| |
| |
| |
De Denker.
No. 252.
Den 26 October 1767.
[Over de Nydigheid en derzelver Gevolgen.]
Non ego, ut multi, invideo aliis bonum; sed contra sensum quemdam voluptatemque percipio, si ea, quae mihi denegantur, amicis video superesse.
Plinius.
IK heb een' Vriend, een' mensch van een alleruitmuntendst karakter, by wien ik dikwyls, altoos met het uiterste vermaak, en doorgaans niet zonder iets van hem te leeren, eenige uuren doorbreng. Het is een persoon van geboorte; hy heeft een talryk gezin, en, naar zynen rang, een sober bestaan. Alle zyne vrienden zyn ryke lieden, en daar door, gelyk het gemeenlyks gaat, grootelyks geagt en in aanzienlyke posten gesteld; schoon de meesten regte Botterikken zyn, en menschen, op wier gedrag vry wat te zeggen valt. Den braaven Man loopt alles tegen en wordt van zyne ryke en aanzienlyke vrienden met den nek aangezien. Myn Vriend is ondertusschen wel te vreede. ‘Onvergenoegd te zyn’, is zyn spreekwoord, ‘is volstrekte Dolheid; men wint 'er niets door; in tegendeel vergroot men zyn ongeluk door de verdrietige aandoeningen, die door de onvergenoegdheid in ons verwekt worden’. Nooit is hy vroolyker en beter in den schik, dan
| |
| |
wanneer hy verneemt, dat het anderen welgaat, en inzonderheid, als hy gelegenheid heeft zynen naasten, zelfs denzulken, die hem meer dan eens den voet hebben dwars gezet, weezenlyke diensten te doen.
Voor weinige dagen, weder een bezoek by hem afleggende, vraagde ik hem; of de blinkende omstandigheden van zyne vermogende, en boven hem zoo zeer verhevene vrienden, hem niet geweldig aandeeden. ‘In geen ander opzigt’, was zyn edelmoedig en menschlievend antwoord, ‘dan dat het my waarlyk leed is, dat sommige voordeelen, die zy boven my genieten, niet aan anderen, die dezelven beter verdienen, te beurt vallen. Ik ben niet onverschillig, in wier handen groote rykdommen zyn, noch aan hoedanige menschen het bewind van zaaken wordt toevertrouwd. De goederen des geluks te zien in handen van gierige Vrekken, van wellustige, brooddronkene, trotsche, verwaande en ondankbaare Schepselen, doet my altoos aan. Als ik aanzienlyke ampten door zodanige menschen zie bekleeden, die wegens een buitenspoorig gedrag, groote onbekwaamheid, of doemwaardige luiheid, uit hunne bedieningen behoorden geschopt te worden, bedroef ik my. En nimmer zou ik, als een vrygebooren Nederlander, met goede oogen kunnen aanzien, indien 'er zulken aan 't Roer van Staat ooit verheven mogten worden, die een onwettig gezag over hunne medemenschen oefenden, hen knevelden, onderdrukten, of zelfs in 't allerminste hen in die Vryheden en Voorregten zogten te benadeelen, die ons als Menschen en als Kristenen alleen dierbaar zyn, en waar op wy, als een vrygevogten Volk, een onbetwistbaar regt hebben. Voor het overige doet het my in 't allerminste niet aan, aan wien de
| |
| |
goederen deezes levens, eer en aanzien te beurt vallen; ik ben wel te vreede, dat ik, door 's Hemels gunst en myne eerlyke poogingen, tot nog toe, voor my en de mynen, het nodige moge hebben’. 'Er byvoegende, dat die menschen het grootste medelyden en de uiterste verontwaardiging verdienen, die, op het gezigt van eens anders geluk, eenige lastige en gemelyke aandoeningen des gemoeds in zich voelen opryzen, of hen hun geluk benyden. Hier over liet hy zich in 't breede uit; en beweerde, dat een Nydig mensch een Allerongelukkigst mensch is voor zich zelven, en een der grootste Pesten voor het menschelyk geslagt. Zyne bewyzen voldeeden my. Laaten myne Leezers zelven oordeelen, of ze voldoende en beslissende zyn. Zy bestonden hier in.
