| |
| |
| |
De Denker.
No. 247.
Den 21 September 1767.
[Over de Hartstogt van Medelyden en het welbestuuren van dezelve in 't geeven van Aalmoesen.]
Est in nobis quiddam quod pietate misericordiàque moveatur, nec exstingui sinit illam quâ Düs proximi Sumus, juvandi ac benefaciendi voluntatem.
Cicero.
IN de voorleden' week was ik eenige dagen by een' myner gemeenzaame Vrienden gelogeerd, op zyn Buiten, naby een Dorp, niet ver van de Stad gelegen. Digt by de Plaats was eene Kroeg, alwaar een troep Bedelaars, die 'er zeer haveloos uitzagen, meerendeels uit vrouwen en kinderen bestaande, alle avonden, van 't geld, dat zy 's daags op de omleggende Lusthoven en aan de buizen der Dorpelingen van de goede Gemeente afbedel- | |
| |
den, vrolyk waaren en lustig smulden. De Tuinman, een Weduwenaar met agt kinderen, hier van in 't zekere onderregt, vertelde het myn' Vriend, om daar door voortekoomen, dat de oude Heer, die nooit de hongerige en schreiende Armoede, waar en by wien dezelve ook moge huisvesten, indien hy daarvan wel verzekerd is, met een toegeslooten hart weg zendt, dat Vee, zoo als hy zich uitdrukte, indien zy op zyne Plaats kwamen, niets mogte geeven. De man gebruikte de sterkste uitdrukkingen, en uit zyn gelaat kon men duidelyk leezen, dat hy dien troep Vagebonden hield voor Schepzelen, die in plaats van medelyden te verdienen, waardig waaren, dat ze door honger en gebrek omkwaamen; dat hy ze liever van gebrek zou zien vergaan, dan aan hun allen eenen enkelen duit geeven. Wat gebeurt 'er? Eenigen van hunne bende koomen op de Plaats. Myn Vriend, nimmer gewoon de Luiheid te voeden, zendt ze heenen, zonder hun iets te geeven. Zy gaan naa de woning des Tuinmans, die over tafel zat met zyn talryk kroost. Zy geeven hunnen nood zoo draa niet te kennen, of de man, die het noodige naauwelyks voor zich en de zynen kan winnen, die wiste hoe kwaalyk de liefdegaven aan deeze menschen besteed waaren, en die de sterkste verzekering had gedaan aan hun niets te zullen geeven, de man geeft van 't weinige, dat hy had, zelfs van zyne armoede, naar zyne omstandigheden, eene ryke gift. Dit geval, hoe gering en onaanmerkelyk het den oplettenden ook moge toeschynen, heeft my, t'huis gekoomen zynde, aanleiding gegeeven, tot het Schryven van het volgende Vertoog over de hartstogt van Medelyden; waarom dezelve onze Natuur is ingedrukt; en hoe wy dezelve, met opzigt op de geenen, die het nodig onderhoud deezes levens derven, hebben te bestuuren.
De Hartstogt van Medelyden is onze gestellen onaffcheidbaar eigen. Door de Voorwerpen buiten ons, zoo zyn wy geschapen, gevoelen wy eene aangenaame, of lastige aandoening in ons gemoed, die byna alle bedenkingen voorgaan, naar dat de Voorwerpen ons in den eersten opslag toeschynen. De somberste Filosoof, de droefgeestige Zuffer, wanneer allen rond om hen juichen en vrolyk zyn, worden hierom, niet zelden, eenige geneugelyke aandoe- | |
| |
