| |
| |
| |
De Denker.
No. 222.
Den 30 Maart 1767.
[Brief van O.J. waar in, ter opheldering van No. 212 en 215, de Afkomst en het Karakter van Religiosus nader beschreeven wordt.]
Si quem vides sancte pieque vivere;
Impostor est, non est, ais, vere pius.
Vis detegam, cur tam maligne judices:
Quod ipse non es, credis esse neminem.
DE meeste Leezers van myn weeklyksch Blaadje zullen buiten twyffel den volgenden Brief met smaak leezen. Waarom ik denzelven zoo spoedig als my doenlyk was eene plaats heb willen geeven.
| |
Myn Heer!
HEt doet my niet vreemd, Heer Denker! dat het gesprek van mynen ouden Vriend, Religiosus, u onlangs medegedeeld, en door u eene plaats in uw weeklyks Papier gegund, dergelyk eene ontmoeting bejegende, als ik bemerkt heb uit den Brief van Ernestus Phileusebius, [No. 215.] wiens Zwager, wegens dat Vertoog, op u zeer gebelgd is, en, in de taal der hedendaagsche Welleevenheid, verklaart ‘waaragtig te gelooven, dat gy met eenige Zwartrokken een Contract gemaakt hebt, om u altemet een uitgediend Sermoen te bezorgen’. - Uwe raadgeevingen aan dien ernstigen Correspondent wegens de handelwyze met zynen Zwager te houden, komen my over
| |
| |
't algemeen zeer gegrond voor, en wel inzonderheid de aanmerking, dat een gansch ernstig Vertoog weinig zou dienen om Heertjes van dien stempel tot een beter inzien te brengen, zy zouden het, als een ennuiante Preek, des leezens onwaardig, terstond wegsmyten. - Tot nog toe hoop ik heeft deeze Brief (mag dezelve mede het licht zien) als uit de zelfde pen komende, die de Bedenkingen van Religiosus over de Afzondering opleverd, dit lot niet ondergaan. Ik schryf deezen tot hunne verzekering, dat Religiosus geen Zwartrok is, maar als een deftig Koopman gekleed en veelal met een rooden mantel gaat. Dit alleen zal mogelyk wat afdoen om het meergemelde Vertoog leesbaar te maaken. Maar ik wil lieden van dat slag de moeite niet vergen, om het zelve weder op te zoeken en in handen te neemen; zy zouden den tyd, aan dat leezen besteed, verlooren rekenen en beklaagen. Ik zal hun tans, gelieven zy voort te leezen, beter onthaalen, schoon ze zich moeten getroosten dat het den zelfden Man betreft, die hun, eenige weeken geleden, zoo zeer verveelde. Ik zal naamelyk de voornaamste trekken van het character myns Vriends schetzen.
‘Character van een Fynbaart, van een Fymelaar, van een Geveinsde hoor ik dat soort van Leezers prevelen, weg met den Denker! heeft hy geene andere stof dan zulke ouderwetsche, en by fatsoenlyke Heeren, lang uit de Mode geraakte Characters’.
Dan niet te haastig, jonge Heeren! myn Vriend Religiosus is ook jong geweest, en de beschryving van dat tydperk zyns levens zal u mogelyk draaglyk vallen, aanstaan, vermaaken, ja, durf ik het zeggen, leerzaam vermaaken.
‘'t Woord leerzaam is hard, mompelt de Zwager van Phileusebius, met zyne geloofsgenooten - maar ik ben nog al nieuwsgierig wat 'er van dien Fynman is, hy is mogelyk een bekeerde Ligtmis, gelyk men die oude Liefhebbers noemt, die niet langer meê kunnen’. - Gy kunt, gy zult dan nog voortleezen, gy verlangt reeds na de Geschiedenis. Een Historietje gaat nog aan....
De Heer, dien ik Religiosus noemde, is in een der aanzienlykste Steden van Holland, uit deftige en welbemiddelde Ouders, gesprooten, en door hen, benevens zyne Zuster, in een ruimen staat opgebragt. Zy schikten hem vroeg
| |
| |
tot den Koophandel en wel om zyns Vaders bedryf, met den tyd, op zich te neemen. Hy was lugtig, vrolyk van aart, een liefhebber van gezelschap en plaisierpartytjes. Geen streng toevoorzigt van zyne Ouders verhinderde hem, en overvloedig zakgeld stelde hem in staat om deeze neiging op te volgen en bot te vieren. Hy deedt zulks ook in volle ruimte, schoon nimmer, of zelden, zoo verre uitspattende, dat hy, ten wille van die plaisiertjes, de zaaken hem toevertrouwd vorzuimde, of agteloos liet vaaren. Leergraag van inborst, met een vlug verstand, schrander oordeel, en een tamelyk goed geheugen begaafd, kogt hy altoos eenige uuren uit om zich toe te leggen op de kennis van zaaken, die een Heer van zyn fatsoen niet wel kon ontbeeren. In de Aardrykskunde en de Natuurlyke Historie vondt hy 't meeste vermaak. Wat den Godsdienst betreft, des bekreunde hy zich weinig of niets, ook werdt daar van ten zynen huize luttel werks gemaakt. Men volgde den gemeenen trant.
