| |
| |
| |
De Denker.
No. 240.
Den 3 Augustus 1767.
[Dat de Waereld beden niet Erger is, dan in vroeger tyden, nader aangetoond, of Vervolg van No. 220.]
Il en est a peu prez de la corruption humaine, comme du mouvement dans la Nature: il si conserve toujours dans la Nature un certain degré de mouvement, qui ne change que par les différentes déterminations. Il en est de même de la corruption humaine; dire que la Monde va toujours en empirant, c'est une declamation, qui n'est pas a l'épreuve d'un examen historique de tous les siecles.
Poggiana.
IN een myner voorige Vertoogen hebbe ik getracht te bewyzen, dat 'er niets strydiger is met de Geschiedenissen van alle de eeuwen, met de dagelyksche Ondervinding en met de gezonde Reden, dan deze stelling, dat de Waereld van tyd tot tyd erger wordt, en 't getal der Ondeugden en Gebreken steeds toeneemt. Hoe ongerymd ik deze stelling ook houde, het verwondert my echter niet, dat 'er veele Menschen gevonden worden, die zich zo gemakkelyk
| |
| |
van dat vooroordeel niet kunnen ontslaan; men kan 'er goede redenen van geeven; en ik geloove, dat ik mynen Leezeren geen ondienst zal doen, indien ik de oorzaaken van eene zo algemeene Dwaaling een weinig nader naspoore. Ik vinde dan, dat de Historieschryvers zelven daartoe aanleiding gegeeven hebben, door de manier en wyze, waar op zy de daaden en handelingen der Menschen in hunne Gedenkboeken vertoonen. Naardien de rampen en onheilen der tyden, menigvuldige snoodheden en gruwelen, en de bedorvenheid van 't menschelyk geslacht voor 't grootste gedeelte de hoofdstoffen hunner Werken zyn; en, vermits die rampen, gruwelen en bedorvenheden in soorten verschillen, met betrekkingen tot deezen of geenen tyd, tot dit of dat Volk - zo ziet men hen, zich t'eene-maal bezig houdende met het Tydstip, waar van zy gewag maaken, byna altoos op het leevendigste getroffen door de schrik, welke de gemelde Voorwerpen in hunne gemoederen verwekken, dat Tydstip met de haatelykste trekken afmaalen, en zo te boek stellen, als of het zelve in boosheid alle de voorige eeuwen hadt overtroffen, schoon die eeuwen even ondeugend waren, maar op eene andere wyze. Andere Schryvers, welken de Schriften der reeds gemelden vervolgen, gaan eveneens te werk, en schilderen de bedurvenheid der tyden, waar van zy spreeken, met dezelfde en nog zwarter kleuren; en, daar wy derhalve, in de boeken der Geschiedenissen, van tyd tot tyd slegter en onvoordeeliger Tafereelen van de Waereld vinden, zo is 't geen wonder, dat de Dwaaling, welke wy te keer gaan, dagelyks nieuwe krachten krygt, en als eene ontegenspreeklyke Waarheid geloofd wordt.
Doch dit is de eenigste reden van dit vooroordeel
| |
| |
niet; indien wy met ons zelven raadpleegen, zullen wy eene andere vinden in de indrukken, welken het tegenwoordige op ons maakt. Het is dus met ons hart gesteld, dat een weezenlyk tegenwoordig kwaad altyd het grootste zy, en 't welk men de meeste moeite heeft te verdragen; in een tyd, als zodanig kwaad ons drukt, achten wy al het geluk, welk wy in een groot getal van jaaren hadden kunnen genieten, voor niets; wy houden onze gedachten met geen ding bezig, dan ons lyden, en 't geen voorby is schynt ons toe nimmer in weezen geweest te zyn. Elk beschouwt de rampen, waar onder hy zugt, als de zwaarsten en ondraaglyksten; en men is uit dien hoofde veel gevoeliger aan 't geen men lydt, dan aan alle de wederwaardigheden, rampen en onheilen, hoe groot en hoe zwaar ook, waar van wy in de Geschiedenissen gewag vinden gemaakt. En gelyk het kwaad, welk ons door de boosheid en kwaadaartigheid der Menschen aangedaan wordt, ons krachtiger aandoet, dan al het goed, dat wy 'er van konden ontvangen hebben; gelyk wy 'er de uitwerkzelen niet van gevoelen, dan met het uiterste ongeduld, daar de Voorbeelden, welken de Historien ons opleveren, voor ons van geen of gering belang zyn, zo schreeuwen wy met alle kracht tegen de Eeuwe, waar in wy leeven; en de oorzaken, waaraan wy onze rampen toe te schryven hebben, doen ons deze tyden beschouwen als oneindig slegter en bedurvener dan de vorigen.
