| |
| |
| |
De Denker.
No. 227.
Den 4. May 1767.
[Brief, waar in berigt wordt gegeeven van het drollig Leerstelzel van een' Filozoof, die beweert dat wy bloote Machines of Marionetten zyn; met eenige aanmerkingen tegen het zelve.]
Philosophia virtutis continet & Officii & bene vivendi disciplinam: quam qui profitetur gravissimam mihi sustinere, personam videtur.
Cicero.
| |
Heer Denker!
ONder de Filosoofen is toch drollig volk. Ik heb eenen Neef, die door de Filosofie zoo ver gekoomen is, dat hy zich zelven heeft wys gemaakt, dat wy enkele Machines zyn, die door Oorzaaken van buiten aan 't werken gebragt worden en voortwerken, niet zoo als wy zelven willen, maar volgens de Bonsingen, die ons in beweging brengen en houden, en ons op die wyze doen werken, als wy ons op het Toneel deezer Waereld vertoonen. Hy vergelykt ons by Poppen in 't Marionnettenspel, die allerlei poetsen en grappige vertooningen maaken door eene machinaale werking. Waar over de een lacht, de ander zich bedroeft; en 't welk hy als Filosoof met zyne Medebroederen met een bedaard en stemmig gelaat beschouwt, door dezelfde noodzaakelyke werking, waar door alle de Poppen, de eene op deeze, de andere op geene wyze, zich beweegen; te saamen uitmaakende een allervolmaakst Konststuk, waar toe alle die verscheidene Vertooningen noodwendig vereischt worden. En, dat het zeldzaamste van alles
| |
| |
is, die zelfde Man is zoo zeer met zyn gevoelen ingenoomen, dat hy allen veragt, veroordeelt, en, indien het in zyne magt stond, de saamenleving te bang zou maaken, die zoo niet denken, als hy denkt, of liever, die eene andere Vertooning op 't Toneel maaken, als hy doet. - Als ik hem te gemoet voer, dat het vreemd is, anderen te veragten, te veroordeelen en te willen vervolgen over iets, dat niet van hunne eigene vrye verkiezing afhangt, maar van de bonsing, die de gansche Machine op deeze en geene andere wyze in beweging heeft gebragten houdt, dan is zyn antwoord, dat behoort tot de Machine. Ik moet zoo doen en het moet U dwaas voorkoomen. Dat geeft de fraaiste vertooning. Hier door is 'er Variatie; & Varietas delectat, verscheidenheid van Vertooningen vermaakt en is allerfraaist. - Als ik hier tegen inbreng dat het veel fraaier en beter vertooning zou maaken, indien 'er in sommige opzigten wat minder variatie of verscheidenheid plaats hadde; dat het by voorbeeld gansch geene fraaie vertooning maakt, als 'er van Steelen, Rooven, Moorden, Doodslaan en soortgelyke Vertooningen inkomt, 't geen dikwyls gebeurt; dat het veel beter zou zyn en oneindig fraaier staan, dat zyne zoogenoemde Marionnetten zulks nalieten. Wat doet hy? Hy houdt staande dat dit tot de fraaiheid der Machine behoort, en tart my hem het tegendeel te bewyzen. - Als ik dit zoek te doen, dan valt hy my gestadig in de rede, en geeft my geenen tyd om hem een aaneengeschakeld bewys tegen zyne stelling te leveren. Hy hasspelt 'er dingen onder, die ons niet raaken en daar wy beiden nietmetal van weeten. Hy praat van Marionnetten van Geesten, van Marionnetten op de Maan, van Marionnetten op de Planeeten, van Marionnetten op deeze en van Marionnetten in de andere Waereld. En alle deeze Marionnetten, zegt hy, beweegen zich, of werken in dier voege, dat zy met elkanderen de fraaiste en beste Vertooningen maaken, die 'er by mogelykheid uitgedagt kunnen worden. Zoo 'er op deeze Waereld iets vertoond wordt, als steelen, rooven, moorden en doodslaan, of iets anders, dat ons niet fraai voorkomt, zulks is nodig om dies te fraaier vertooningen in de andere Waereld te maaken. Men moet de dingen in hun verband beschouwen. Men moet doorredeneeren. - Als ik zeg, dat het evenwel voor Ons wenschelyker zou zyn, indien deeze dingen nimmer op het Toneel deezer Waereld vertoond wierden, geeft hy my gelyk; en voegt 'er by, om deeze reden worden deeze en soortgelyke Poetsemaakers onder alle welgeregelde Volken niet geduld, maar van 't Toneel afgebonsd. - Op myn vraagen, of zy wel een andere vertooning hebben kunnen
