| |
| |
| |
De Denker.
No. 224.
Den 13 April 1767.
[De snoodheid van alle Moffelary in 't Godsdienstige nader aangetoond.]
Wie zal, ô hoogste Majesteit!
Wie zal in uwe tent verkeeren?
't Is hy dien gy oprecht bevindt;
Die 't recht betragt naar zyn vermogen,
Wiens hart de zuivre waarheid mint;
Zich aan de onkreukbre trouw verbindt,
En schuldloos blyft van snoode logen.
DE jonge Heer N.N. wiens Brief met myn Antwoord ik Maandag uitgaf, schreef my Vrydag het volgende.
| |
Denker!
SEdert ik myn besluit mynen Oom openbaarde om volgens uwen raad, eer ik myne Belydenis doe, de gronden, waarop onze Godsdienst rust, te onderzoeken; en
| |
| |
nategaan wat dezelve vordert te gelooven en betragten, om zelf over 't gewigt der geschillen, die de Kristenen verdeeld houden, te kunnen oordeelen, is 'er byna geen huis met den ouden Heer te houden - Van den morgen tot den avond knort hy. - Vloekt op myne Tantes. - Dreigt my, die ab intestato zyn eenige Erfgenaam ben, Bastaard te maaken, indien ik hem niet gehoorzaam en ten eersten Lidmaat word van zyne Kerk. Deezen morgen, een weinig bedaarder schynende, vroeg hy my met een' veragtelyken grimlach: en wat dan, Heertje! als gy all' die moeite gedaan en u zoo braaf gekweeten hebt? ‘Dan, zal ik, was myn antwoord, overtuigd zynde van de waarheid van onzen Godsdienst, van denzelven opentlyk belydenis doen.’ In welke Kerk zult gy dat dan doen, Knaapje! vroeg hy verder met de grootste verontwaardiging, in myne of in de Kerk van uwe lieve Tantes? Ik antwoordde: overtuigd zynde van de gegrondheid uwer stelling, dat de eerlykheid en opregtheid vorderen nooit anders te spreeken als men denkt, nog iets voor waarheid te belyden, 't welk men gelooft valsch te zyn: zonder eenige agterhoudendheid. ‘In de Kerk, Oom! of by dat genoodschap, daar de waarheid, myns oordeels, volgens de voorschriften van dien Godsdienst, dien ik voor waaragtig houd, zuiverst beleden en geleerd wordt, zonder my te bekreunen by welke gezindheid ik best myne tydelyke belangen kan bevorderen. Dit eischt, myns inziens, de eerlykheid en opregtheid, die gy immers niet gaarne zoudt zien dat van my met voeten getreeden wierden. Daar toe ben ik niet opgevoed. Ik zou een Schandvlek in myne Familie zyn, indien ik my ooit of ooit den naam van een eerlyk man onwaardig maakte. Op 't poinct d'honneur ben ik te zeer gesteld om my ooit tot eenige laagheid of onedelmoedigheid van geest te laaten vervoeren. Het karakter van een braaf en eerlyk mensch zal ik altoos ongeschonden zoeken te bewaaren’. De woorden Schandvlek in de familie, poinct d'honneur en karacter van een braaf en eerlyk mensch hadden zoo veel invloed op den Ouden Heer dat hy geheel en al bedaarde en, na eenige redewisseling, my niet alleen permitteerde, zoo lang met het doen der Belydenisse te wagten, tot dat ik zelf van de waarheid en 't belang van den Godsdienst
| |
| |
volkomen overtuigd en verzekerd was, en my in staat had gesteld om zelf over de hoofdleeringen van onzen Godsdienst en het gewigt der geschillen onder de Kristenen te kunnen Oordeelen; maar zelfs zich inliet in 't breede met my te spreeken over 't Karakter van een eerlyk man, en 't geen de eerlykheid en opregtheid vorderen in 't doen eener Belydenisse. Hy beweerde, dat men behoudens de eerlykheid en opregtheid zich wel by een genoodschap van Kristenen kan voegen dat sommige gevoelens, strydig met onze begrippen, begunstigt, voorstaat en openlyk leert; en liet zich, om my hier van te overtuigen en zyn gevoelen smaakelyk te maaken in deezer voege uit. ‘Indien het geval wilde dat gy aan sommige stellingen, die in myne Kerk beleden en geleerd worden, uwe toestemming