| |
| |
| |
De Denker.
No. 221.
Den 23 Maart 1767.
[Het Huwelyk van den Heer T. een' Vrygeest, met Juffrouw Sophia, door het ernstig schryven van den Heer M., voorgekoomen, met eenige aanmerkingen over Huwelyken van persoonen, die van verschillende begrippen zyn omtrent den Godsdienst.]
Quomodo potest conjugium dici, ubi non est fidei concordia.
Ambrosius.
HEt volgende geval vervat een voorbeeld, het welk, zo niet altyd ten minsten in veele gebeurtenissen van dergelyken aart, waardig is gevolgd te worden. Ik zal het mynen Leezeren, met nog eenige aanmerkingen hier toe betreklyk, tot dit einde thans mededeelen.
Sophia, een Juffer van ruim vyf-en-twintig jaaren, die by veele bevalligheden der natuure, bezitster van een' aanzienlyken stuiver gelds was, werdt ten Huwelyk gevraagt van den Heere T, Doctor in de medicynen. Ouderloos zynde, en ongenegen om met haaren Oom, haaren geweezenen Voogd, thans uitdermaate bedilzugtig, in dit geval te raadpleegen, hadt zy de onvoorzigtigheid, om haaren
| |
| |
Minnaar acces te vergunnen, en eenigszins aan te moedigen, alvoorens zy zich behoorlyk omtrent hem geinformeerd hadt. Zy kende kort voor het aanzoek den Heer T. slegts in naam, en hadt maar twee of driemaalen zich in zyn gezelschap bevonden, toen hy het waagde zich als haaren Aanbidder te verklaaren. Sophia bezat een fyn oordeel, verkeerde met verscheiden schoonen van goede smaak, en zoude boven duizenden haarer Sexe, in geest en schranderheid uitgemunt hebben, zo haare natuurlyke bekwaamheden door middel eener goede opvoedinge gescherpt, en verbetert waren. Doctor T. behoorde tot die Jonge luiden, welken by den meesten der Sexe niet nalaaten konnen te behaagen. Bevallig op het eerste voorkomen, vriendelyk, galant, de Gezelschappen der Jufferen niet ongewoon, byzonder bekwaam om geestig te schertzen 't Geen by uitsteekenheid in den smaak van Sophia viel. By dit alles een Heer van aanzien, en die zich reeds den roem wist te verwerven van een schrander Medicus te wezen; was het juist niet vreemd voor eene Dame van die omstandigheden en jaaren als Juffer Sophia, een weinig te onvoorzigtig te zyn, in het aanmoedigen van zulk een' Minnaar. De verkeering voortgezet wordende, en Doctor T. bemerkende dat zyne Minnaresse zeer te behaagen was, door aartige boert, en geestige schertsredenen, wendde het veel al daar heen; en waagde zelfs nu en dan, die gevoelens van zyn hert, welke hem naderhand alle agting by Sophia deeden verliezen, haar langzaamerhand in te boezemen. Schertzende met de heerschzugt, en verwaandheid van sommige Geestlyken, liet hy derzelver heilige bediening niet ongeschonden; en poogde door behulp van zyn natuurlyk vermoogen van geestig te schertzen, gevoegd by het geen hy als Minnaar niet onaartig wist te zeggen, zyne schoone eerst bedekter, naderhand een weinig openlyker, laag, en met veragting over verscheide leerstukken, van den Geopenbaarden Godsdienst te doen denken. Sophia, uit der aart leesgierig zynde, bood zich van zelf een allergunstigste gelegenheid aan, om haar Boeken en Papieren van allerlei soort in de hand te stoppen; waar toe de Heer T. inzonderheid verscheiden Fransche Werkjes wist uit te kiezen, die hy als Meesterstukken van geest en vernuft op een bevallige wyze wist aantepryzen. Een der waardste Vriendinnen van
| |
| |
Juffer Sophia een Dame van uitmuntende verdiensten, werdt juist om deezen tyd door een schielyk toeval uit dit leven weggenomen, dit verlies trof haar geweldig. Zy was neerslagtig; en in een ernstigen luim zynde, begon zy met haaren Minnaar van een toekomenden Gelukstaat te spreeken, naar welke zeide zy, haare deugdzaame Vriendin nu vertrokken was. De Doctor grimlagte, en wilde zyne Matres die beuzelagtige gedagten uit het hoofd helpen, en haar diverteeren in een vlaag van Zwaarmoedigheid in welke zy, naar zyn zeggen, zich bevondt. Hy spotte niet openlyk met het geen Sophia zeide; hier toe was hy te loos; maar beleedt egter de Gevoelens van zyn hart duidelyk genoeg, door menigmaalen te zeggen. Hoe weeten wy dit alles