| |
| |
| |
De Denker.
No. 229.
Den 18. May 1767.
[Dat de Waereld van tyd tot tyd Erger zou worden, wordt ontkend.]
Annosa quid non inminuit dies?
Aetas parentum, pejor avis, tulit
Nos nequiores, mox daturos
DE Waereld wordt van tyd tot tyd erger; dit is een stelling, welke byna by niemand in twyffel getrokken wordt; de Digter, wiens versen ik boven dit Vertoog geplaetst hebbe, is volkomenlyk van dat gevoelen. Is het echter met de reden, met de ondervinding, met de geschiedenissen van alle de tyden overeentebrengen? Ik, voor my, geloof het niet; neen, de waereld is niet erger dan ze immer geweest is; zy is en blyft het zelfde tooneel, waerop wy onzen rolspeelen, gelyk onze Ouders en Voorouders voor ons gedaan hebben; de vertoningen zyn verschillende; in alle waereldsche zaken vindt men eene zekere verscheidenheid, die maakt, dat de
| |
| |
Zeden veranderen gelyk de tyden. Denk echter niet, dat ik de voordeeligste gedachten van de Zeden dezer Eeuwe hebbe; in geenen deele; men verheffe zo hoog men wil den luisterryken staat, waar in tegenwoordig de meeste Konsten en Weetenschappen bloeien, ik zal het gereedelyk toestemmen; maar is het menschdom in 't algemeen ook zo veel gevorderd in de betragting van alle zedelyke Deugd, als het toegenomen is in kennisse van nuttige en nodige zaken? Beschouwenwe de Waereld, zo als ze is; de Grooten en Aanzienlyken van dezen tyd zyn niet altoos nederig, liefderyk en weldadig; de Magt en 't Gezag, hun toebetrouwd, wordt niet altoos door hun gebruikt op eene wyze, die bestaanbaar is met hunne onschendbare verpligtingen; de Staatsman beoogt dikwyls zyn eigen belang meer, dan dat van 't algemeen; hy wil voor een Patriot, en een Liefhebber des Vaderlands gehouden worden, schoon hy 'er den minsten zweem niet naar heest; Trotsheid en Onverdraagzaamheid zyn gebreken, daar de Kerkelyken niet altoos vry van kunnen gesprooken worden; onder de Krygslieden worden 'er gevonden, die zich verbeelden, datze in kundigheid en dapperheid voor de grootste Veldheeren niet behoeven te wyken, schoonze nimmer een Veldslag bygewoond, of Vauban en Feuquiere gelezen hebben; de Kooplieden hebben den mond vol van hunne Eerlykheid, hunne Oprechtheid, en hoe zy met geringe winsten te vrede zyn; en ondertusschen schroomen zy niet, als bloedzuigers, zich te verryken, ten koste van die onnozel genoeg zyn om hen op hun woord te gelooven; daar zyn 'er, die, door hunnen voorspoed verblind, een slegt gebruik maken van hunne rykdommen, en
| |
| |
volkomen onbekwaam zyn tot loflyke en edelmoedige bedryven; anderen doen enkelyk goed uit verwaandheid en om by 't gemeen geprezen te worden; daar zyn Geveinsden, Trotschen, Wellustigen, Trouwlozen, Verraders; ja, daar zyn 'er, die in staat zyn, om de schrikkelykste buitensporigheden en wanbedryven zonder eenige aarseling te pleegen; menigmaal ontmoet men Menschen, die, zelfs op den oever van den dood, hunne Wraakgierigheid den teugel vieren; men vindt Gierigaarts, die zich liever aan de smadelykste beschimpingen blootgesteld zien, dan datze een stuiver uit hun geldkist zouden nemen; daar zyn heerszuchtige Vrouwen, jonge Ligtmissen, en Verleiders van de sexe in menigte; daar zyn - Maar 't is genoeg; ik zou myn geheel Vertoog kunnen vullen met een zwarte lyst van gebreken, en 't geen ik voorhad te beweeren daar door uit het oog verliezen. Niemand zal de waarheid ontkennen van 't gezegde; elk zal geredelyk toestemmen, dat de Waereld een toneel van dwaasheid, buitensporigheid en belachlykheid is; daar de zonden en gebreken in groten getale regeren, en daar de Ondeugd menigmaal over de Deugd zegepraalt. Het is waar, dat men op die zelfde Waereld het tegenovergestelde van dit Tafereel ook ontdekt; doch daarover handele ik nu niet. Vermeerder of verminder de lyst der Gebreken; schilder de Waereld fraeier of leelyker, zy is 't geen zy altyd geweest is; 't is slegt geredekaveld, te zeggen, dat de zaken steeds verergeren. De Menschen zyn in 't algemeen bedorven, en zy zyn het altyd geweest. 't Eenige onderscheid is, dat op zekere tyden de eene soort van Gebreken meer in zwang gaat dan de andere; op den eenen tyd worden zommige Ondeugden schandelyker gehouden, dan op den anderen; de