Dewyl ongenoegen en spyt, over het geluk van anderen, de Natuur der Nydigheid is, zoo volgt onmiddelyk, dat verdriet en hartseer het onvermydelyk lot van allen zyn moet, die den Nyd in hunnen boezem koesteren, naardien spyt en ongenoegen verdrietige en hartknellende aandoeningen zyn. Onmogelyk nu kan 'er naarder en verdrietiger toestand worden uitgedagt, dan een gestadig ongenoegen en hartknellend hartseer in zyn binnenste te gevoelen, naardien het zelve den anderzins gelukkigsten mensch van alle vermaaken en zoetigheden deezes levens noodzaakelyk, zoo niet geheel, ten minsten voor een groot gedeelte, moet berooven. De Nydigheid derhalve maakt de geenen, wier gemoed zy bezielt, noodzaakelyk ongelukkig. - Behalven deeze lastige en verdrietige aandoeningen veroorzaakt zy, dat de menschen, hunnen aandagt alleen gevestigd houdende op de gelukkige omstandigheden van anderen, hun eigen geluk over 't hoofd zien, en hunne onheilen steeds vergrooten, door zich
| |
| |
dezelven gestadig te erinneren, en hunnen toestand met dien van gelukkiger persoonen geduurig te vergelyken; waar door zy zich van dat geluk, 't welk zy nog bezitten, grootelyks berooven, en hunne verdrietige omstandigheden nog duizendmaal verdrietiger en byna ondraagelyk maaken. - En vermits het den Nydigaarts eigen is om zich niet alleen over het geluk van anderen te bedroeven, maar 'er ook op uit te doen zyn, om hen daar in, op alle mogelyke wyze, te dwarsboomen, zoo moeten zy, ter verzwaaring van hun ongeluk, geduurig hun brein met lastige overdenkingen en wreede zorgen pynigen, hoe zy best en veiligst, om hunne heillooze oogmerken te bereiken, jegens hunne medemenschen zullen woeden; en, 't welk dikwyls het gevolg van hunne woede is, wanneer zy hunne oogmerken zien mislukken, een allergevoeligst en onlydelyk verdriet gevoelen; 't geen, gevoegd by hun gestadig ongenoegen en de naarste overdenkingen, juist in staat is, om hen van de nodige uitspanningen en rust, nodig ter bewaaringe der gezondheid, te berooven, en daar door de gezondste gestellen, in een kwynend en zukkelend lighaamsgestel te herscheppen, en, als stoffe door de Zon, te doen verteeren. Duizend voorbeelden zyn hier van te noemen. Henriette, (een bekend voorbeeld in onzen tyd,) Henriette, eene vrolyke, poesele en allergezondste jonge Juffer, zag 'er in weinige maanden als een geraamte uit, en geleek, door haare ingevallene kaaken, naare trekken en diep in 't hoofd gezonkene oogen, natuurelyk den dood, enkel en alleen om dat haare Nigt Letje gevryd wierdt van een' jongen Heer, dien zy zelve hadt afgeslaagen. De Wel-edele Gestrenge Heer G., een zeer vermogend mensch, zal niet lang meer leeven, nu de Heer V., een man van geene middelen, in een' aan- | |
| |
zienlyken post gesteld is, schoon op verre na zoo voordeelig niet, dan het ampt, dat door den Heere C. reeds verscheidene jaaren is bekleed. En de Heer W. solliciteert Emeritus te worden, uit aanmerking van zyne steeds toeneemende zwakheid, veroorzaakt om dat zyne nieuwe Amptgenoot meer menschen onder zyn gehoor heeft, dan hy; schoon de aanzienlykste van de Gemeente hem nimmer voorby gaan. De Nyd, zegt daarom te regt de wyze Vorst, die groote Kenner der menschelyke natuur, en van den invloed onzer daaden op onze gestellen, de Nyd is eene verrotting der beenderen. - Ook veroorzaakt zy, dat haare ongelukkige aanhangers, door eens anders welvaaren te verydelen, hunne eigene zaaken veelal verwaarloozen, in de war brengen, hunne middelen door kostbaare pleitgedingen, als anderszins, verspillen, en zich eindelyk en ten laatsten geheellyk in den grond booren. - Zelfs vervoert zy somtyds den onbedagten sterveling tot zulke grove mishandelingen, die voor den waereldlyken regtbank strafbaar zyn; waar door hy dan of eene schandelyke straffe moet ondergaan, of vriend en Vaderland voor altoos verlaaten en als balling zwerven, of gestadig door angst en vrees, het mogte eens ontdekt worden, zich zelven droevig ontrusten, of wegens zyne begaane misdaad zich zelven de bitterste verwytingen doen, naar 't schrikkelyk voorbeeld van den oudsten des eersten broederspaars, in 's waerelds vroegen morgenstond. - Een nydig mensch vervolgens maakt zich zelven veragt, gehaat en gevloekt by alle braaven; en berooft zich daar door altoos van all' dat aangenaame en verrukkelyke, 't welk wy, als gezellige schepselen, uit den gullen ommegang met anderen gaarn hebben, en uit denzelven kunnen trekken, en meest
| |
| |
al van die hulp en daadvaardige liefde, die wy somtyds, om gelukkig te zyn, volstrekt behoeven, naardien niemand met een' Nydigaart zal willen gemeenzaam zyn, en weinigen niet dan in den hoogsten nood besluiten zullen hem in kommer en zwaarigheden volvaardig by te springen. - Waar by nog komt, dat het een eigenschap der meeste menschen is, hoe traag zy anderszins in 't algemeen ook zyn, hunne schulden ten eersten prompt aftedoen, dat zy in dit opzigt zeer zelden elkander iets schuldig blyven, maar zich ter betaaling spoeden; waar door de Nydigaarts dan ook doorgaans eene ryke vergoeding voor hunne moeite ontvangen. - Doch zoo het al eens gebeurt, dat de geene, die zy benyden en beledigen, zich aan hunne beledigingen en mishandelingen in 't allerminste niet stooren, zy zullen zelfs daar door, door de overweeging dat deezen den nyd ontwassen zyn, en zy niet in staat om hen met hunne vergiftige pylen eenigzins te kwetsen, zy zullen daar door, op nieuw, byna van spyt bersten, een allerhartknellendst hartseer gevoelen, en averegts, schier raazend en dul worden. Een Nydig mensch derhalve is een Ongelukkig mensch voor Zichzelven.