Mejuffer? Wie zal ons iets van het toekomende verhaalen? Waaragtig de vooroordeelen zyn sterk! Men kan zich wel allerlei schilderyen maaken, en dergelyke aanmerkingen meer. Evenwel de Heer T. hadt, van zyn eerste aanzoek af, nimmer minder behaagd, en het was dit geval het welk Juffer Sophia tot nadenken bragt ten aanzien van haaren Minnaar. De schoone was te schrander dan dat niet verscheiden aanmerkingen en gebruiken van Doctor T. haare oplettenheid tot zich getrokken zouden hebben; maar de indruk die hy op haar hart gemaakt hadt, veroorzaakte tot dien tyd toe, dat zy alles in het gunstigste ligt plaatste; en zyne spotternyen, en oneerbiedigheden, die zy in anderen gewis als blyken van vrygeestery zoude aangezien hebben, nog den gunstigen naam van wellevendheid gaf. Nu, op dien tyd naamlyk op welken het bovengemelde gesprek voorviel, was de agting, misschien ook de genegenheid die zy ten aanzien van Doctor T. gevoelde, minder levendig, en zy dus minder bevooroordeeld. Natuurlyk moesten toen de Gezegden en Sentimenten des Doctors zich in een ander ligt vertoonen; en het konde niet anders wezen, of een Juffer van die schranderheid, en in het wezen der zaake zo deugdlievend, als Sophia, moest zwaarigheid beginnen te maaken in een egtverbindtenis, met een Man van die beginzelen als Doctor T. nu bleek te zyn. Dit was ook zo. Zy werdt nu overtuigd niet voorzigtig genoeg zich omtrent haaren Minnaar gedraagen te hebben; en begon ernstig in overweeging te neemen, of Doctor
| |
| |
T. de Man wel konde wezen, met wien zy een regt gelukkig Huwelyk hoopte te sluiten; terwyl ondertusschen 't geen zy als Minnares gewaar werdt, haare reden somtyds merklyk verzwakte. In deeze twyffeling, welke zy voor haaren Minnaar zo veel mooglyk poogde te ontveinzen, werdt zy te raade, den Vader van haare boezem Vriendinne Juffer M.: in een zaak van dit gewigt raad te vragen. De Heer M. die zich, sedert eenigen tyd, in een nabuurige plaats met, er woon had begeven, was een zeer verstandig, en by uitsteekendheid een braaf mensch, die in sentimenten en zeden zeer gelukkig het waare midden, tusschen de Vrygeestery en Dweepery, deezer eeuwe hadt weeten te treffen. En Juffer Sophia had by mooglykheid in een geval van dien aart, geen betere raadsman konnen uitdenken. Zy schreef eenen Brief aan den Heere M. en stelde haare bedenkingen in den zelven met zo veel onzydigheid voor, als de kragt der reden ter eener, en de indruk welke de Doctor op haar hert gemaakt hadt, ter ander zyde gehengde. De Braave Man, die mooglyk liever verschoont zoude gebleeven zyn, van zich te verklaaren omtrent een zaak die de allergewigtigste gevolgen konde hebben, konde egter niet van zich verkrygen een Ouderlooze Juffer, die op de vrindelykste en dringendste wyze, zynen raad verzogt, in zulk een wezenlyk geval af te slaan; en besloot hierom haar eenen brief te schryven, van welken ik mynen leezeren het wezenlykste zal mededeelen. De Heer M. begon zynen Brief, met de kragt der zwaarigheden te onderzoeken, welken Juffer Sophia aan het wankelen bragten, omtrent een besluit het welk reeds genomen was. Hy erinnerde dat men een onderhandeling welke reeds zo ver gevorderd is, niet behoort aftebreeken, dan om gewigtige redenen. En hier om wilde hy dat zy ernstig zoude bedenken, of de zwarigheden welke zy ten aanzien van Doctor T. maakte, wezenlyk plaats hadden; ‘Het is thans’, dit zyn de eige woorden van den Heere M. ‘zeer gemeen, de Menschen in twee Classen te verdeelen. Men schynt een Dweeper of een Vrygeest te moeten wezen; en gelyk veele verstandige deugdzaame Menschen ten onregte met de eersten, zo worden ook veelen zonder grond met den laasten veragtelyken naam
| |
| |