| |
| |
Mensch is altoos een driftig, onrustig en begeerlyk Schepzel geweest. Zo dra het menschelyk Geslacht op dezen Aardbodem begon te vermenigvuldigen, en de Landen en derzelver voortbrengzelen in eigendom van byzondere personen geraakten, hadden zommigen oneindig meer dan zy nodig hadden, anderen niet genoeg; ieder deedt derhalve zyn best om zyne schatten en rykdommen te vermeerderen; geen geweld, geen bedrog, geene konstenaryen werden gespaard om tot het bedoelde oogmerk te geraken; by byna alle de oude Volken hadt het verderflyk gevoelen, dat men een ander vry mogt benadeelen, ten zy het tegendeel door verbonden vastgesteld ware, de overhand. Toen was men gewoon ongestraft te rooven, en zonder dat men elkanderen den oorlog verklaarde, buit te maken. In de heilige Bladeren vindt men gewag gemaakt van Reusen; zekerlyk roofzuchtige Menschen, wier gruwelen de Dichters, in hunne fabelen van de yzeren Eeuwe, en der Titans, die den Hemel bestormden, op het levendigst afgeschilderd hebben. Geheele Natien hebben zich naderhand aan deze levenswyze overgegeven, gelyk de oude Geschichtschryvers eenpariglyk getuigen; ja vele Volken hebben deze beestachtige manier van doen zich tot eere gerekend. De oude inwoners van de Pontus oordeelden het schandelyk van iets anders, dan van den Roof te leeven; en by de Romeinen zelven was deze barbaarsche gewoonte niet t'eenemaal onbekend. De oude Duitschers, welken anders de pligten van menschlykheid naeuwkeurig onderhielden, en de vreemden ongeschonden lieten, stelden evenwel geene schande in 't rooven, indien zulks buiten de grenspalen van ieder Volk geschiedde. In latere tyden hebben de Hunnen, Alanen, en andere diergelyke
| |
| |
Volken, zich insgelyks met het rooven opgehouden, onder welken, dat te verwonderen is, ook de Nordanbilgers, een Saxisch Volk, welk den Christelyken Godsdienst reeds beleedt, geteld worden. Was de Waereld in deze tyden een Toneel van Roof en Moord; in andere tyden hebben andere gebreken haar rol gespeeld, die even strydig tegens de regelen van Recht en Billykheid waren; de Historien, daaromtrent geraadpleegd, bewyzen genoegzaam, dat 'er, ook in dezen opzichte, niets nieuws onder de Zonne is. Doch men zou dit alles kunnen toestemmen, en echter denken, dat de bedorvenheid in onze tyden een hooger trap bereikt hebbe, dan in de vorige eeuwen; maar die zo denken, dienen te bewyzen, dat 'er thans meer Schurken, Schelmen, Wreedaards; Bedriegers, Verraders, Schynheiligen, Wraakzuchtigen en aan andere Ondeugden overgegevene Menschen gevonden worden, en dat die Ondeugden in hooger trap gepleegd worden, dan by onze Voorouders. Aan dit bewys zal men moeite vinden, geloof ik. Ik beken gaarne, dat deze en geene gebreken deze of die Eeuw caracteriseren; dat deze Eeuw berucht is door Geweld en Onderdrukking, die door Weelde, Bygeloof en Ongebondenheid; doch daar uit kan men geen gevolg trekken, dat, indien 'er eenige gebreken onder ons de overhand hebben, waar van onze Voorouders zich onthielden, onze Voorouders in 't algemeen eerlyker, deugdzamer en voortreffelyker Menschen geweest zyn, dan wy: Neen, nimmer is 'er een tyd geweest, in welken geene Onderdrukkers, Onrechtvaardigen, Trotschen en Wraakzuchtigen geleefd hebben. En wat het algemeen Kenmerk der Zeden van onze Natie aanbelangt, wie zou daar van durven zeggen, het geene een Romeinsch Histo- | |
| |
rieschryver te boek heeft gesteld van de verregaande verdurvenheid, waar onder het Roomsche Volk verzonken lag? zo dat hy, van die tyden moetende spreeken, niets te verhalen hadt dan bloedige Vervolgingen, verraderlyke Vriendschappen, en Onderdrukkingen der Onschuldigen. Onze Natie schynt hoe langer hoe meer te vervallen in eene verwyfde, weelderige en wellustige Levenswyze: wil men thans, in onze voornaamste Steden, den naam hebben van met fatzoenlyke Lieden te verkeeren, dan is men genoodzaakt een ganschen morgen aan zynen opfchik te besteeden; want, indien men niet wel gekleed is, zal ons geen Deugd, geen Verstand, geene Kundigheid behoeden om voor een gemeen Schepzel