| |
| |
| |
De Denker.
No. 236.
Den 6 July 1767.
[Merkuur's Ontmoetingen op zyne Reis, om alle de Goden van Hemel, Aarde, Zee en Hel te nodigen op het Feest, welk Jupiter beslooten hadt, op den Berg Olympus te geeven.]
- - Fugêre Pudor, Verumque, Fidesque,
In quorum subiëre locum Fraudesque, Dolique,
Insidiaeque, & Vis, & Amor sceleratus habendi.
ONlangs zondt Jupiter, de Koning der Goden, in weerwil van Juno's trotsche gemelykheid, zynen bode Mercurius af, om alle de Godheden van Hemel, Aarde, Zee en Hel te nodigen op een feest, welk hy besloten hadt op den berg Olympus te geeven. Mercuur, een lyst, welke hy altoos by zich droeg, uithalende, vondt goed, eerst de onaangenaamste deelen zyner reize af te doen. Hy begaf zich derhalve regelrecht naar de Hel, daar hy gehoor by Pluto verzocht. Zyn verzoek hem toegestaan en hy binnen gelaten zynde, begeerden de onderaardsche Vorst en zyne Gemalin te weeten, hoe een groot aantal van Geneesheeren al voeren; want, na het eindigen van den laatsten oorlog, beschouwde hy hen als de grootste en eenigste Bevolkers van zyn uitgestrekt gebied. Mercuur antwoordde
| |
| |
hem naar genoegen; te gelyk te kennen geevende, dat de bloei van het helsche ryk met alle mogelyke poogingen behartigd werdt, door een zeker zoort van Lieden, welker getal steeds toeneemt, die niet alleen zich tegens allen Godsdienst aankanten, maar ook alle zedelyke Verpligtingen verachten, alle Uitmuntendheid, alle Deugd, alle Geleerdheid en Kennis, alle Wysheid en Eer, en alles waarom men een Mensch met reden pryzen, en voortreffelyker dan een Beest kan houden, belachchen en beschimpen. Dit bericht behaagde den Vorst; hy lachte bars en onthaalde Mercuur op eenige helsche ververschingen. Eer deze zyn afscheid nam, keek hy zyn lyst nog eens na, en bevondt, dat 'er meer Godheden in de Hel haar verblyf hielden, die hy order hadt te nodigen; byzonderlyk vraagde hy naar de drie Furien; zy hebben voor eenigen tyd, zei Pluto, myn ryk verlaten, om de Moordenaars van een deugdzamen Grysaard, die op een kruis zyn leeven heeft moeten eindigen, te folteren; en wat de Tweedragt belangt, die gy hier zekerlyk ook zult zoeken, ô! dat Vrouwmensch maakte my de Hel te heet; ik hebze naar de Bovenwaereld verbannen, daar gy haar buiten twyfel zult vinden. Mercuur bedankte zyne Majesteit voor de onderrichting, en begaf zich naar boven, voorzien van een lantaarn, om de Godinnen, die als Deugden op zyn lyst stonden, te kunnen onderscheiden van de zulken, die haren naam en uitwendige houding slegts vertoonden. Na dat hy reeds een groot aantal van Goden en Godinnen genodigd hadt, bevondt hy dat hy de Deugd nog moest verzoeken, benevens Nemesis, de Godin der Wraake. Om de eerste te vinden, begaf hy zich naar het Hof, in de gedaante van een Heereknecht, en vraagde den wagter, of hy de
| |
| |
Deugd kende. De oude Man schudde zyn hoofd, en zeide, dat hy reeds zestig jaar by verscheiden Lieden van aanzien gewoond, maar nimmer van die Dame hadt hooren spreeken. Vervolgens vervoegde hy zich aan eenen Geestelyken, dien hy dezelfde Vraag deedt. Ik geloove, dat ik U te recht kan helpen, zei de Zielzorger; in die Straat zult gy thans eene Vergadering vinden, daar de Deugd haar zitplaats heeft, doch onder een anderen naam; gy moet naar Bevinding vragen; de Bode begaf zich derwaards, daar hy een party menschen vondt, die bleek van couleur, sluik van hair, klein van muts en plat van rokken waren; zy vraagen elkanderen, hoe bevindt gy u, Broeder? hoe gevoelt gy u, Zuster? op welke vragen al zuchtende en teemende geantwoord werdt. Helaas! dacht Mercuur, zendt men my hier hene, om de ware Deugd te vinden? hier schynt eer de Zotheid, de Valschheid en een verkeerde Leugengeest op den throon te zitten, dan die beminlyke Godin, welke de Vrolykheid zelve is, en hare Aanhangers steeds verheugt, Hy gaf echter de hoop niet op om haar te vinden; doorzoekende alle Gezelschappen; maar in 't eene vondt hy de Menschen bezig met allerhande beuzelingen, met zingen, danzen en speelen; in 't andere bragt men den ganschen tyd door met kwaad te spreeken, en nergens kwam hy, of hy bevondt dat het vuige Eigenbelang aldaar gediend en gevierd werdt; overal ontdekte hy Bedrog, Vleierye, Veinzerye en Heerschzucht, die hem, op zyne vrage naar de Deugd, met verontwaardiging toe voegden, dat zy wel van dat Schepzel gehoord hadden; maar dat ze zo styf en verkeerd was, dat geen Lieden van fatzoen haar toegang in hunne Gezelschappen vergunden; indien hyze volstrekt spreeken wilde, moest hy haar by 't gemeene Volk, in de Bosschen, of
