De Denker. Deel 5 (1767)
(1768)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 321]
| |
Myn Heer!HEt spoedig gemeen maaken myns Briefs van den 7 September, [No. 246.] waarin ik de verbaazende Geleerdheid, die 'er in ons Land, onder Geleerden en Leeken beide, plaats heeft, door Voorbeelden, beweezen heb, verpligt my zulks, tot eer van onze Natie, volgens myne belofte, uit de Natuur der zaake, door eenige bewyzen, nader te staaven, optehelderen en tegen de knibbelaaryen van eenige weinige Blokkers, als of zy de Geleerdheid alleen in pagt hebben, daar het toch maar regte Domooren en bastknabbelaars zyn, te verdedigen; om hen eens voor al den mond te snoeren, en dat smaalen en schimpen op de Kunde van zulke doorgeleerde Mannen en Vrouwen van allerleien rang, als 'er onder ons, in eene ongelooflyke menigte, gevonden worden, en by welken zy op geen' éénen dag te noemen zyn, in ééns af te leeren. Om het stuk uit den grond optehaalen, en die groote lomperts, indien zy voor overtuiging en verbetering vat- | |
[pagina 322]
| |
baar zyn, en in staat om een Mathematisch betoog te begrypen, van de waarheid myner Stelling te overtuigen, en van hunne verwaandheid te geneezen, zal ik op de wyze der Wiskonstenaaren te werk gaan, door vooraf eenige Axiomata, algemeene aangenoomene waarheden, die geen mensch van gezonde harssenen ooit eenigzins in twyfel zal trekken, ter neder te stellen; en daar uit, by wettigen gevolge, de zaak, die ik onderneem te bewyzen, op te maaken, en tegen alle tegenbedenkingen wiskonstig te betoogen. | |
Axiomata. | |
1.De duitsche Schoolmeesters, tot de geringste Schoolmaitressen toe, van de vyftig geen één uitgezonderd, kunnen prompt Spellen en Leezen. | |
2.De Fransche Messieurs en Mademoiselles leggen zich genoegzaam eenpaariglyk toe, om geene Complimenten en vreemde Modes, maar Zaaken te leeren. | |
3.De Onderwyzers in de geleerde taalen zyn meestal Luiden, die de taalen, in welker kunde zy Lessen geeven, niet alleen grondig verstaan, maar ook eene onbegrypelyke moeite en vlyt aanwenden, om dezelven op eene beknopte wyze, in een ongelooflyk kort bestek des tyds, volmaakt te leeren. | |
4.Alle Katechizeermeesters, zonder onderscheid, zyn niet alleen het Systema van hunne Kerk volkoomen magtig; maar ook volmaakt in staat, om hunne Leer tegen alle zwaarigheden, op eene redelyke en overtuigende wyze, te verdedigen. | |
[pagina 323]
| |
5.De Predikanten, eenige weinige botterikken uitgezonderd, leggen zich inzonderheid toe, om zelfs van de lompste Boeren, door hen t'elkens over het Grieksch en Hebreeuwsch, over eenige duistere Texten, daar niemand tot nog toe raad mede wist, of over Verborgenheden, die de Godheid voor zich gehouden heeft, te onderhouden, Professors te maaken. Of zoo Taal- en Oudheidkunde niet in den smaak der Leeraaren vallen, bevlytigen zy zich om van eenvoudige Burgerluidjes, door de afgetrokkenste bovennatuurkundige onderwerpen te verhandelen, en de eeste waarheden en pligten van 't Kristendom methodo scientifica te betoogen, Filosoofen te maaken. | |
6.De meeste Professoren zyn 't stuk, daar zy voor te scheep koomen, door en door magtig, drukken zich in hun onderwys, zelfs over de alleringewikkeldste zaaken, altoos ongemeen klaar uit, en houden zich nimmer met dingen op, die niets om 't lyf hebben, maar altoos met het pit en de kerne der zaaken. | |
Uit dit alles volgt wiskonstig, | |
1.Dat het onder de tien naauwlyks één, 't zy jong of oud, arm of ryk, vrouw of man, edelman of boer, koopman of winkelier, kruier of ambagtsman, ooit in ons land aan gelegenheid ontbreekt, om in de gronden der geleerdheid wel onderweezen te worden, en gewenschte vorderingen in dezelve te maaken. | |
2.Dat de Kinders, door het verstandig en geleerd onderwys, ('t welk ook door het onwraakbaar getuigenis van Mama en Papa wordt verzekerd), wierden zy tot de Studiën geschikt, wiskonstig in staat zouden zyn om Professors, eerste Staatsministers, of Amsterdamsche Predikanten te worden. | |
