De Denker. Deel 5 (1767)
(1768)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Heer Denker!SEdert dat ik de eer hadde U het gesprek met myn' Neef, over zyne wonderlyke Sentimenten, mede te deelen, ben ik weder verscheidene reizen met hem in gezelschap geweest. Ik verwonder my hoe langer hoe meer, hoe dergelyke begrippen in een' man van zulk een doordringend verstand en juist oordeel, als myn Neef is, kunnen vallen. Alle de gevolgen, die in zyn gevoelen leggen opgeslooten, erkent hy. Waar door my dikwyls de schoonste gelegenheid wordt benoomen, om iets op hem te winnen. Stel ik, by voorbeeld, hem voor oogen dat hy volgens zyn gevoelen niet in staat is, met alle zyne Spitsvinnige redenkavelingen en filosofische distinctien eenig mensch in zyne be- | |
[pagina 266]
| |
grippen overtehaalen, ('t welk t'elkens zyn toeleg en doelwit is,) om dat volgens zyne bevatting ieder zoo moet denken en spreeken, als waar toe hy door de eerste Bonsing is verordineerd, en dat het derhalven in een' man van zyne bekwaamheden belachgelyk en bespottelyk is, den tyd in zulken vrugteloozen arbeid doortebrengen, en, (dat dikwyls gebeurt,) zichzelven moeielyk en verdrietig te maaken, om dat hy ziet dat zyne begrippen genoegzaam niemand smaaken, maar integendeel aan alle menschen van een gezond verstand niet alleen bespottelyk, maar ook allerverfoeielykst voorkoomen. Wat doet hy? Hy geeft my gelyk, en zegt, zulken belachgelyken, zulken bespottelyke en voor my waarlyk verdrietigen Rol, moet ik speelen; ik ben met dat byzonder oogmerk, (om my van eene vulgaire uitdrukking te bedienen,) gebooren, en wie kan den staat waar toe hy gebooren is veranderen! - Vraag ik hem wat hem dunkt van die menigvuldige Wetten, die by alle beschaafde Volken gevonden worden, en de straffen op derzelver overtreding gedreigd en de beloningen op derzelver gehoorzaamheid toegezegd. Zyn Antwoord is dat 'er niets belachgelyker en bespottelyker kan uitgedagt worden, dan Wetten en Bevelen te geeven aan de menschen, die toch niet anders kunnen handelen of zich op eene andere wyze by mogelykheid gedraagen, als hun volgens de vastgestelde Wetten van 't Toneel is opgelegd. - Vraag ik verder, wat men dan hebbe te denken van die wyze en verstandige Mannen, die zich hebben afgesloofd om langs dien weg, door het voorschryven van goede en heilzaame wetten ter bewaaring van de rust en veiligheid onder de menschen, het geluk en den welstand van 't menschdom te bevorderen. Hy Antwoordt dat onder alle de Marionnetten geenen eenen misselyker en poetsiger figuur slaan, en een armhartiger en belachgelyker Rol speelen, dan deezen; inzonderheid wanneer zy zich diverteeren om den een of | |
[pagina 267]
| |
anderen Marionnet braaf af te rossen of te vernielen, om dat de Pop, (die zich niet anders kan bewegen, dan zy doet,) naar hunnen Raad of hunne Voorschriften zich niet geliefde schikken. En hy geeft 'er deeze reden van, die ik van harten toestem, ‘Wetten’ zegt hy ‘te geeven of voorteschryven aan Weezens, die 't vermogen niet bezitten, om dezelven te gehoorzaamen, en hen om het niet volbrengen van dezelven te straffen, is niet alleen bespottelyk in zichzelve, maar ook ten uitersten Onbillyk en Onregtvaerdig, ja de grootste wreedheid en allersnoodste handelwyze, die men by mogelykheid kan uitdenken; indien 'er iets, dat onbillyk, onregtvaerdig, wreed en snood is, van de Stervelingen kan gepleegd worden; 't welk van my volstrekt ontkend wordt’. 'Er byvoegende dat, indien men hem kan overtuigen dat wy Vrywerkende weezens zyn, die meesters zyn van onze eigene handelingen, hy de eerste zal zyn, om staande te houden dat het tegen de eerste en onbetwistbaare beginselen van Regt en Billykheid volstrekt aanloopt iets van iemand te eischen, dat hy onmogelyk kan volbrengen, en hem om het niet volbrengen van dien onmogelyken Eisch te straffen, en dat zy, die onderneemen de Billykheid van zulk eene handelwyze aantetoonen, niet weeten wat zy praaten en het hun noodzaakelyk in de harssens moet schorten. - Dit bolde my. Ik wendde het over alle boegen om hem in myn Gevoelen wegens onze Vryheid overtehaalen, en bediende my ten dien einde van de voornaamste bewyzen die Locke, Clarke en andere Mannen van Naam en Geleerdheid, met vrugt hebben gebezigd, om de Eer van onze Menschelyke Natuur tegen derzelver onteering en versmaading te verdedigen, en staande te houden. - Ik beriep my, onder andere bewyzen, op de Ondervinding, om dat onze Filosoof t'elkens met de Ondervinding voor den dag komt, om ons | |