Wanneer hy omtrent negentien jaaren bereikt hadt, werden zyne Ouders te raade, dewyl het belang des handels zulks vorderde, hem een reisje na Frankryk te laaten doen. Dit voorstel stondt den jongen Heer by uitstek aan: hy begaf zich op reis met een' zyner dierbaarste Vrienden, hem in gaven en hoedanigheden zeer gelyk. - Hoe zeer dat Land en wel inzonderheid de Hoofdstad, de zetel der weelde, aan Heeren van die jaaren, van dien staat, van die geaartheid voldeedt, behoeft nauwelyks gemeld te worden. Zy hielden zich te Parys, schoon 'er, wat de groote zaak hunner reize betrof, geen langen tyd te doen hebbende, langer op dan de helft van den tyd, die hunne reis duurde, en deeze was ruim een jaar. Zo veel ik uit de gesprekken van mynen Vriend Religiosus en zynen toenmaaligen Reisgenoot, met wien ik zeer gemeenzaam verkeer, kan bemerken, hadden zy in Frankryk en boven al te Parys zeer vrolyke dagen, en, hoewel jong, bedagtzaamheids genoeg om door een geregeld genot der wellusten, die zich daar in overloopen, de maate aanbieden, dit plaisierig leven op den duur plaisierig te maaken. Zy verwisselden, niet geheel van liefhebbery tot weetenschappen ontbloot, de verstandige en zinnelyke vermaaken der weize, dat ze altoos hunnen streelenden smaak behielden. Myn Vriend Religiosus beklaagt zich deeze reize nimmer. 't Grootste onge- | |
| |
luk, gelyk hy nu spreekt, dat hem overkwam, doch 't geen in 't einde tot zyn geluk keerde, bestondt daar in, dat hy door de geduurige en gemeenzaame verkeering met eenige Heeren van smaak en geest, tot verregaande twyfelingen wegens de waarheid van den Christelyken Godsdienst vervoerd werdt. Eer hy op reis ging was hy des weinig onderweezen, en hadt zich nimmer toegelegd om dien in den grond te leeren kennen; en dus vonden de redenen der Esprit Forts vry veel ingangs by hem, en kreegen niet weinig kragts, door de bestendige aanschouwing van dien Godsdienst met het belachlyke kleed des Bygeloofs omhangen.
Hy keerde weder tot zyne Ouders en hadt, tot genoegen van zynen Vader, de zaaken des Koophandels volvoerd. Deeze riepen hem, om, na anderhalf jaar t'huis geweest en zich der Engelsche spraake meester gemaakt te hebben, na Engeland over te steeken. De beginzels van Vrygeesterye, in Frankryk reeds ingezoogen, versterkte hy door 't leezen van Schriften tegen den Christelyken Godsdienst, daar meer dan ergens elders te vinden, doch wel voornaamelyk door de verkeering niet Heeren, die hunne eer en roem stelden in het bestryden van 't Bygeloof, gelyk zy 't Geloof gelieven te noemen. Hy was aanschouwer en deelgenoot van de vermaaken in dat Ryk, en wel byzonder in en omtrent de Hoofdstad te vinden, zo veel de tyd zyner weezenlyke bezigheden, in 't verloop van vier maanden, toeliet.