[pagina 324]
| |
3.Dat de jonge Luiden met de veertien jaaren, zonder behulp van Pitiscus, de Lessen der Professoren kunnen verstaan, en het Grieksch, eenige lange en moeijelyke woorden uitgezonderd, prompt analyseeren. | |
4.Dat de Heeren Studenten, die met zulke hulpmiddelen ter geleerdheid voorzien zynde, zorg draagen, om ten minsten, vast om den anderen avond tot de klok twaalf uuren, somtyds een nagtje door, als zy wat sterk geblokt en eenige dagen op den stok gezeten hebben, zich te diverteeren, en vooral geduurende alle de Vacantien, ter bewaaring van hunne gezondheid, en ontspanning van den Geest, te paard te ryden, te jaagen, te visschen, op de billard te speelen, te kolven, te schermen, concerten by te woonen, of zich met de kaart te vermaaken, naar dat tyd en gelegenheid medebrengen, wiskonstig in twee jaaren allerbekwaamste Advokaaten; en zy zelfs die, in plaats van op hunne Kollegien te blokken, by slegt weder en 's Zondags, den tyd besteeden in het leezen van Fransche Romans, Comedien en dergelyke Werken van smaak en geleerdheid, in drie of vier jaaren doorgeleerde Predikanten, en allerkundigste Doctoren, noodzaakelyk moeten worden. | |
5.Dat het niet anders kan zyn, of 'er moeten van zulke Advokaaten, als zy door het leezen der Couranten, Postryders, en eenige Periodique Schriften in 't Fransch, aan de Koffytafel of in het Koffyhuis, hunne studiën voortzetten, altoos bondige Advysen voortgebragt worden, overeenkomstig met de belangen en Privilegien van den Staat, en ter handhaving van regt en billykheid onder de goede Gemeente. | |
6.Vervolgens, dat 'er van zulke Predikanten, die op gemelde wyze hunne studien op de Akademie loffelyk vol- | |
[pagina 325]
| |
bragt hebben, geene oppervlakkige en laffe discoursen kunnen, maar noodzaakelyk doorwrogte predikatiën moeten voor den dag koomen; als zy namelyk de Boekzaal alle maanden wel bestudeeren, 's Vrydags eenige Commentatores, met Pitiscus, Schrevelius en Buxtorf op de tafel, raadpleegen, en 's Saturdags hunne predikatiën bemediteeren, en, om de morgen met de middag-preek niet te verwarren, van dezelven een kort Ontwerp voor zich op den Predikstoel leggen. | |
7.Niet minder is het zeker, dat geen één Dokter, die op straksgemelde wyze gestudeerd heeft, in staat is, om een verkeerd Recept voorteschryven, veel minder om iemand uit onkunde iets te permitteeren, dat voor hem doodlyk zou zyn. Neen! de Lyders zyn waarlyk gelukkig, dat 'er zulke bekwaame Geneesheeren overal gevonden worden, en inzonderheid is hun geluk in de groote Steden niet uittespreeken, om dat dezelven, in eene Koets met een paar schoone paarden, straat in straat uit, den ganschen morgen door de Stad ryden, om aanstonds, als zy geroepen worden, by de hand te zyn. | |
8.Uit de ter nedergestelde aangenoomene waarheden vloeit vervolgens ook onmiddelyk voort, dat het Gemeen, door een half jaar ouderwys van een' Katechizeermeester, of een vierendeel jaars van een' Predikant, volkoomen in staat is, als zy het onderhouden, door somtyds eens te Kerk te gaan, en altemet een Kapittel, en tegen Hoogtyden eenige hoofdstukken uit den Bybel, of eenige Zondagen uit den Katechismus en een Avondmaalsboekje te leezen, om hun geloof te verdedigen en over eene predikatie bondig te oordeelen. | |
9.Dat Kooplieden en Winkeliers, als zy zich eerst ter ontspanninge van den geest met een' kolfslag, of aan de speeltafel, of met de muzyk, in den namiddag of vooravond, hebben bezig gehouden, onder een pypje en glaasje wyn in den laaten avond, op hunne Kollegien, of by hun- | |
[pagina 326]
| |
ne goede vrienden, al zien zy nooit of zelden een boek in, alleen door den geleerden omgang met eenige Heeren Studenten, gepromoveerde Advokaaten en Dokters, op publieke plaatzen, niet anders dan een verstandig gesprek kunnen houden over zaaken van studie en geleerdheid, en vooral over Godgeleerde geschillen een juist oordeel vellen. | |