[pagina 268]
| |
te beduiden dat wy enkele Machines zyn, die door voorwerpen buiten ons aan 't werken gebragt worden en voortgaan zich te beweegen, niet zoo als wy zelven willen, maar volgens eene noodzaakelyke werking, die tegen onzen wille en dank ons in beweging houdt en voortstuwt. ‘Heer Filosoof’ vroeg ik hem, ‘bemerkt of gevoelt gy niet duidelyk in u zelven dat gy meester zyt van uwe eigene bedryven en ze naar welgevallen kunt regelen? Dat gy, by voorbeeld, uwen arm, naar goeddunken kunt uitsteeken, tot u trekken of laaten rusten? Dat gy kunt gaan liggen, zitten of wandelen; dat gy kunt spreeken of zwygen, naar bevinding van zaaken? - En zoo gy maar wilt letten op 't geen inwendig in u omgaat, bevindt gy niet tevens geduuriglyk, dat gy in andere zaaken, te weeten in zaaken van belang, zonder eenen noodzaakelyken dwang te werk gaat? Zou men, indien men op eene onverwinbaare wyze, zoo als gy wilt, tot het geen men doet gedwongen wierde, niet zoo iets dwingens in zich gewaar worden, het welk men onmogelyk kan wederstaan? Niet alleen bemerken wy niets, het welk onze daaden noodzaakelyk maakt, maar wy bespeuren zelfs de baarblykelykste bewyzen van het tegendeel. Hoe menigmaal, by voorbeeld, doen wy dingen, wanneer wy alleen zyn, waar van wy ons echter in de tegenwoordigheid der Menschen Zorgvuldiglyk onthouden, en om welke reden toch, zoo wy gene Vryheid bezitten, gaan wy niet op denzelfden voet te werk, 't zy wy ons onder de Oogen onzer medemenschen bevinden, 't zy niet? Op de dingen, die werktuigelyk en door noodzaakelyke oorzaaken bewoogen worden, gelyk en Uurwerk en dergelyke Konststukken, heeft het gezigt der menschen geenen den minsten invloed, en op zulken gelykmatigen trant zouden wy ook zekerlyk bewoogen moeten worden, indien wy | |
[pagina 269]
| |
noodwendiglyk tot werken wierden aangezet; indien wy niet meer zyn dan Poppen in 't Marionnettenspel. - Daarenboven bespeuren wy in de menschen nog zeer veele andere zaaken, die allen even luidrugtig der menschen Vryheid aankondigen. Dikwyls tragten wy Omzigtigheid en Zorgvuldigheid aantewenden ter bereiking van deeze of geene einden, en zyn bedugt dat wy ons niet overeenkomstig met onze omstandigheden zullen gedraagen. Dikwyls spooren wy anderen aan tot het bedryven van deeze of geene zaaken; keuren onze eigene Bedryven en die van anderen Goed of Kwaad, en agten dezelven Lof of Veragting, Beloning of Straffe waardig; wy haaten of beminnen anderen uit hoofde van hun gedrag, en zyn hen deswege ongenegen of toegedaan; wy bewyzen anderen agting, of veragten hen om hunne bedryven, en duizend dergelyke dingen, die allen op het baarblykelykste toonen, dat een ieder een inwendig gevoel en overtuiging heeft van zyne Vryheid, doordien ze, gelyk wy allen duidelyk zien, nergens anders dan daar uit kunnen voortspruiten. - En dewyl deeze innerlyke gewaarwording en inwendige bevinding volstrekt algemeen is, en in alle menschen, zonder onderscheid, en dus ook in u, Heer Filosoof! plaats heeft, zoo moet ze ook voor een onlochenbaar bewys van onze Vryheid gehouden worden. Een bewys, Myn Heer! 't welk gy niet kunt tegenspreeken, of gy moet tevens de overige vermogens uwer ziele alle haare werkingen, alle haare hoedanigheden, ja uw Bestaan en Weezen zelfs in twyffel trekken. Immers waar door weeten wy dat wy met Verstand en Reden zyn begiftigd, als om dat wy allen zulks inwendiglyk gewaar worden? Waar door zyn wy verzekerd dat wy Denken, als door de innerlyke bewustheid, die wy allen daar van hebben? Ja, waar door weeten wy dat wy Bestaan en in Weezen | |
[pagina 270]
| |