Ook is hy een der grootste Pesten voor het Menschelyk geslagt. Behalven dat de Nydigaarts door hun bleek, schraal en akelyk weezen eene naare vertooning maaken, en door hun gestadig geknys, lastige gesprekken en kwaadaardige vertellingen verveelende en regte ballasten voor anderen zyn, zyn zy de voornaamste oorzaak van die menigvuldige onrusten, twisten, krakeelen en vyandelykheden, die de saamenleving op het allerdeerlykste beroeren, gestadig ontrusten, en de grootste rampen en allerverschrikkelykste elenden veroorzaaken. - Om
| |
| |
nu niet te zeggen, dat de meeste Oorlogen, waar uit de alleryzelykste rampen en onheilen, voor 't menschdom, gebooren worden, voortspruiten uit Nydigheid der Vorsten, die de grootheid en luister hunner Nabuuren zoo sterk in de oogen flikkert, dat zy hun geluk met geene goede oogen kunnen aanzien. Maar, om alleen onzen aandagt op de natuur der Nydigheid te vestigen, en daar uit afteleiden, dat een Nydig mensch de Maatschappy beroert en geweldig ontrust. - Overweeg ten dien einde, dat het den Nydigaarts onder anderen voornaamelyk eigen is om de geenen, die zy benyden, zwart te maaken, en allerleie nadeelige gerugten ten hunnen nadeele te verspreiden; 't Welk weinige menschen kunnen veelen, zonder zich, daar door geraakt, op deeze hunne beledigers te wreeken, en op eene gevoelige wyze hunne wraake te doen gevoelen. - Gebeurt dit, zoo als doorgaans geschied, dan is 't onmogelyk, dat een Nydig mensch, die bekwaam is zonder reden zynen naasten, enkel om dat deeze gelukkig is, te beledigen, stil kan zitten. Hy zal tot nog grooter mishandelingen overgaan; en op het yzelykste woeden. Die dan ook op zyn beurt van den anderen kant, te zyner tyd, betaald gezet zullen worden, en zoo vervolgens. Waar uit dan eindelyk eene doodelyke haat en vyandschap tusschen wederzydsche partyen stand zal grypen, die in de zaamenleving de grootste verwarringen, de yzelykste gevolgen, zelfs vegteryen, moord en doodslag, kan te wege brengen, en ook natuurlyker wyze moet veroorzaaken. - De meeste twisten, oneenigheden en mishandelingen derhalve, die de Maatschappy zoo geweldig beroeren, zyn de uitwerksels der Nydigheid, of van eene verkeerde Eigenliefde, Hoogmoed en Gierig- | |
| |
heid; dewyl de Nyd eene echte dogter is van eene kwalyk bestuurde Eigenliefde, en wel byzonderlyk van de Hoogmoed en een onmaatige agting voor de tydelyke goederen en bezittingen. - Een Nydig mensch gevolglyk, was zyn besluit, is niet alleen ongelukkig voor zich zelven; maar ook een der grootste Pesten voor het menschelyk geslagt.
Ik beaamde het zelve. En myne Leezers, vertrouw ik, zullen 'er met my hun zegel aan hangen, en mynen vriend in hun binnenste hoogagten; in de hartelykste wensch, dat elk zyn uitmuntend en voortreffelyk voorbeeld moge volgen.
D.F.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|