niet ten vollen kondt geeven: zoo als 'er by duizenden gevonden worden: gy kunt evenwel gerust Lidmaat by ons worden en van de voordeelen, die aan onze Kerk in deeze Landen gehegt zyn en waarvan de andere genoodschappen zyn uitgeslooten, gaudeeren, zonder krenking van uwe Eerlykheid en Opregtheid. Gy moet maar den Predikant, by wien gy Belydenis denkt te doen, verzoeken, dat hy over die Punten, die gy niet kunt toestemmen, niet gelieft te vraagen, 't welk aan een Persoon van Geld en Fatsoen niet ligt zal geweigerd worden. Wil uw Leermeester die Inschikkelykheid niet gebruiken, gaa dan by den eenen of anderen Dorppredikant: dat wordt in dergelyke gevallen meer gepraktiseerd: of by de Franschen of Engelsche Kerk. Overal kan een Heer van Middelen en Geboorte te regt koomen. De Lutherschen, Remonstranten en Doopsgezinden (die over het punt van den Doop kunnen heen stappen) bedienen 'er zich by aanhoudenheid, gelyk de Hervormden in Hamburg en andere plaatsen, daar Luthers best is, met succes van. Trouwens men zou in de herssens moeten gepikt zyn indien men, zonder de Eerlykheid en Opregtheid te krenken, zich niet by die party voegde by welke men best zyn fortuin kan maaken. 't Zyn Gekken en regte Dweepers die in deeze Landen zich niet by onze Kerk voegen.’ Wat dunkt u, Denker! van deeze Inschikkelykheid der Heeren Predikanten en van het Raisonnement myns Ooms? Is deeze handelwyze te
| |
| |
billyken? Zoudt gy denken dat men op deeze wyze zich by eenig genoodschap mag vervoegen, 't welk strydig, gevoelens met onze begrippen begunstigt, voorstaat en openlyk leert? Door uw Antwoord zult gy op nieuws verpligten
U.E.D. v. Dr. en Vr.
N.N.
Amsterdam 10 April.
1767.
De oude Heer schryft een groote Inschikkelykheid aan de Leeraaren zyner Kerke of aan sommigen van dezelven toe. Of hy daar toe gegronde redenen heeft staat my niet te onderzoeken. De klagte van den Heer Eerklyk in zynen Brief, aan 't einde van dit Vertoog geplaatst, geeft reden van vermoeden dat 'er somtyds by 't aanneemen van Ledemaaten vry veel inschikkelykheid om dit woord te behouden gebruikt wordt. Doch ik zou niet gaarne op my neemen dezelve te billyken. Gelooft men de Leerstellingen eener Kerke in tegenstelling van die van andere Genoodschappen, men doet eerlyk dat men zich by dezelve begeeft en blyft. Gelooft men ze niet, en belydt men ze echter te gelooven, men zal moeite hebben om zich van de blaam eener snoode Huichelarye en doemwaardige Geveinsdheid vry te pleiten. Als eenig Gereformeerd Leeraar, (dit wil ik toegepast hebben op alle Kristen Leeraaren, die Gezwooren hebben zekere Leeringen, die by de Kristenen betwist worden, te zullen handhaven en voorstaan,) een Luthersman, een Arminiaan of Doopsgezinde, die over den Doop kan heen stappen, be- | |
| |
houdens hunne gevoelens aanneemt, wat doet hy? hy moffelt 'er op een onverantwoordelyke wyze onder. Hy stemt stilzwygend toe en brengt de aankoomelingen in die gedagte dat die geschillen niets om 't lyf hebben, en ondertusschen belydt hy heilig te gelooven, en heeft zich plegtig verbonden opentlyk te zullen leeren, handhaaven en voorstaan de Leerstellingen zyner Kerke, en de tegenovergestelde begrippen wederleggen, te keer gaan en de goede Gemeente voor derzelver schadelykheid en zielverderffelykheid waarschuwen. Dit doet hy in dit geval niet. Hy boezemt andere denkbeelden in, wegens de geschillen zyner Kerke met andere Genoodschappen, als hy beleden heeft te hebben en belooft heeft te zullen doen. Hy is derhalven of een Guit, die niet gelooft 't geen hy belydt te gelooven, of een Verbreeker van zyn woord en belofte. Zoo denk ik over 't eerste punt.