zyn, als om dat wy allen, zonder onderscheid, zulks innerlyk gevoelen? Wilt gy derhalve niet tot die buitenspoorigheid vervallen, om niets voor Zeker te houden, dan dat alles Twyffelagtig en Onzeker is, dan moet gy ook de inwendige Bewustheid, die alle menschen van hunne Vryheid hebben, voor een duidelyk bewys aanneemen, dat wy menschen iets meer zyn, dan Marionnetten; dat wy de eer hebben om Vrywerkende Weezens te zyn, die Meesters zyn van hunne eigene handelingen’. - Wat heeft hy tegen dit alles intebrengen? Hy stelt zyne Ondervinding tegen de myne en zegt op eenen lugtigen trant; ‘Uwe Ondervinding van de myne afgetrokken blyft Nul. Het gevolg, dat gy afleidt uit uwe aanmerking wegens de Ondervinding ten aanzien van ons Weezen en Bestaan, is juist. Wy zyn niet in staat, dan door de innerlyke Bewustheid, die wy van ons Bestaan en Weezen hebben, bondig te bewyzen, dat wy Bestaan of in Weezen zyn. Doch wat zwarigheid? Of wy weeten dat wy in Weezen zyn, of niet, raakt ons niet. Ik voor my geloof het niet. Indien ik zulks geloofde, dan zou ik het met myne Marionnetten tegen u niet goed kunnen maaken, Vriend! Ik ben niet van die luiden, die de duidelyke gevolgen, die in hunne stellingen leggen opgeslooten, halstarrig ontkennen, om hun aangenomen gevoelen de hand boven het hoofd te houden. Als men door de innerlyke Bewustheid, die wy van ons Bestaan hebben, gelooven moet dat wy Zyn, dan gaat uw Bewys, ontleend uit de Ondervinding, voor de Vryheid, door. Indien 't waar is dat wy Bestaan, dan zyn wy ook Vrywerkende Weezens. Doch 't een zo wel als 't ander wordt van my ontkend’. - Gy ziet, Heer Denker! dat 'er met onzen Filosoof geen haven is te bezeilen. Om van zyn geliefd Samenstelzel van gevoelens niet aftewyken vervalt de goede man tot | |
[pagina 271]
| |
die Buitenspoorigheid, om niets voor Zeker te houden, dan dat alles Twyffelagtig en Onzeker is. - Zyne Edelmoedigheid echter in 't erkennen van de juistheid myner Redeneering, en de baarblykelyke Verlegenheid, die ik duidelyk in hem bemerkte, wanneer hy zyne bedenkingen of aanmerkingen tegen de myne maakte, deedt my hem verder vraagen, op hoop, of ik hem zyne Dromeryen wegens zyne Marionnetten konde uit het hoofd praaten, wat Denkbeeld hy vormde van zyn geheel Marionnettengestel? om dat hy zoo dikwyls gesprooken hadt van Marionnetten van Geesten, van Marionnetten op de Maan, van Marionetten op de Planeeten, van Marionetten op deeze en van Marionetten in de andere Waereld, en dat alle deeze Marionnetten, te saamen genoomen, een allervolmaaktst Konststuk uitmaaken, dat de onvolmaaktheid van dit tegenwoordige Konststuk tot de volmaaktheid van het toekoomende behoort. Doch hier kon ik de Redeneeringen van onzen Filosoof niet regt nagaan. Ik begreep ondertusschen, dat hy van gedagten is, dat ieder Marionnet, als by zyn' Rol op deeze waereld heeft uitgespeeld, in de andere waereld weder zal op het Toneel verschynen; dat de Rollen daar verdeeld zullen worden, niet naar dat de Marionnetten het op deeze waereld wel of kwaalyk gemaakt hebben, maar volgens eene vaste schikking, die by de maaking of saamenstelling van de Machine reeds is beraamd; dat die hier een slegte Rol heeft gehad en een allerbelachgelykst figuur geslaagen, somtyds de eerste en voornaamste Acteur, (zoo als hy zich geliefde uittedrukken,) in de andere waereld zal zyn, en dat die hier de Toejuiching van allen heeft weggedraagen, en zich allerbraafst gekweeten, somtyds de allerslegtste Rol zal toegevoegd worden, dewyl alles in de andere waereld, niet van Personeele hoedanigheden of zoogenoemde Verdiensten, maar van eene verborgene en willekeurige schikking zal afhangen. - | |
[pagina 272]
| |
Dit Raisonnement of liever deeze Vertelling was grappig in zyn soort. Het jammerste was, dat 'er eenige uitdrukkingen onder gemengd wierden, die niet alleen strydig waren met, maar ook tot oneer strekten van onzen Redelyken en Eerwaardigen Godsdienst, dien ik genoodzaakt wierd uit eerbied en hoogachting voor denzelven tegen de Berispingen, Vitteryen en Bespotting van onzen Filosoof, gelyk allen regtschapenen Kristenen betaamt, te verdedigen. Mogelyk deel ik U, Myn Heer! het Gesprek, dat ik hier over met hem hadde, in eenen volgenden Brief, mede. Ik ben ondertusschen enz.
***
Ik zal met verlangen, by de eerste gelegenheid, het Gesprek van mynen Korrespondent met zyn' Neef te gemoet zien; niet twyffelende, of myne Leezers zullen begeerig zyn te verneemen, wat onze Filosoof verder ter Verdediging van zyne Marionnettenkraam heeft intebrengen.
D.F.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas. |
|