ning gewaar; en de onaandoenlykste Stoïcyn, zelfs de ontmenschte Dwingeland, somtyds tegens hunnen wille en dank, op het gezigt van eenen elendigen, met medoogen en ontferming aangedaan. Wy kunnen deeze aangeboorene geneidheid wel eenigzins verdooven; doch nimmer zyn wy in staat, om ons van dezelve geheel en al te ontdoen. De Allerhoogste heeft wyzelyk zorg gedraagen dat dit niet van de menschen afhangt, noch in hunne magt staat. Indien het van hun afhing, de Maatschappy zou daar by niet weinig lyden. Het Medelyden is nodig in de zelve. Het is eene Toevlugt in ongeluk, die de menschen over en weder by elkander vinden. Het is een zeer heilzaam en kragtdadig hulpmiddel, om den zwakken mensch tot waare Liefdadigheid aan te zetten; om de verpligting der Reden, die in de meesten maar zeer flaauw werkt, te ondersteunen en te bekragtigen; en om te gelyk in zodanige gelegenheden den mensch aanstonds ter werkinge gereed te doen zyn, wanneer de Noodzaakelykheid meer spoeds vereischt, dan eene bezadigde overweeging des verstands kan toelaaten. Doch voor zoo ver het Medelyden door de Voorwerpen, buiten ons, noodzaakelyk in ons verwekt en gaande wordt, is het, gelyk alle andere Hartstogten, eene blinde Drift. En voor zoo ver het eene noodzaakelyke aandoening is, geene Deugd altoos Deeze geneigdheid kan op zich zelve noch zedelyk goed, noch zedelyk kwaad genoemd werden All' wat onze gestellen noodzaakelyk eigen is, all' wat tegen onzen wille en dank in ons verwekt wordt, is noch zedelyk goed, noch zedelyk kwaad. Het Zedelyke legt alleen in de redelyke kennis en overtuiging van eenige zaak, of daad, welke men met zynen Vryen Wille en werking volgt en in agt neemt. Het Medelyden wordt dan eerst eene zedelyke deugdzaame verrigting, wanneer wy, door eene bezadigde overweging des verstands, op de waardigheid der persoonen, die om onzen bystand zugten en kermen, en op welke wyze zy best geholpen worden, behoorlyk gelet hebbende, ons met eene innerlyke beweging des gemoeds over de Nooden van onze naasten ontfermen, ons dezelven met eene zuivere toegenegenheid des harten aantrekken, en met eene volkoomeene bereidwillighend in dezelven te hulp komen, daar uit redden, of verligting toebrengen.
| |
| |
Om dit te doen, om een regtmatig en verstandig gebruik te maaken van deeze edele geneigheid, ons door onzen wyzen en goedertierenen Schepper, uit eene tedere zorg voor zyne redelyke Schepzelen, ingedrukt, hebbe men, voor alle dingen, te letten op de waardigheid en verdiensten der Voorwerpen, die onze hulp en ondersteunig nodig hebben. Doch in sommige gevallen en gelegenheden behoort dit geenzins plaats te hebben. Dan namelyk niet, wanneer de Nood meer spoeds vereischt, dan een naauwkeurig onderzoek dit aangaande kan toelaaten. Dus behoort men toeteschieten om de geenen, die zich in den uitersten nood en levensgevaar bevindt, te redden en hulp toeteebrengen, zonder voor af te onderzoeken, wat verdienster de Lyder bezitte. De Deugden en Ondeugden van de zodanigen behooren dan niet in aanmerking te koomen. Want voorondersteld, dat wy overtuigd waaren, dat hy, die op den oever des Doods legt, een der snoodste booswigten is, hem, om zyne euveldaaden, van deezen rampzaligen Dood niet te bevryden, daar zulks in onze maat staat om te verrigten, of, 't welk op 't zelfde uitkomt, hem door ons toedoen met den dood te straffen, zou wreed en onmenschelyk zyn. Eene daad aan byzondere leden in de Maatschappy volstrekt ongeoorloofd.