Omtrent het tweede punt, daar de Heer N.N. inzonderheid belang by heeft, ben ik van meening dat het volstrekt ongeoorloofd is zich by eenig Genoodschap van Kristenen te vervoegen, dat sommige gevoelens voorstaat, belydt en leert, (en by deszelfs opregting, of naderhand, zich verbonden heeft dezelven te verdedigen, te handhaaven en allen, die van tegenstrydige begrippen zyn daar buiten te houden,) die men afkeurt, verfoeit en in zyn gemoed als valsch en strydig met de waarheid verwerpt. Nimmer immers is 't geoorloofd zynen medemenschen verkeerde en valsche begrip- | |
| |
pen omtrent den Godsdienst inteboezemen. Dit doet men, als men voor 't oog der waereld een voorstander en begunstiger is en blyft van zulk een Genoodschap, by welk die begrippen opentlyk beleden, gehandhaafd en dagelyks geleerd worden. - Men geeft zelfs op een staatige wyze, door de naauwste gemeenschap op gestelde tyden met de overige leden van Genoodschap te houden, opentlyk te kennen, dat men zulke begrippen inderdaad is toegedaan, die men volstrekt afkeurt en verwerpt, en speelt dus meesterlyk den rol van eenen Huichelaar; en maakt te gelyk dat de waarheid minder openbaare belyders en voorstanders heeft, strydig met haare belangen. - Om niet verdagt te worden van Onregtzinnigheid en zyn credit niet te verliezen, moet men zyn waare meening omtrent den Godsdienst verbergen en de waarheid in zyn harte smooren; die men echter verpligt is voortestaan, te verdeedigen en te verbreiden, als beminnelyk in haar zelve en nuttig en heilzaam voor het menschdom. - Verder komt men ligt in die omstandigheden, dat men 'er met een stilzwygende ontveinzing der waarheid niet wel af kan, maar genoodzaakt is opentlyk anders te spreeken als men denkt en gevoelt, wil men zyn fortuin maaken, daar een verstandig en deugdlievend mensch zich niet buiten volstrekte noodzaakelykheid in zal begeeven. - Boven dit alles is het laag en veragtelyk in zich zelve dat een mensch zich vrywillig, om een weinig eers en aanziens in de waereld, in die ongelukkige om- | |
| |
standigheden brengt, om nooit of zelden zodanig te durven spreeken over zaaken van den Godsdienst, waar by wy als Menschen en Kristenen oneindig belang hebben, zoo als hy over dezelven denkt en waarlyk in zyn gemoed overtuigd is.
Ik raad overzulks den Heer N.N., wil hy het karakter van een' braaf, opregt en cordaat man ongeschonden bewaaren, en als een edelmoedig mensch past handelen, de Waarheid voortestaan, waar en by wien dezelve ook gevonden wordt, en zich by die gezindheid te vervoegen, by welke dezelve zuiver geleerd en beleden wordt. Laat zyn Oom knorren, op zyne Tantes en allen die van hem verschillen vloeken, en hem Bastaard maaken; laat hy versteeken zyn van eenige tydelyke voordeelen; laaten eenige laage zielen hem beschimpen, veragten en met den nek aanzien; hy zal het genoegen hebben van zich zelf verzekerd te houden, dat hy zyn grootste belang gesteld heeft in alles eerlyk en opregt te handelen, en daar door als mensch en kristen by God en alle Braaven de grootste lof en weezentlyke agting wegdraagen.
D.F.
De Brief van den Heer Eerlyk is van den volgenden inhoud.
| |
Myn Heer!
WY hebben veel slegt volk onder ons. Duizenden zyn 'er, die belyden Gereformeerd te zyn, en ondertusschen zyn ze onze Kerk vyandig. Sommige Predikanten
| |
| |
geeven daar gelegenheid toe. Een Luthers Heer van groote middelen kwam 'er in myn eersten dienst als Ouderling by den Predikant, dien ik moeste adsisteeren, om Lidmaat by ons te worden. Hy hadt geld. Het was hem, om wat meer figuur te slaan en in de Regeering te zyn, te doen, myn Heer! Ik heb hem gekend dat hy als een jonge met zynen Vader, die dood arm was, in 't Land is gekoomen, en zelfs dat hy zeer bitter Luthers was. En dat is hy nog. Hy lacht met de Predestinatie en andere aangenoomene Leerstellingen van onze Kerk. Wy zonden hem heen. Sedert is hy van een' Dorppastoor als Lidmaat onder ons aangenoomen en reeds Burgermeester. - Met een Arminiaan is onlangs een dergelyk geval gebeurd. - Nu hebben wy weder een soortgelyk geval met een' Zoon van een ryk Mennist Koopman. Ik vrees dat hy ook gemoffeld zal worden tot een Lidmaat van onze Gezindheid. My dunkt dat het een zeer slegte handelwyze is. Wat raad om die Heeren Predikanten zulks te beletten? Kam die knaapen eens dat het een aart heeft! 't Zyn Guiten, Meineedigen, die uit het getal van alle braave luiden behooren uitgemonsterd te worden! Hier door zult gy de Kerk en my dienst doen.
Ik ben
Uw Vriend en Medebroeder,
Eerlyk.
1767.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Arnhem by W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|