Willem de I. boven Philips van Spanje; en Federik de Wetgeever, de Philosooph en Dichter, boven Frederik den Overwinnaar.
De zucht tot Roem en een grooten naam, die menschen, van geene of geringe bekwaamheden dikwyls uit hunne schuilhoeken jaagt om iets ter voldoeninge van die drift te onderneemen, heeft mee- | |
| |
nigmaalen de deerlykste gevolgen gehad, zo voor den Bejager zelven als voor anderen, die ongelukkig in deszelfs belangen ingewikkeld werden; doch de Liefde tot Deugd kan nimmer iemand schadelyk zyn. Maar indien wy toestaan, dat Roem, onafhangelyk van Deugd, een voorwerp is van onze wenschen en poogingen, wat ongerymde en nadeelige misslagen zyn wy dan niet in staat te bedryven? want wat soort van Roem is het? geen ander, dan eene begeerte om over de tongen der menigte te rollen; om van ieder een genoemd te worden, even als Herostratus, die den Tempel van Diana te Efeze in brand stak, enkel om een' naam te maaken.
Men behoeft het geene wy ten opzichte van de voortreflykheid der Deugd boven den Roem gezegd hebben niet alleen t'huis te brengen op Veroveraars, en de zulken, die, om by den Nakoomeling te leeven, hun werk gemaakt hebben om anderen te overheerschen; de toepassing van 't gezegde kan algemeen genoeg gemaakt worden. De groote pligt; welken men daar uit afleiden kan, is deze, dat niemand dat geene tot een voorwerp zyner zorgen en poogingen maake, 't welk niet op de Reden, maar op ingebeelde denkbeelden gegrond is Niemand, by voorbeeld waane, dat het hem ter eere verstrekken zal, zynen naam aan de gevel van een huis in een opschrift te doen pronken, zo lang hy de minste daad niet gedaan heeft, die hem de achting zyner Medeburgeren kan waardig maaken. Niemand verbeeldde zich, dat hy, door het maaken zyner Goederen aan de armen, of aan Godvruchtige Gestigten, lof verkrygen zal, indien hy, geduurende zyn gansche leeven, de Elendigen heeft laaten zuchten, zyne schreijende Bloedverwante niet gered heeft, en zo veel heils aan allen toegebragt, als in zyn vermoogen was. Niemand, om nog
| |
| |
maar een geval by te brengen, brenge zich ooit in de harssenen, dat redelyke Menschen hem pryzen zullen, indien hy, als een Man van eere, gelyk men het noemt, zyne speelschulden stipt en naauwkeurig betaalt, schoon hy zich by eerlyke Kooplieden en Winkeliers in schulden gestooken heeft, zonder voorneemen om hun ooit te betaalen; ja, dat verder gaat, en evenwel niet zelden gebeurt, schoon hy die ongelukkigen, door zyne Wanbetaaling, over hoop ziet geworpen, en tot den bedelzak gebragt.
De waare en onvervalschte glorie kunnen wy alleen verkrygen, door eene standvastige waarneeming van onze pligten; en, zo wy ons daaromtrent al in onze verwagting misleid mogen vinden, dit is zeker, dat wy 'er van tyd tot tyd, deugdzaamer door zullen worden; en de Deugd zal, daar de Roem slegts rook en wind is, ons eeuwig byblyven en gelukkig maaken.
R.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|