aangezien te worden, welken niemand kent, en met wien men zich zou schamen openlyk gezien te worden. Ik heb meer dan eens gezien, dat een Man, die in gewigtige eeramten gesteld was, het Salet van Mevrouw, zyn Beminde, in eigen persoon in order bragt, de Teetasel gereed zette, de kaarten uitzocht, de stooven aan de Dames bezorgde; verrichtingen, die hy oordeelde door geene Vrouw beter dan door hem te kunnen geschieden. Ik heb dien zelfden Man, meer dan eens, als oppersten Rechter zien zitten over al wat aan 't lyf van een Dame behoort; over 't kapzel, over de strikken en linten, en zelfs, drie dagen aan een, over de Rouwklederen van eene Weduwe, zonder dat 'er Appel van zyn uitspraak viel. In fraei vergulden koetzen laat men zich sleepen naar de Gezelschappen; daar vindt men warme karpetten onder de voeten gespreid, fraei beschilderde schermen nevens de deuren geplaatst, de reeten der Vensters wel digt toegemaakt, op dat 'er de minste lucht van buiten niet inkoome. Verwaandheid is de oorzaak, dat men
| |
| |
schatten verspilt aan kostelyke meubelen, dat men een grooter getal van dienstbooden houdt, dan men regeren kan; en om zyne wellustigheid te voldoen is de konst der vreemde koks, die 'er in menigte gevonden worden, reeds uitgeput; en, dewyl het hedendaags eeten niet geschiedt, om den natuurlyken honger te verzadigen, maar om de kunst van de koks te beproeven, verkiest men vreemd voedzel dat prikkelt, met verwerpinge van alle de Vaderlandsche spyzen, die slegts voeden. In de meeste Gezelschappen bestaat het grootste vermaak, in op eene verwyfde wyze te beuzelen; en, dewyl het byna voor eene misdaad tegens de goede opvoeding gehouden wordt, over zaken van gewigt te spreeken, zo is men het best in zyn schik, als de Speeltafel voor den dag koomt. Leest men eens, men doet het slechts om het lastig denken voor te koomen, en dan nog in boeken, daar men zyne gedachten niet by nodig heeft. Op deze wyze wordt veel al de dag, de week, het jaar, ja het gansche leeven versleeten. Wat den Godsdienst aangaat, de voortreflyke Geboden van 't Christendom worden schandelyk verwaarloosd; zelfs doet men, by gezellige maaltyden, dikwyls zo veel niet, dat men den goeden Schepper om eenen zegen over zyne Gave smeekt; het Ongeloof neemt meer en meer toe; doch niet door bespiegeling en redenering. Een man van fatzoen, een man die zyn waereld verstaat, verricht derhalve niets anders in deze tyden, en hy behoeft niets anders te verrichten, dan van de mode, kleeding en kapzels te spreeken, kaarten wel door malkanderen te schudden, te speelen, te proeven of de koks hun pligt wel verricht hebben, laat naar bed te gaan, laat op te staan en het overige van den morgen te besteeden in zich op te schikken. Zyne kundig- | |
| |
heden behoeven zich niet verder uit te strekken, dan om in alle Assembleës, Salets en Gezelschappen van Dames te kunnen huppelen, hare deuntjes na te neurien, naeuw acht te geven of de opschik en kleederen der Heeren en Juffers de Saison zyn of niet, aen strikken, linten, kapzels, hairbeursen de wet te geeven, deswegens correspondentie te Parys of te Brussel te houden, en alles te verachten, wat niet uit vreemde Gewesten overgevoerd is. Dit zyn gebreken, die onder onze Natie regeren, waar van de oude Batavieren, en zelfs de Herstellers onzer Vryheid, die dappere Nederlanders, welken zich tegens het Spaansch geweld zo loffelyk verzet, en de edele Vryheid op den troon geplaatst hebben, niets wisten; doch het zyn te gelyk gebreken, die by de Grieken, by de Romeinen en by meest alle de Natien in zwang gegaan zyn; zo dat men daaromtrent niet zeggen kan, dat de waereld erger is dan voorheen, toen het overmatig wynzuipen by ons in alle gezelschappen plaats hadt, een gebrek, waar aan men zich thans zo veel niet meer schuldig maakt. Wy mogen ons gelukkig rekenen, dat wy in een tyd leeven, waar in de gevoelens van menschelykheid niet te eenemaal verbannen zyn, het Recht ende Gerechtigheid ongekreukt gehandhaafd wordt, de Eigendommen door de Wetten voor Geweld en Roofzucht beveiligd zyn, en van Slaafsheid, Wreedheid en Onderdrukking zelden gehoord wordt.
|
|