| |
| |
maaken? en of zy met dat byzonder oogmerk op 't Toneel zyn geplaatst, om zulkeene rol te speelen? Antwoordt hy; zy moeten noodzaakelyk zulkeene figuur maaken, als zy maaken. Elk moet de rol zoodanig speelen, als hem opgelegd is, volgens de vastgestelde wetten van 't Toneel. - Vraag ik verder, hoe men dan kan praaten van Regt en Onregt, van Deugd en Ondeugd; dewyl regt en onregt, deugd en ondeugd Vryheid vooronderstellen? Dan antwoord hy cordaat, dat zyn Konstwoorden, zoo als 'er in alle Wetenschappen eenverbaazende menigte gevonden wordt, die niets betekenen, om dat hy zegt dat iemand regtvaerdig of onregtvaerdig, deugdzaam of ondeugend is, en te gelyk beweert, dat hy onmogelyk anders zyn kan, zich zelven lynregt tegenspreekt en volstrekt niet weet, wat hy praat. Een Filosoof, die zyn stuk verstaat, die een aaneengeschakeld denkbeeld heeft van 't geheele Marionnetten gestel, gebruikt die woorden nimmer, dan by de uiterste noodzaakelykheid, en altyd figuurlyk. Die Konsttermen zyn goëd voor luiden, die 't stuk niet magtig zyn, die niet doordenken; doch by een regtschapen Filosoof kan het niet door den beugel, by voorbeeld, in eenen eigenlyken zin steelen, rooven, moorden, doodslaan en dergelyke vertooningen Ondeugden te noemen, en te gelyk te beweeren, dat zy, die zich daar mede ophouden, geen andere Vertooningen kunnen maaken. Dat is by my malle praat, en even belachlyk als het zyn zoude, indien iemand, die gelooft dat elk die rol moet speelen, die hy speelt, den tyd doorbragte met schreeuwen, raazen en tieren om de Marionnetten te beduiden, dat zy een andere figuur behooren te maaken, en zich zoo misselyk niet aantestellen. Daar men ligt toe vervalt, als men geen gezonde denkbeelden hegt aan de woorden regt en onregt, deugd en ondeugd en soortgelyke konstwoorden. Doch hoe belachlyk hem dat schreeuwen, raazen en tieren ook voorkomt, en hoe sterk hy zich ook uitdrukt tegen zulken, die zich daar mede ophouden, echter houdt hy styf en sterk staande, dat het een en ander tot de fraaiheid van 't geheele Konststuk behoort. 't Zou, zyns oordeels, een gebrek zyn in de Machine, indien die Schreeuwers 'er niet waaren, indien zulke tegenstrydigheden minder gehoord, zulke niets betekenende woorden nimmer gebruikt, en alle die gekheden van de Filosoofen niet uitgelachchen wierden - Op alle myne vraagen, antwoordt hy op een soortgelyke wyze. Hy praat door. Hy lochent alle Zedelykheid in onze daaden of werkingen. Hy houdt staande, en hier in ben ik het met hem eens, dat 'er zonder Vryheid by mogelykheid noch Deugd, noch Ondeugd plaats kan heb- | |
| |