| |
| |
op een Visschers dorpje zoeken. Mercuur, hier over ten uitersten verbaasd, vloog naar de zitplaats der Geleerdheid, het paleis der Zanggodinnen, daar lessen in fraeie Weetenschappen, Zedekunde en Wysbegeerte gegeeven worden. Maar, in een der Gehoorzalen getreeden, vondt hy daar, in plaatze van de Deugd, niets dan Hoogmoed, Verwaandheid, Pedanterye, Geraas, Twistzucht en Onverstand. Dit onaangenaam gezelschap verlatende, stapte hy gelukkiglyk door de openbare Boekzaal, daar hy eene bekoorlyke Maagd, in een peinzende gestalte, op een hoop boeken zag zitten, omringd met schryveren in allerhande talen; hy twyfelde niet, of die Maagd was de Godin, die hy zo lang gezocht hadt; hy toonde zich verwonderd over haar eenzaam verblyf, en kon niet nalaten haar te vragen, wat zy daar deedt. Myn eenigste woonplaats, antwoordde zy, is thans in de boeken; dewyl 'er weinigen zyn, die my in hun gezelschap willen toelaten, dan te gelyk met andere Godheden, welker aart en hoedanigheden strydig met de myne zyn; en hoewel 'er veelen zyn, die my gezocht en ook gevonden hebben, zo hebbenze my echter nimmer mede genomen, maar altyd gelaten op de bladzyde van het boek, daar ze my ontdekten; zo dat ik geloove veroordeeld te zyn om voor altoos in de boeken te huisvesten. Zy nam vervolgens de nodiging van Mercuur aan, gereed om weder te keeren, zo dra Nemesis de aarde gezuiverd zou hebben. Is de Godin der Wrake daarmede bezig, zei Mercuur, dan vrees ik, dat ik eene vergeessche boodschap by haar verrichten zal; ik zal my evenwel derwaards begeven, in hoope, dat ze hare vonnissen reeds ter uitvoer zal hebben gebragt. Hy vondt de Godin Nemesis in een wyd en open veld. Een onnoemelyk getal van Menschen en Dieren
| |
| |
was rondom haar verspreid, en voor haar Rechterstoel bevonden zich eenige duizenden van Zielen, die ze vonnisde om in menschelyke of dierlyke lighamen over te gaan, om in dezelven een beter of erger lot te genieten, naar mate zy het in hunne vorige lighamen gemaakt hadden. Dat is waarlyk een fraeie manier van rechtspleeging, zei Mercuur, de handelwyze der Godinne aandachtig beschouwende; ik heb 'er wel van gelezen by een oud Philosoof, maar nog nooit gelegenheid gehad, om dezelve eens van naby te bekyken. Die Philosoof, hernam de Godin, hadt inderdaad een goed denkbeeld van myne Gerichtsoeffening; maar van een ding was hy onkundig; hy wist niet, dat de Zielen, die dus in andere lighamen overgaan, het geheugen van haar vorige levenswyze behouden, en dereden weeten, waarom zy in een beter of slegter staat gesteld worden. Hadt hy dat geweeten, hy zou de Billykheid en 't Nut van myne vonnissen in een helderer daglicht gesteld, en daar door het Menschdom te meer afgeschrikt hebben van het bedryven van allerleie ondeugden. En, inderdaad, de Billykheid van myne Uitspraken overtreft die van alle andere Rechteren, om dat in dezelven de Wet der Wedervergeldinge naeuwkeuriglyk in acht genomen wordt; want, door middel van deze Zielsverhuizinge, mag iemand in een volgend leeven dezelfde verongelykingen lyden, welken hy anderen in een vorig leeven heeft aangedaan; die bloeddorstige Tyran, by voorbeeld, die zich in menschenbloed baadde, zyne arme onderdanen knevelde, en de afschuwlykste Euveldaden bedreef, mag alle de rampen en ellenden der slavernye gevoelen, onder eenen Meester, die even wreed is als hy; die onbarmhartige en onrechtvaardige Rechter mag, op zyn beurt, in de akelykste gevangenisse gewor- | |
| |