10.Dat die zelfde Heeren, als zy in de winter-avonden, wanneer het geen familiedag is, en zy nergens weeten te gaan, zich diverteeren met eenige Vertoogen uit den Engelschen of Hollandschen Spectator, met de Vaderlandsche Historie, de Beschryving van Amsterdam, of eenig ander Werk, of als zy 's Zondags uit de Kerk koomen, den Text en somtyds het Textkapittel, te leezen; dat zy, door die oefening, gevoegd by de gronden, die zy in hunne jeugd gelegd hebben, volkoomen in staat zyn een Judicium criticum over 't geen zy leezen en hooren te vellen, en niet alleen aantetoonen, wat 'er aan des Schryvers of Spreekers Opstel of Verhandeling ontbreekt, maar ook te zeggen, op hoedanig eene wyze dat stuk, om aan keurige liefhebbers en luiden van studie te behaagen, hadt behooren behandeld te worden. | |
11.Uit die zelfde onbetwistbaare beginselen vloeit ook onmiddelyk voort, dat aan de Dames, indien zy maar om de drie of vier weeken, als zy niet op haar Buiten zyn, of een plaisierpartytje 's Zondags bywoonen, by die Heeren Predikanten, die alles methodo scientifica betoogen, te Kerk gaan, en 's morgens onder de Koffy, en in tusschentyden, als 'er geen salet is, of als zy een uurtje naar 't gezelschap moeten wagten, de geestige Hekelschriften van Rabener, de Vriend der jonge Juffrouwen van Fordyce, de geleerde Verhandelingen van den Eerwaardigen Hulshoff, en andere Werken van smaak en geleerdheid inzien en doorbladeren; dat aan de schoone Sexe, zeg ik, de bekwaamheid niet kan betwist worden, om de afgetrokkenste redeneeringen volmaakt te kunnen nagaan, een bondig en juist oordeel over de ingewikkeldste punten der Bovennatuurkun- | |
[pagina 327]
| |
de, en de verborgenheden van den Godsdienst, vellen, en over alle onderwerpen van geleerdheid, zoo wel als de kundigste Filosoof en diepdenkendste Godgeleerde, in alle gezelschappen, tot verwondering van iedereen, en tot beschaaming van de grootste Blokkers, met oordeel spreeken. Dit zyn de gevolgen, Heer Denker! die uit de ter neder gestelde algemeene aangenoomene Waarheden onmiddelyk voortvloeien, en even min als dezelven van eenig mensch, die zyn verstand heeft, kunnen betwist worden; en bygevolg kan niemand van gezonde harssenen ontkennen, dat het zoo wel uit de Natuur der zaake, als uit de Ondervinding, onbetwistbaar zeker is, dat 'er een verbaazende schat van geleerdheid, in alle beschaafde weetenschappen, by Geleerden en Leeken van allerleien rang, onder beide Sexen, in ons land huisvest. Q.E.D. Indien gy deezen Brief, gelyk myn' voorigen, tot eer van onze Natie, eene plaats in uw Werk gelieft te geeven, het zal my zeer aangenaam zyn, om dat ik my vast verzekerd houd, dat die weinige Blokkers, of Bastknabbelaars, die altoos leggen te smaalen en te schimpen over de groote onweetendheid die 'er onder ons heerscht, niet ligt, als zy dit Vertoog leezen, zullen onderneemen onze Natie zoo onregtvaardig, in 't vervolg, te behandelen. Ik ben, Myn Heer!
U Ed. Dw. Vriend,
N.N. Utrecht den 21 September 1767.
***
De Heer N.N. heeft, myns oordeels, het stuk, dat hy ondernoomen heeft te bewyzen, vry wel uitgevoerd. Hy drukt zich mogelyk in sommige gevallen een weinig al te sterk uit; misschien om dat de goede Man eene al te groote verbeelding by zich zelven van zyne bekwaamheden voedt. Trouwens, | |
[pagina 328]
| |
wie is niet met zich zelven ingenoomen! Men wil (zonder dit op mynen Korrespondent in 't byzonder toetepassen) voor een mensch van verstand, oordeel en kennis doorgaan. Men oordeelt over zaaken, die men niet verstaat. Men veragt anderen. Men is verstandig in zyne eigene oogen. Men is ondertusschen een Lompert en regte Botterik. Niemand denkt dit van zich zelven. Men wil 't niet weeten. De mensch is een verwaand schepsel!
D.F.
P.S. De Heer Drollig gelieve het my niet kwaalyk te neemen, dat ik zyn' Karakter-Katechismus niet gemeen maak, om dat ik een vyand ben van byzondere Persoonen te streepen en openlyk ten toon te stellen.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas. |
|