ben, en begrypt zeer wel, dat het Zedelyke alleen gelegen is in de redelyke kennisse en overtuiginge van eenige zaak of daad, welke men met zynen Vryen wille en Werking volgt en in agt neemt. - Hy negeert voor Sint felten weg all' wat ik hem tegenwerp. Hy wendt het op alle boegen, om my in 't net te krygen. Verscheidene reizen is hy bezig geweest met my te beduiden dat ik de Ondervinding, de beste Leermeesteres, volstrekt moet tegenspreeken, indien ik niet van harten toestem, dat wy door voorwerpen buiten ons noodzaakelyk aan 't werken gebragt en steeds voortgedreeven worden, gelyk de Veder van een Uurwerk deszelfs Raderen in beweging houdt. - Voor eenige dagen werdt my een myner gemeenzaame Vrienden onverwagt door den dood ontrukt; een allerbraasst mensch, by welken de Maatschappy zeer veel verlooren heeft, en die van allen, die hem gekend hebben, om zyne uitmuntende en allervoortreffelykste hoedanigheden, van harten betreurd wordt; een Kennis van onzen drolligen Filosoof, hoewel gansch geen Vriend van zyn Gevoelen. Dat sterfgeval deedt my zoo sterk aan, dat ik eenigen tyd volstrekt buiten staat ben geweest myne zaaken behoorlyk te verrigten. Dit bemerkte de Vriend. Hy vatte vuur. In die droefheid klampte hy my op nieuw aan boord. ‘Ziet gy, ziet gy, riep hy met een vrolyk gelaat uit, ziet gy nu niet, dat wy Machines zyn! Ziet gy nu niet in uw eigen Persoon bewaarheid, daar gy altoos zoo schriklyk tegen hebt gehaspeld, dat gy geen Meester van U zelven zyt! Waarom kykt gy anders zoo benaauwd, en maakt eene vertooning, die gy zelf moet oordeelen gansch niet fraai te zyn. Trouwens gy kunt niet anders. Zoo is 't in alle gevallen gelegen. 't Onderscheid bestaat slegts hier in, dat wy op den eenen tyd de Oorzaak onzer Beweging of Werking zoo duidelyk niet bemerken als op andere tyden. Waarlyk, myn Vriend! wy schilderen mannetjes in de Maan, als wy ons verbeelden dat wy zelven iets in 't Kapittel te zeggen hebben’ - Leg ik hier tegen in dat, schoon de voorwerpen buiten ons ons somtyds geweldig aandoen, wy nogthans het vermogen bezitten die aandoeningen te maatigen; by ons zelven te redekavelen over de droevige gevolgen, die 'er waarschynlyk uit zouden gebooren worden, indien wy ons daar door lieten overmeesteren; onze gedagten van de oorzaaken onzer droefheid aftetrekken, en onzen aandagt op andere voorwerpen te vestigen, en daar door voortekoomen dat de aandoeningen, die het verlies onzer gemeenzaame Vrienden in ons noodzaakelyk verwekt, ons niet overmeesteren, maar wy zelven meester blyven van onze daaden. En zoek ik hem
| |
| |
hier van door duizend voorbeelden te overtuigen; Wat doet hy? In stede van my te wederleggen, zegt hy eeniglyk: dat moet zoo geschieden Varietatis Causa, om de verscheidenheid op het Toneel te behouden. Anders zouden op 't laatst alle Marionetten huilen, en eene en dezelfde rol speelen: dat niet fraai zou staan. De een moet huilen, de ander lachchen, een derde iets anders doen. Dat geeft de fraaiste vertooning - Vraag ik hem, hoe dit zyn gevoelen toch strookt met zyne betuigingen, die ik verscheidene reizen ten aanzien van mynen braaven Vriend, dien alleruitmuntensten man, van hem gehoord heb? Dat hy namelyk een mensch is geweest van zeer groote Verdiensten, die om zyne uitmuntende hoedanigheden een onsterffelyken Roem onder zyne Tydgenooten heeft weg gedraagen, en wiens Naam, zoo lang ons iets van het ondermaansche zal heugen, nimmer dan met de hoogste Agting behoort genoemd te worden: zeer wel is zyn antwoord. Dan druk ik my Figuurlyk uit. Philosophice zou ik zeggen, Uw Vriend was in zyn soort een kunstig gefabriceerde Marionnet. Dit door de woorden Verdiensten, Onsterffelyken Roem, Hoogste Agting en dergelyke bewoordingen uit te drukken, beken ik, is wel by zulken, die niet verder zien, dan de neus lang is, een onverstaanbaare brabbeltaal; doch zy, die gewoon zyn doorteredeneeren, willen door die woorden niet