Doch wanneer de Nood zoo veel spoeds niet vereischt, dan is een naauwkeurig onderzoek dit aangaande van 't uiterste belang. Een Deugdzaam, by voorbeeld, en een Ondeugend mensch of booswigt, die in dezelfde deerniswaardige omstandigheden zyn, vereischen op eene verschillende wyze behandeld te worden. Het Medelyden vordert wel, om den booswigt goed te doen, hoe verfoetelyk en godvergeeten hy ook weezen moge. Hy immers is en blyft een mensch, hy lydt, en hier door is hy een voorwerp van ontferming. Misbruikt hy de Goedgunstigheid van zyne edelaartige Medeburgeren, daar door maakt hy zichzelven ongelukkig, veragt by de menschen, en gehaat by den Allerhoogsten. Hem nog ongelukkiger te maaken, daar hy reeds ongelukkig is, zou wreed en onmedoogend zyn. En dit zou door ons verrigt worden, wanneer wy hem dat geene onthielden, zonder 't welk hy noodzaakelyk moet sterven, of waar door hy beroofd
| |
| |
wordt, dat de Natuur hem, op haaren tyd, uit het getal der Stervelingen wegrukke. Schoon men zulken Booswigt behoore by te springen en te ondersteunen, men moet nogthans de Bermhartigheid ten zynen opzigte in naauwer paalen besluiten, dan men dezelve behoort uittestrekken omtrent een behoeftig deugdzaam Mensch. Het is beter aan den laatsten besteed. Deeze zal de weldaaden met een dankbaar hart beantwoorden; hy zal de liefdegaven wel besteeden en nimmer onnut verkwisten; hy zal door zyne nyverheid zyn eigen brood zoeken te eeten, om anderen tot geen' last, om de Maatschappy ten nutte te leeven. Een ondeugend mensch in tegendeel zal eenen last voor de Saamenleving blyven; geene pogingen altoos zal hy aanwenden, om uit zynen neerslahtigen en ongelukkigen toestand te eeniger tyd te geraaken; hy wenscht alleen door de edelmoedige goedgunstigheid van zynen Evenmensch een lui en werkeloos leven te leiden. Deezen eveneens te behandelen, zal niemand billyk keuren.
Vervolgens behoort men in aanmerking te neemen, langs welke wegen de elendigen, die om onze hulp en bystand zugten en kermen, genoodzaakt zyn geworden, hunne toevlugt tot hunne vermogende Medeburgeren te neemen. Is iemand door een ligt, dartel en welluftig leven te leiden, in een' gebrekkelyken toestand gekoomen, heeft hy het zich zelven te wyten dat de Armoede zyne Gezellin is geworden, hy zal zeer waarschynlyk de Liefdegaven zoo wel niet aanleggen, als hy, die door onvermydelyke ongelukken tot dien zelfden staat is geraakt, die zonder zyn eigen' schuld is arm geworden. Trouwens een Ligtmis, een Deugniet kan, wanneer hy in armoede is vervallen, zich beteren, en dan behoort zyn vorig gedrag niet in aanmerking te koomen. Hy is even nut voor de Saamenleving, als hy, die zonder zyn' eigen' schuld is arm geworden. 't Is waar, zyne ligtmisseryen, zyne ondeugende bedryven zyn de oorzaak van zyne armoedige en deerniswaardige omstandigheden. Doch hy betreurt zyne wanbedryven; hy toont door zyn gedrag, dat het hem aan zyne Ziel smart, zulke snoode wegen te hebben bewandeld; hy zendt zyne Verzugtingen ten Hemel, alwaar hy een bermhartig en gaarn vergevend Vader ontmoet. Zouden wy hier in de oneinde Bermhartigheid niet pogen
| |
| |
gelyk te worden? dat zy verre! Doch kan men geene beterschap in hem bespeuren, hy is en blyft nogthans een Mensch, en daar door een Voorwerp onzer Ontferming. Doch dan behoort inzonderheid de Voorzigtigheid onze Leidsvrouw te zyn. Men moet hem geenzins van honger doen sterven of door gebrek doen omkoomen, en niet te overvloedig geeven, op dat hy niet in zyn kwaaddoen gesterkt worde, en wy door onze liefdaadigheid anderen aanmoedigen, om zyn ongelukkig, en voor de Maatschappy verderflyk, voorbeeld te volgen. Is hy jong en sterk, dat hy gedwongen worde, om te eeten van het werk zyner handen. Door deezen dwang zal men best zyn eigen geluk, en dat der Maatschappy bevorderen. Hy zal door ondervinding leeren, dat eene dagelyksche werkzaamheid den Mensch oneindig meer genoegen op deeze Waereld geeft, dan eene luie ledigheid, of vadzige werkeloosheid immer kan geeven, inzonderheid wanneer Luiheid en Armoede met elkanderen vergezelschapt gaan.