getekent. Gy doet uwen Minnaar het grootste ongelyk dat hem geschieden kan, zo gy hem voor een spotter met den Godsdienst houdt, of van Deistery verdenkt, en hy hier van een afkeer heeft, of Uwe vermoedens ongegrond zyn. Mooglyk heeft de Heer T, door eene te gemeenzaame verkeering met Spotteren of Bestryderen van onzen allerheiligsten Godsdienst, zich ongevoelig eenigen hunner Zeden enspreekwyzen eigen gemaakt, terwyl hy ondertusschen in het weezen der zaak, en in gevallen van gewigt, blyken zoude geven, van anders te denken. Dit kan ligt zo wezen. In die jaaren, in welken zich de Doctor bevindt, zo als hy opgevoed, en in zulke gezelschappen als waar in hy ingewikkeld is, moet een gevestigde eerbied voor den Godsdienst en vry wat oplettendheid, in het Menschlyk hart plaats hebben, zal men zich niet t'eeniger tyd schuldig maaken aan iet, het welk luiden van eene andere Opvoeding en Verkeering, als te vry en oneerbiedig zal voorkomen. Geloof, vermoed zonder behoorlyken grond dan niets ten nadeele van den Heere T. Hy heeft als Mensch, hy heeft als Minnaar regt dat gy hem billyk, bescheiden, ja (indien dit woord u niet kwetzen zoude) liefderyk beoordeeldt. Ik raade u hierom hartelyk niets ongunstigs van den Heere T. vast te stellen, dan het geen ten allerklaarsten blykt waarheid te zyn. Maar ik agt het ook, dewyl gy myn oordeel vergt, van mynen pligt te wezen u te zeggen, dat een Man, die den Godsdienst bespot of bestrydt, geen gelukkig Egtgenoot kan zyn, voor eene Vrouw die van de waarheid van den zelven overtuigt is, en in wier hart een heiligen eerbied hier voor plaats heeft. Ik begryp ligtelyk dat het eene Dame, wier bespiegelingen zich aan het toilet bepaalen, en welker wellevendheid niet gehengt zich, als eene fyne Kwezel met Godsdienst of pligt te bemoejen, om het even is, wat haaren Egtgenoot denkt of spreekt omtrent Godsdienstige waarheden. Zy kan even gelukkig met een Vrygeest als met een Christen leeven; en zy zal zeer ligt door de raisonnementen van den eersten zo weinig bedorven, als door die van den laatsten verbeterd worden. Maar eene Dame van uwe beginzelen kan niet regt, niet bestendig vergenoegd leeven, met
| |
| |
eenen Man die gantsch strydige gevoelens aankweekt, en algemeener zoekt te maaken. Verbeeldt u eenen Egtgenoot van die beginzelen gelyk Doctor T, naar uw vermoeden, schynt te wezen. Verbeeldt u met hem (want wie weet een ontoeganklyke schuilplaats voor de onvolmaaktheden dezes levens) verbeeldt u in rampen en ongelegenheden te wezen, welke troostredenen zal hy u aan de hand geeven! waar mede zal hy u sterken in het lyden? Zal hy u opbeuren, gelaaten, vergenoegd en vrolyk maaken konnen, of zult gy het hem met vrugt konnen doen, door de bedenkingen eener verwonderlyke goede Voorzienigheid, door de hoop op een leven waar geen rampen te vreezen zyn, daar hy het eerste niet kan erkennen, en het laatste voor beuzelpraat houdt? Verbeeldt u uwen Egt gelukkig bekroond met lieve kinderen, wier welstand voor tyd en eeuwigheid, naast uw eigen, gewis u het allerdierbaarst moet wezen. Verbeeldt u hunne begrippen, hunne zeden, hunne tedere harten, hun allerwezenlykst belang aan de bestuuringen en zorge van eenen Vader overgelaaten, die zo hy verstandig genoeg is, hen welleevende Menschen, goede Burgers, schrandere Kooplieden, zal poogen te maaken; maar zich in het allerminst niet bekommeren om hen goede Christenen te doen worden. Verbeeldt u (hoe ligt kan dit gebeuren) verbeeldt u zulk een Egtgenoot door een toeval aangetast, op het sterfbed uitgestrekt. Myn God! welk een toneel! welk een scheiden! welk een vaar wel! wat zoudt gy denken? En wat zoude hy zeggen ter uwer vertroostinge in die oogenblikken? Maar ik heb mogelyk reeds te veel gezegd. Ik zal 'er dit alleen by voegen dat het aan u staat te weeten, of de pligten van Regtvaardigheid, en Getrouwheid u toelaaten in uw geval gebruik van mynen raad te maaken’. Hier mede brak de Heer M. af, en zyn raad bleek van agteren, van dien invloed op het gemoed van Sophia geweest te zyn, dat zy hier door tot het besluit kwam, om den Heer T op eene beleefde wyze af te zeggen, hem rondelyk verklaarende dat geene reden ter weereld, dan zyne sentimenten raakende den Godsdienst, magtig zouden geweest zyn haar hier toe te brengen. Niet tegenstaande zy een haarer Vriendinnen ter zelfder tyd in vertrouwen verzekerde, dat Docter T, haar boven alle Mannen behaagde.