te kennen geeven, dat een Mensch eigenlyk, in eenen Filosoofischen zin, Om, uit Hoofde, of uit Aanmerkinge van zyne daaden of verrigtingen, hoe verheeven, uitsteekend en voortreffelyk dezelven ook zyn mogen, eenigen weezenlyken Lof en Agting verdiende of eenigen Roem daar door Waardig is, of hem daarom iets tot Erkentenis boven anderen behoort toegevoegd te worden: daar wy geen woord toe hebben, om dat het in de Filosofie niet te pas komt, maar door het Gemeen met het barbaarsch woord van Belooning wordt uitgedrukt: neen, ô neen! Zy gebruiken met my die woorden in eenen Figuurlyken en oneigenlyken zin. En wat doen toch de Woorden, indien men de Zaak maar behoudt? 't Staat fraaier en klinkt beter in de ooren van 't Gemeen, deeze en dergelyke woorden te bezigen, dan op een Filosofieschen trant altoos droog heen te redeneeren. In openbaare Redevoeringen moet somtyds wat Rhetorie koomen, om den aandagt gaande te houden. Doch laat ons niet twisten over Woorden. Ik bedien my alleen van deeze Figuuren, om dat myne Broeders, die het woord Marionnet te droog en al te Filosoofiesch is, zich van dezelven bedienen; hoewel zy met my het Stuk en in de Zaak eens zyn, dat niemand, en dus ook uw Vriend niet, hoe zeer hy boven de meesten zyner tydgenooten in dat geen,
| |
| |
't welk sommigen door het figuurlyk woordtje Deugd uitdrukken, in zyn leven uitgeblonken heest, om zyne uitmuntende en voortreffelyke verrigtingen, eigenlyk weezenlyken lof en agting verdient boven den grootsten Schoft: zoo als het gemeen gewoon is, doch zeer oneigenlyk, zulken te noemen, die zich met steelen, rooven, moorden, doodslaan en dergelyke fraaiheden ophouden. - Als ik, by de duurste betuigingen dat ik van zulk eene Filosofie yze en zulke stellingen in myn hart verfoeie, hem te gemoet voer en ernstig vraag: zou myn braave Vriend, een man die zich allervoortreffelykst gekweeten en onder zyne tydgenooten op een verwonderenswaardige wyze heest uitgeblonken in all' wat waaragtig, eerlyk, regtvaardig, rein, lieflyk en welluidend is? Zou myn braave Vriend daar door geen weezenlyken lof en agting verdienen? Zou hy daarom niet te pryzen zyn boven die laage en onedele zielen, die zulkeene misselyke rol speelen, dat hunne natuurgenooten genoodzaakt zyn, ter bewaaring der algemeene rust en veiligheid, hen (om my van zyne drollige uitdrukking te bedienen) van het Toneel deezer Waereld aftebonsen, eer de Natuur hen uit het getal der Stervelingen wegrukke? Dit kan in my niet koomen. T'elkens voel ik op de herdenking van myne daaden of eene lastige of eene vrolyke aandoening over dezelven in my opryzen, na dat zy veragtenswaardig of loffelyk zyn geweest. Bewyst dit niet dat wy iets meer zyn, dan Poppen in 't Marionnettenspel, die enkel werktuiglyk bewoogen worden? Doen wy ons zelven somtyds niet de bitterste verwytingen, als wy ons aan zodanige enveldaden schuldig hebben gemaakt, die wy in ons binnenste verfoeien? Bewyst dit niet, dat wy ons anders hadden behooren te gedraagen, en dat dezelven voor ons wel vermydelyk zyn geweest? Hoe kunnen wy anders in 't hoofd krygen ons zelven te beschuldigen? Men beschuldigt zich zelven nimmer over iets, daar wy zelven part nog deel in hebben; dat voor ons onvermydelyk is geweest. Verheugen wy integendeel ons niet, en juichen ons zelven toe als wy iets uitgevoerd of verrigt hebben 't geen uitmuntend en voortreffelyk is, en de goedkeuring van de braafsten en besten onder de Stervelingen wegdraagt en zelfs voor fraai van u gehouden wordt? Is dit niet een spreekend bewys, dat wy menschen niet anders kunnen denken, of wy verdienen daar door lof en agting boven anderen, die een regt tegenstrydig gedrag met het onze hielden? En kondigt ons dit dan niet aan, dat wy zelven van die daaden de werkende. Oorzaak zyn geweest? Dat het onze eigene verrigtingen en niet de werkingen van