Gelyk het voorgaande gedrag niet in aanmerking behoort te koomen, in onze naasten, in armoede en elende, volvaerdig by te staan, indien zy naderhand een vroom en deugdzaam leven leiden, even min behooren verschillende begrippen omtrent den Godsdienst dit aangaande eenige de minste verandering te maaken. Zy immers, die matigst, regtvaerdigst en godzaligst leeven, zyn de waardigste Voorwerpen onzer Bermhartigheid. Zy zyn oneindig beminnelyker en aangenaamer in de oogen van onzer aller Vader en nutter Leden voor de algemeene Saamenleving, dan de allerregtzinnigsten, die minder deugd en eerlykheid bezitten, en by gevolg verdienen zy boven anderen bevoordeeld en begunstigd te worden, schoon zy in sommige begrippen van ons verschillen. Doch nu de Kristenheid in verscheidene Genootschappen is onderscheiden, krygt de zaak eenigzins eene andere gedaante. Ieder Gezindte immers onder de Kristenen is genoodzaakt de behoeftigen, die deelgenooten van hunne begrippen en leden van hunne byzondere Maatschappy zyn, nodigen onderstand te bezorgen. Indien zy deeze hunne byzondere Geloofsgenooten niet boven anderen edelmoedig bystonden, zy zouden niet zelden om byzondere begrippen, om beuzelingen, het noodzaakelyke moeten derven en gebrek lyden, indien
| |
| |
men eenig besluit moge opmaaken uit den blinden en dullen yver, die de meesten voor hunne byzondere gevoelens hebben Om deeze reden behoort ieder Gezindte haare behoeftige Leden eerst te helpen en ondersteunen, en boven anderen te bevoordeelen, schoon zy beiden even nooddruftig en even godvrugtig zyn. Hadden deeze byzondere huishoudingen onder ons geene plaats, wierden de Armen en behoeftigen van alle Gezindten uit eene algemeene beurs verzorgd, en wierde om de uitwendige Belydenis van den Kristelyken Godsdienst, in het uitdeelen der liefdegaven, geen onderscheid gemaakt, dat te wenschen waare! deeze onze aanmerking was volstrekt overtollig. Want, onzes oordeels, wettigt de Apostel door deeze woorden, doet allen, menschen goed, maar meest aan de Huisgenooten des Geloofs, op dat ik door myne redekaveling niet moge schynen onzen schoonen Godsdienst, die allerwege, boven alle andere Godsdiensten, de Liefde en Bermhartigheid jegens de behoeftigen op het nadrukkelykste afvordert, tegentespreeken, geenzins een verschillend gedrag omtrent noodlydende Kristenen, van onderscheidene begrippen. De Apostel verstaat eenvoudig, door Huisgenooten des Geloofs, Kristenen, welken toen in 't algemeen zeer deugdzaam leefden, in onderscheiding der Ongelovigen, die meestal, en inzonderheid ten deezen tyde, zeer ondeugend waaren. De eesten wil hy, om hun vroom en deugdlievend gemoed, boven de laatsten, bevoordeeld hebben.
By alle deeze byzonderhedens, die men, in 't bestuuren der hartstogt van Medelyden, heeft in agt te neemen, behoort vervolgens zorg gedraagen te worden, dat de hitte onzer Goedhartigheid, al worden onze weldaaden te eenigen tyd ondankbaar veragt, niet in zoo verre verkoele, dat wy deezen ondankbaaren het volstrekt nodige daarom zouden onthouden. - En tevens dat men een' ieder naar zynen aart en imborst, voor zoo ver wy dien kunnen ontdekken, behandele. Zyn zy zodanig gesteld, dat het geld by hen niet wel kan duuren, verteeren en verkwisten zy het zelve, zoo ras het hun gegeeven wordt, men geeve hun geen geld, maar brood om te eeten, en klederen om hunne naaktheid te bedekken. - Zyn zy in slaat om te werken, en loopen zy ledig, men verzorge hun werk,
| |
| |
men beloone hen rykelyk, om hen, is het mogelyk, in staat te stellen dat zy in 't vervolg niet van de Genade hunner Medeburgeren te eenemaal behoeven af te hangen, en zy eerlang nutte Leden der Maatschappy mogen worden.
Dit zyn de voornaamste byzonderheden, die wy in 't bestuuren van deeze hartstogt, ons van den goeden God tot de heilzaamste einden geschonke, hebben in agt te neemen. Dat wy deeze regels mogen volgen in het bestuuren van deeze edele geneigdheid, en dat deeze myne Verhandeling daar toe van eenigen dienst en nuttigheid mogen zyn, is myne bede en wensch, en het doelwit met dezelve gemeen te maaken!
D.F.
In het voorgaande Vertoog No. 246, bladz. 296, regel 16, Staat by u, eene lees u, by eene
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|