| |
| |
Ik weet niet of het allen verstandige jonge Jufferen, zonder uitzonderinge, te raaden zy, wanneer zy reeds merkelyk in eene Liefdes onderhandeling ingewikkeld zyn, om redenen van dergelyken aart, het voorbeeld van Sophia te volgen. Moogelyk zoude in eenige gevallen hier nog al wat tegen te zeggen wezen. Maar dit weet ik dat het beide Sexen zeer verdient aangeprezen te worden in de keuze eener Egtgenoote wel degelyk te letten op de Godsdienstige begrippen van hem of haar die men verkiest. Daar is veel reden voor 't begrip van den Heer M. dat een Verstandige Dame, welke den Christelyken Godsdienst belydt, zo zy voor heeft haare Conscientie getrouw te zyn en bestendig gelukkig wenscht te leeven, zich niet in een huwelyk behoort te begeeven met een Man die zy weet een Twyffelaar of Vrygeest te wezen. De zwaarigheden, door dien Heer opgegeven, zyn wezenlyk en zeer gewigtig. Daar en boven moet zulk een verschil in begrippen, omtrent zaaken van het uiterste belang, natuurlyk dienen, om die Liefde, welke op wederzydsche agting en goedkeuring gegrond is, gereedlyk te doen verflaauwen, of dikwerf geheel te vernietigen. Wat wyders die verschillen betreft, welke de Christenen onder elkander ongelukkig verdeelen. Ik denk dat verstandige en liefhebbende Egtgenooten zeer wel gelukkig met elkander leeven konnen, schoon de een wat min of meerder regtzinnig is, dan de ander, en ik zoude ten aanzien van zulke luiden durven zeggen, dat verschil omtrent deeze of geene byzondere Leerstukken, geen reden van gewigt genoeg is, om een Egtverbindtenis te staaken, wanneer anderszins de gewenschte hoedanigheden in het geliefde voorwerp plaats hebben. Ondertusschen weet men, hoe veele ongenoegens en huistwisten, uit verschillen van deezen aart, hunnen oorsprong neemen, byzonder als het aankomt om Kinders optevoeden. 't Is waar, verscheiden jonge Luiden meenen deeze zwarigheid voortekoomen, door by het aangaan van het huwelyk te contracteeren, dat de Zoonen, welke verwekt mogten worden, even als de Vader, en de Dogters als haare Moeder gelooven zullen. Dog veelligt zal dit verscheiden myner Leezeren eerder belachlyk dan voorbeeldlyk voorkoomen. En om niet te veinzen, my dunkt ook dat het wat los met de belangens der
| |
| |
Regtzinnigheid gehandeld is. Het schynt hierom over het geheel best, eene Egtgenoote te verkiezen, welke in gevoelens van den Godsdienst op eene dergelyke wyze denkt, als men zelve doet. Dit zal by luiden, welken meer yver, dan goede bewyzen voor hunne begrippen hebben, veel twisten en liefdeloosheden weeren, en den besten en verstandigsten Egtgenooten een allergeschikste gelegenheid verschaffen tot onderlinge aangenaame en nuttige gesprekken, dewyl men niet ontkennen kan dat het aangenaamer is zyne Godsdienstoefeningen op dezelfde wyze en dezelfde plaats te verrigten, en geheel over een te stemmen in de Opvoeding der Kinderen, tot welken men beide even dierbaare betrekking heeft, dan dat men onderling hier in merklyk van elkander verschilt. In het byzonder schynt het gevaarlyk, dat Egte luiden van elkander verschillen omtrent de plegtigheid van den Heiligen Waterdoop. Zo eene tederhartige Moeder oordeelt dat deeze plegtigheid aan haar lieve Wichtje behoort bedient te worden, en een Vader hier niet toe besluiten kan, ziet men ligt een grond van Ongenoegen tusschen Egtgenooten, die buiten zulk een geval, misschien op den duur elkander op de hertelykste wyze zouden bemind hebben.
V.G.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Arnhem by W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|