pen, zonder verhoring veroordeeld, en aan een schandelyken en smertelyken dood overgegeven worden. Hoogmoedige en onverdraagzame Geestelyken mogen door vier, banden en vervolgingen gedwongen worden om Formulieren te gelooven, die zy zelven, tot stigtinge, gelyk zy voorwenden, van anderen, maar liever, om over de Gemoederen hunner Medemenschen te heerschen, opgesteld hebben. Krygslieden, in boeren en weerloze vrouwen herleevende, mogen geplonderd, verkracht en mishandeld; Rechtsgeleerden, te voorschyn koomende als Clienten, met uitstel, incident op incident, onzekerheid, te leurstellinge en buitensporige rekeningen geplaagd worden. Geneesmeesters en Kwakzalvers mogen zo veel medecynen nemen, als zy anderen vruchteloos, en enkel om hunne visites te vermeerderen, voorgeschreven hebben. Zy, die onder de edele benaming van liefhebbers van de Jagt, hun vermaak gevonden hebben in de benaeuwdheden en angsten van onnozele Dieren en Vogelen, mogen overgaan in de gedaante van Harten, Hazen en Patryzen; en die zich, onder den luisterryker naam van Helden, hebben verlustigd in de vernieling van hun eigen geslacht, mogen, door huns gelyken, in de gedaante van Vechthanen of vinnige Bulhonden, van kant worden geholpen. Bespeurt gy nu de Billykheid van myne Vonnissen niet duidelyk? Maar 't Nut daarvan is niet min baarblykelyk, als men in aanmerkinge neemt, dat de onvermydelyke ongemakken en de lastigste levenswyze hun opgelegd worden, welken zich dat lot, door hunne wanbedryven in een vorig leeven, hebben waardig gemaakt. De veranderingen, die zy ondergaan, zyn voor hun wezenlyke straffen, terwyl dezelven te gelyk voor de Maatschappye van uitnemenden dienst zyn. Allen, die, in
| |
| |
een vorigen staat, der algemeene Zamenleevinge nadeelig geweest zyn, worden daardoor genoodzaakt het aangedane ongelyk, al lydende, te herstellen. Een Dwingeland, die, door een aangematigde magt, zyn Land en Ingezetenen onderdrukte, wordt dus in staat gesteld, om het zelve door een lastigen, doch noodzaaklyken arbeid, van dienst te zyn. Een Struikroover, die de reizigers plonderde en ontruste, kan zyne wanbedryven verbeteren, wanneer hy, in de gedaante van een postpaard veranderd, hen van de eene plaats naar de andere voert. Magtige Veroveraars, die de waereld te zwaerd en te vuur verwoestten, worden, door eene geringe veranderinge in kunne en omstandigheden, verpligt dezelve weder te bevolken. Wel dan geloove ik, zei Mercuur, dat Alexander en Caesar reeds menig zware kraam uitgestaan hebben, zedert dat ze in de gloriryke characters van Helden en Overwinnaars verscheenen zyn; en ik twyfele niet, of zy, die met zo veel moeite het goud uit de mynen van Peru en Mexico halen, zyn Ferdinand Cortez en zyne Medebevelhebbers in de verovering van America; en wie weet, hoe menigmaal Duc a' Alba aan een spit gebraden is, om op een maaltyd na een Auto da Fe gebruikt te worden; ik ben blyde dat ik het weet, want daar ik altoos de arme dieren in myn hart beklaagd hebbe, zo om de elenden, waar aan ze door haar eigen natuur zyn blootgesteld, als die de wreedheid der menschen hen doet ondergaan, zal ik 'er nu geen medelyden meer mede hebben; ik zal denken moetenze wat lyden, zy hebben het verdiend; zie ik een Vos vervolgen en in de uiterste engten brengen, ik zal denken, het is een loos en geldzuchtig Staatsdienaar, die door zyne listige streeken, en groote rykdommen zich, in een vorig leeven, die veiligheid heeft bezorgd, die hy zich
| |
| |
nu niet door de vlugt bezorgen kan; zit ik in een postwagen, en zie ik, dat de Voerman de vermoeide en amechtige paarden al te sterk voortdryft, ik zal denken, daar is niet aangelegen, laat hy 'er de zweep maar ruiterlyk overleggen, het zyn onbarmhartige Schuldeischers, of onverdraagzame Godgeleerden geweest, die hunne schuldenaars naar de Gevangenis gedreeven, hunne Medebroederen vervolgd, uit hunne standplaatzen gejaagd, van hunne kostwinningen beroofd, en den grooten pligt van Liefde en Mededoogen geheel en al uit hunne harten uitgeroeid hebben. Ik ben nooit een liefhebber geweest van levendig gebraden Kreeften, om dat ik de wreede wyze, waarop deze beesten aan hun einde geraken, nimmer aanschouwen kon; maar als ze my eens weder voor den mond koomen, zal ik 'er gerust van eeten, denkende het zyn heilige Vaders van de Inquisitie. De Godin der Wrake glimlachte om zyne aanmerkingen, vorderde hem de reden van zyne komst af, en beloofde aan Jupyns tafel te verschynen, indien zy hare Bezigheden voor dien tyd kon afdoen. Mercuur, hier niets meer te verrichten hebbende, keerde naar den Koning der Goden, denzelven berichtende, dat de Deugd, de Rechtvaerdigheid, de Eere, de Trouwe, de Oprechtheid en alle andere Godinnen van dat soort komen zouden; maar dat de Wellust, de Vleyerye, het Bedrog, en de Tweedragt hier op deze Waereld al te veel geëerd, gevierd en gediend wierden, om dezelve voor het Goddelyk ambrozyn en den nektar te verlaten.
|
|