T'huis komende viel hy met ernst aan den Koophandel, en dreef dien, door de kundigheden des betreffende in die twee reisjes opgedaan, nevens zynen Vader, met veel grooter voordeel, dan zyn Vader oit voorheen deedt. Zyn gezellige aart voerde hem in de gezelschappen, en hy was, door eene vry algemeene kunde veeler zaaken, de wellust der verkeeringe. Niet zeiden straalden de beginzels zyner Vrygeesterye in zyne gesprekken door, schoon hy niet onder de zodanigen kon geteld worden, die daar mede pronken. Hy helde, tegen de doorgaande gewoonte der Heeren van dien smaak, meer over tot redeneeren dan tot spotten. Zyne Ouders bemerkten wel hoe hun Zoon over den Godsdienst dagt, en 't was hun leed; maar zy vonden zich, wanneer het op een redentwisten ging, niet in staat om zyne zwaarigheden op te lossen. De beginzels van opregtheid en
| |
| |
eerlykheid die hy beleedt en behartigde, gevoegd by zyn onopspraakenlyk en niet te min vrolyk leven bragten te wege dat hy in eene algemeene agting stond. Zyne Ouders geen verwin op het veranderen zyner begrippen wegens den Godsdienst ziende lieten daar van af in zo verre dat ze 'er zelf bykans niet op dagten, tot ze door een Predikant, die iets geboord hadt van de slegte gronden op welken hun Zoon stondt, deswege wierden aangesprooken. Zy verklaarden, hun Zoon hadt zyn jaaren en verzogten den Predikant dien zelf te spreeken. - De Heer Religiosus aanstonds daar toe gereed ontving den Leeraar met alle beleefdheid. Deeze stelde hem voor Ampts- en Pligtshalven zich verbonden te agten hem te onderhouden over den Godsdienst, naardemaal hy niet duister bemerkt hadt op welke gevaarlyke gronden hy bouwde. Die Predikant, schoon geleerd en Godvrugtig tevens, was reeds hoog bejaard en wist weinig of niets van de slagen by de Ongeloovigen hedendaagsch in gebruik; hy vorderde ook niets in 't geringste met alles wat hy inbragt. Religiosus hieldt toen, de bescheidenheid niet overtreedende, dit gesprek geheim, nimmer pochende dien geestelyken beet gehad en vast gezet te hebben Hoewel hy naderhand verklaarde dat deeze overwinning hem in het ongeloof bevestigde. De oude Leeraar verstandig genoeg om te bemerken waar 't hem haperde en nederig genoeg om te denken dat zyn jonger Amptgenoot beter afgerigt zou weezen om met iemand als dien Heer om te gaan, en den Christelyken Godsdienst, tegen die zwaarigheden, staande te houden, stelde het geval zynen Amptgenoot voor.
Deeze was bedagtzaam en voorzigtig, hy vatte niet terstond vuur, vol yver na het huis van Religiosus loopende, maar wagte eenigen tyd of 'er zich ook eene gunstige gelegenheid mogt op doen. Hy spoorde na welke de liefhebbery van Religiosus was, en ontdekkende dat deeze voornaamelyk de Natuurlyke Historie betrof, en hoe hy geen onaartig Kabinet van in- en uitlandsche Vogelen verzameld hadt, bedient hy zich van de tusschenspraak van een Heer hem en Religiosus bekend, om te verzoeken die liefhebbery te mogen zien. De vriendelyke en gulhartige Religiosus ontvangt hem met vermaak, zy beschouwen de wonderen der Natuur in het gevederde geslagt uitstraalende en Religiosus vondt smaak in de enkele natuurlyk
| |
| |
voorkomende aanmerkingen die de Eerw. *** maakte ten betooge van des Scheppers Wysheid en Goedheid. Dit eerste bezoek, waar in zy maar een gedeelte der liefhebbery gezien hadden, werdt weldraa van een tweede gevolgd, dat op dezelfde genoeglyke wyze afliep, alleen hieldt het langer aan, doordien Religiosus den Predikant verzogt den avond by hem door te brengen. Zy sleeten dien in een vrolyk onderhoudt.
't Verwonderde den Heer Religiosus, dat deeze Geestelyke, die hem, by 't afscheid neemen, ernstig aanhieldt om een tegen bezoek te mogen ontvangen, zoo veel werks van hem maakte, en niets in 't geringste liet blyken 't geen naar bekeerzugt zweemde. Want hy twyfelde niet of 't was den kerkelyken Heer wel bekend voor welk een Man hy gehouden en aangezien wierdt.
Hy neemt het verzoek aan en volbrengt het binnen korten. Zyn Eerwaarde, na over algemeene zaaken gesprooken te hebben, wendt het onderhoudt op Boeken en leidt den Heer Religiosus, na gevraagd en bemerkt te hebben dat deeze wel zin hadt om zyne Boekery te zien, derwaards. Religiosus staat verstelt daar zoo veele Engelse Boeken te zien, en onder deezen de werken der zodanigen, die zich door het bestryden van den Christelyken Godsdienst berugt gemaakt hebben. De Predikant hieldt zich als of hy zulks geheel niet bemerkte. In 't einde kon Religiosus zich niet langer bedwingen en betuigde zyne verwondering over 't vinden eener zoo groote vezaameling van dergelyke werken in de Boekery van eenen Leeraar. Deeze, verblyd over 't gelukken van zynen aanslag, verklaarde die Boeken zeer hoog te schatten. Dit vermeerderde de verwondering van Religiosus merkelyk en deedt hem de reden van zulk een Paradox vraagen. De reden is duidelyk antwoordde de Eerw. Heer, ik vindt 'er van de sterkste bewyzen in voor de Waarheid van den Godsdienst dien ik Predik. Religiosus wist niet wat hy hier aan hadt en vroeg of dit zeggen ernst was. Volkomen ernst, kreeg hy ten antwoord, want de zwakheid van een vyand ontdekt men best als men de wapens, met welken hy zich zoekt te verdedigen van naby beschouwt en ziet op welke vastigheden hy zich meest verlaat. Is 'er onder deeze of andere myner Boeken iets 't geen u behaagt, 't is zeer tot uw dienst? De Heer Religiosus verzogt Tindal te mogen hebben.