Nog eene aanmerking; het geen, naar myne gedachten, deze Dwaaling voedzel verschaft, is de bygeloovige achting, welke wy voor de gedachtenisse der Afgestorvenen hebben; 't is byna laagheid, 't is wreedheid van hen op eene onvoordeelige wyze te
| |
| |
spreeken; hoe het zy, wy eeren de Dooden, om dat wy de Leevenden haaten; wy roemen de voorby geloopen Eeuwen, om dat wy misnoegd zyn over de onze; zy, die den weg van alle vleesch gegaan zyn, kunnen ons geene hinderpaalen meer leggen in onze oogmerken, noch ons eenig kwaad meer berokkenen; dus is de zaak niet gesteld met opzichte tot onze Tydgenooten, die wy gemeenlyk met een oog van jalousye, afgunst en nydigheid beschouwen. Men kan dus gemakkelyk begrypen, dat wy, door deze beginzelen gedreeven, gansch ongenegen zyn, om onze Voorgangers zo verachtelyk, zo boos en zo hatelyk te vinden, als die, welken ons in onze oogmerken kunnen verhinderen, aan onze belangen nadeelig zyn, of ons eenig kwaad veroorzaaken. Dus hoort men zelden een Gryzaard, of eene afgeleefde Matrone, iets pryzen, dan 't geen in hunne jonge jaaren heeft plaats gehad; dus ziet men dikwyls, dat iemand, die zich in behoeftige omstandigheden bevindt, de oorzaak daar van toeschryft aan de schraapzucht en 't eigenbelang der Ryken, die hy meestal voor Schurken en Schelmen houdt; dus zal een Sollicitant, welke zynen Mededinger in 't Ampt, dat hy begeerde, geplaatst ziet, niet nalaaten, denzelven als een Man zonder verdiensten, en die zyne verheffing aan kunstenaryen en partyschap verschuldigd is, te beschouwen.
Dezen en dusdanigen zyn het, welken allerhande Ontwerpen smeeden, om de Waereld te verbeteren, Ontwerpen, die uit hoogmoed, haat, nydigheid en kwaadaartigheid haar oorspronk ontleenen. Laaten wy de zaak met eenige voorbeelden ophelderen. Ambitiosus ziet zich niet gesteld aan 't roer der Regeeringe; alle zyne begeerten strekken zich
| |
| |
echter daar toe uit; het verwondert hem niet; dus hoort men hem redeneeren; dat de dingen zo slegt gaan, wanneer lieden van zekeren rang en character, van zekeren ouderdom, van waardigheid en ondervinding niet geroepen worden om over Staats- en Stadsbelangen te helpen besluiten. Nu ziet men jonge en onbedreevene menschen gesteld in de eerste bedieningen; zo ging het niet in voorige tyden: toen verkoos men Menschen, zo als hy, namelyk, om den zwaaren last der Regeeringe op hunne sterke schouderen te draagen; dit zegt hy niet, om zyn verlangen aan den dag te leggen van gaarne deel aan 't bestier der zaaken te willen hebben: ô neen; 't is hem volkomen onverschillig, of men hem benoeme of niet; 't is alleen uit liefde voor zyn Vaderland, dat hy dus spreekt; iedereen weet wel, dat het hem om geen ampt of bediening te doen is; hy zou zich zelven niet eens willen verryken met de voordeelen, die 'er aan verknocht zyn; doch, dit kan hy niet nalaaten te zeggen, dat waare verdienste in deze dagen niet in aanmerking genomen wordt.
Graeculus, die nimmer op de Academie een aaneengeschakeld zamenstel van Weetenschappen getracht heeft te verstaan, maar zyn ganschen tyd doorgebragt heeft in 't leezen van oude Schryveren van 't slegtste soort, niet om 'er beter en wyzer door te worden; want van dien aart zyn dat soort van oude overblyfzelen niet; maar om in dezelven eenige Emendatien, gelyk hy het noemt, te kunnen maaken, klaagt onophoudelyk over den slegten staat, waarin de Letterkunde vervallen is; niet om dat het hem om een Hoogleeraarschap te doen is; ô neen; het verval der Weetenschappen gaat hem alleen ter harte; indien 'er bekwaame lie- | |
| |
den in overvloed te krygen waren, zou hy zich wel met een Praeceptors-plaats in de Latynsche Schoolen willen vergenoegen: maar in voorige tyden ging het zo niet toe; toen pleegden 's Lands Vaderen zelfs raad met Letterkundigen; ja dezen werden zelfs in gezandschap aan vreemde Hoven gezonden; waar zyn nu de Handhavers der Geleerdheid? daar men naauwlyks een Drukker kan vinden, om Observatien, Conjecturen, Emendatien enz. te drukken.