| |
| |
eenen anderen zyn? En dat wy zelven gevolglyk iets kunnen uitvoeren, waar door wy lof en agting of veragting verdienen? Verder. Zyn in alle welgeregelde Maatschappyen, onder alle beschaafde Volken, geene Wetten? Worden de Overtreeders van dezelven niet Strafschuldig geoordeeld en als zoodanigen gestraft? Is dit niet noodzaakelyk om de rust en veiligheid onder de Menschen te bewaaren? Bewyst dit niet, dat het Menschdom gelooft dat wy meester zyn van ons zelven, en het in onze magt staat onszelven voor de overtreding der Wetten te wagten, en de Straffe, den Overtrederen gedreigd, te ontwyken? Eene Machine, die door een zekere bonsing aan 't werken gebragt en door een noodzaakelyke kragt in beweging gehouden wordt, Wetten voorteschryven, en voortepraaten, hoe dezelve zich hebbe te beweegen, is bespottelyk, dewyl zy juist op die wyze moet werken of zich beweegen, als zy doet. En even belachlyk is het den Menschen wetten voorteschryven, indien zy op dezelfde wyze in beweging gebragt en gehouden worden. Men moet dan noodzaakelyk gelooven dat wy iets meer dan bloote Machines of Marionetten zyn, of staande houden dat alle Menschen, uitgezonderd gy Heer Filosoof met uwen aanhang, Gekken zyn, dat gy my in eeuwigheid niet zult kunnen in 't hoofd praaten. Zyn antwoord op dit alles bestaat in enkel te herhaalen 't geen hy duizendmaal gezegt heeft. Hy zegt dat ik my te figuurlyk uitdruk; dat ik, om myn stuk goed te maaken, gedrongen ben, myn toevlugt te neemen tot een ballast van spreekwyzen, die even onverstaanbaar zyn, als de verborgene Hoedanigheden van Aristoteles; dat ik my aan de taal der Filosoofen wat meer moet gewennen; dat in de Filosofie de woorden Gek en Belachlyk even weinig als het woordtje Deugd betekenen; dat Verwyting van en verheuging by zich zelven enkele Inbeeldingen zyn, die door een Machinaale werking in ons verwekt worden, om fraaiheid aan 't Konststuk te geeven; dat de woorden Daad, Verrigting, en dergelyke Figuuren der zogenoemde Rhectorica, de verscheidene rollen der Marionnetten aan wyzen; en dat Uitmuntend, Voortreffelyk, Lof- en Agting-waardig het inwendig onderscheid der soorten van Marionetten aanduidt.
Op deeze wyze praat hy voort? Wat raad, Heer DENKER? Ik wiste niet dat 'er zulke gevoelens in de Waereld zyn. Is 'er niets dat met den eigenlyken naam van Deugd mag en moet genoemt worden? Is uit dien hoofde de een boven den anderen. Om zyne Verrigtingen niet te agten en te waardeeren? Doe my en de Waereld dien dienst om daar
| |
| |
over eens een Vertoog te schryven. En zoo Gy deezen Brief eene plaats in Uw Weekelyksch Werk gelieft te geeven, Uwen Leezeren zal daar door by voorraad aanleiding gegeeven worden, om over dat Vertoog dan te beter te kunnen oordeelen.
Ik ben enz.
***
Indien ik verneem dat myne Leezers naa eene Verhandeling over deeze Onderwerpen verlangen, dan zal ik mogelyk besluiten, om aan 't verzoek van mynen nieuwen Correspondent te voldoen.
D.F.
In het voorgaande Vertog No. 226, bladz. 131, regel 26, staat of naar maate, lees af, naar maate.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Arnhem by W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|