| |
| |
Gy valt in een goeden smaak, zeide de Eerw. ***; maar mag ik, om dien smaak te zuiveren, u Foster ook mede geeven, deeze heeft tegen hem geschreeven en gy zult hem leezenswaardig vinden. De Heer Religiosus had wel van Foster gehoord maar nooit dit werkje in handen gehadt, hy nam de beide stukjes mede, zyn Eerwaarde wendde het gesprek met voordagt op eenen anderen boeg, wanneer zy van het Boekvertrek waren afgegaan.
Religiosus herlas Tindal, en op de aanraading van zynen Eerwaarden Vriend ondernam hy 't ook Foster te, leezen. Na verloop van eenige weeken ontving hy een onverwagt bezoek van den Eerwaarden ***. Deeze begon nu wel draa over de straksgemelde werkjes te spreeken en te vraagen of hy ze doorbladerd hadt. 't Antwoord was, ja. En op de byzondere vraag hoe Foster beviel, gaf de Heer Religiosus, wien de opregtigheid altoos eigen was, te verstaan, dat hy wel veele, schoon niet alle zwaarigheden, opgeruimd zag. Zyn Eerwaarde vroeg, of hy ze wel wenschte opgeruimd te zien. Indien 't mogelyk is zeide hy gaarne. Hier op ontdekte de Eerwaarde *** zyn geheel oogmerk, en hoe de ontmoeting zyns Amptgenoots hem gelegenheid gegeeven hadt tot deezen handel. Hy bevlytigde zich, op de redelyke gronden van Foster bouwende, om de zwaarigheden uit den weg te ruimen. En de goede zaak, een goed verdeediger hebbende, gelukte eerlang naar wensch. Hy overtuigde in eenige gesprekken Religiosus van de Waarheid en Godlykheid der Euangelie Leere en maakte hem een Chirsten. De hartelykste Vriendschap heeft zints tusschen deeze Heeren stand gehouden.
Dat dit zeer tot genoegen der Ouderen van Religiosus strekte behoef ik niet te melden. En 't is van dat tydstip af dat myn Vriend, op den raad des Predikants zich gewend heeft aan die Afzondering, waar over ik zyne aanmerkingen mededeelde. Zyn volgend leven, want waarom zou ik dit niet kortelyk hier plaatzen, ter aanmoediging van een Gosdienstig gedrag? Zyn volgend leven trok de wenschelykste vrugten van deeze zyne verandering. Ernstiger geworden zag hy af van eene Jusffrouw, die hem reeds zedert eenigen tyd was in 't oog geloopen, doch welker Huwelyk hem, naar alle waarschynlykheid, gelyk dit naderhand bleek, ongelukkig zou gemaakt hebben. Hy liet
| |
| |
het oog op eene andere vallen, van zediger opvoeding, vrolyk van aart, en van natuurlyke aanvalligheid niet misdeeld. Hy leefde met haar een reeks van jaren, terwyl de overvloed zyn huis vervulde, en drie kinders hunne vermaakinge waren. Kinders die hy van de vroegste-jeugd de Begrippen van onzen Schoonen en Redelyken Godsdienst inboezemde, en waar van hy, in zynen Ouden dag, de aangenaamste gevolgen ziet. Na het sterven van zyne Vrouwe, nu ruim vier Jaaren geleden, is hy uit den handel gescheiden en brengt het laatste bedryf zyns levens, gelyk hy het noemt, in stilte door. Wie vrolykheid, met ernst gepaard, wil beschouwen, moet Religiosus zien. Hy heeft nog dien zelfden gelukkigen aart, die hem in zyne jeugd de lust der gezelschappen maakte. Hy is geem Fynbaart, geen Fymelaar, geen Geveinsde, hy is een Christen.
Dit zyn de voornaamste trekken die het Character van mynen Vriend afbeelden. Ik vertrouw zy kunnen met nuttigheid beschouwd worden, en ik geloof de Leezers van dat slag als de zwager van uwen Correspondent. Ernestus Phileusebius zullen deezen Brief, zoo niet geheel, ten ministen halver weg leezen. In de verwagting van denzelven geplaatst te zien teken ik my.
Myn Heer,
UE. D.V. Dienaar.
O.J.
H... Febr. 1767.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Arnhem by W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht, G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|