De Proponent Loquax, die, in weerwil van zyne enthusiastische welspreekendheid, zich by de Boeren zo aangenaam niet heeft kunnen maaken, dat hy ooit op de Nominatie is gebragt, schreeuwt en tiert tegens een vloed van zonden en ongerechtigheden, die ons Land overstroomen: maar hoe kan het anders zyn, daar gunst de eenige weg is om aan een Beroep te geraaken, in plaatse van de gezonde Leere en rechtzinnige gevoelens? niet dat hy nydig is, om dat de Discipelen van V.... H.... en S.... tot goede standplaatsen bevorderd worden: in geenen deele; in 't stuk van verdraagzaamheid is hy het volkomen eens met de gevoelens, daaromtrent door een geleerd Professor in een openlyk gedrukte Redenvoering aan den dag gelegd; maar zo lang 'er geen Lemma van de Remonstranten in de Synodale Vergaderingen zyner Provincie plaats heeft, zullen nimmer Gods gaarn getrouwe Knechten met vrucht tegens de Ketteryen, en daar uit voortspruitende zonden, kunnen waaken.
Thraso, die, schoon hy nimmer een veldslag heeft bygewoond, zyne beenen voor het beste Weêrglas houdt, om dat 'er drie kogels in zitten, die 'er niet uitgesneeden zyn, en hem steeds waarschuwen, wanneer 'er harde wind of onweêr aan
| |
| |
de lucht is, betreurt dagelyks het schandelyk verval, dat 'er in de Krygskunde plaats heeft; maar hoe zou het anders kunnen zyn, daar men Jongens aan 't hoofd van 't Leger stelt. In den laatsten Oorlog heeft hy my meer dan eens zoeken te beduiden, dat deze of geene Veldheer verscheiden Steden tegens alle de regelen der Krygskunde hadt ingenomen; waarom hy ze niet anders kon aanmerken dan als Jongens, die nesten uithaalen, zonder eens een ladder meê te neemen; maar in de boomen klimmen als Aapen, niet zonder gevaar van hun leeven.
Daar is nog een soort van minder rang, welke zich op het verbeteren der Waereld toelegt; men vindt ze wel het meest in gezelschappen, daar geveinsde Godsdienst en Kwaadspreekendheid haaren rol speelen. Zy vaaren met grooten ernst uit tegens alle vermaaklykheden, waar aan zy geen deel gehad hebben; niets is 'er, dat door anderen bedreeven wordt, of het is zondig, onbetaamelyk en ongodsdienstig; waren zy gesteld als Zedemeesters, of pleegde men met hun slegts raad over daaden en handelingen, ô het zou beter gaan; zy weeten voor alle kwaalen hulpmiddelen; men zou de dagen onzer Voorouderen, die dagen, waarin de Kerk over zyne vyanden zegepraalde, waarin de Nederigheid en Eenvoudigheid langs de straaten hand aan hand gingen, waarin men van geene schelmstukken en gruwelen hoorde, zien herleeven.
Wat my aangaat, ik beken, dat 'er veele gebreken in zwang gaan, welken alle eerlyke lieden gaarne zouden verbeterd zien; doch ik belyde te gelyk, dat ik ten dien einde geen genoegzaam hulpmiddel weet aan te wyzen. Uit het geene ik by gewyde en ongewyde Schryveren geleezen hebbe, is my
| |
| |
volkomen gebleeken, dat 'er Ondeugden en Gebreken geweest zyn, zo dra als 'er menschen zyn geweest; die Ondeugden en Gebreken verschilden alleen in soorten; in deze tyden zag men die, in geene anderen koesteren; en misschien is 'er nimmer eene Eeuw na de Schepping geweest, waarin de misdaaden min afschuuwlyk geweest zyn, dan in die wy beleeven. Eigenbelang is altoos de heerschende drift der menschen geweest; de oude wyze, om dezelve te voldoen, was het moorden, vergeeven, berooven en plonderen; de nieuwe manier is het bedrog; en, om de waarheid te zeggen, wil ik liever bedrogen als van kant geholpen worden.
Laaten ondertusschen de zulken, die steeds tegens de bedurvenheid onzer Eeuwe uitvaaren, hun eigen hart eens naauwkeurig onderzoeken, en uit het zelve, indien zy kunnen, uitroeien alle de driften van Eigenliefde, Hoogmoed, Nydigheid, Haat en Kwaadaartigheid, die de wezenlyke en geheime sprinkveeren hunner berispingen zyn; en als zy dat gedaan hebben, durf ik hen verzekeren, dat zy de dingen in een gansch ander licht zullen beschouwen, de Waereld neemen zo als zy is, hunne spyzen eeten met vergenoegen, hunnen wyn drinken met vrolykheid, en, in 't algemeen, veel vermaaklyker leeven, dan zy immer gedaan hebben.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlinger F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|