| |
| |
| |
De Denker.
No. 219.
Den 9 Maart 1767.
[Verhandeling over het Denken, ten aanzien van de verscheidene wyzen, op welken het zelve gewoonlyk geschiedt.]
Beaucoup penser c'est vivre.
IK heb al meer dan eens klagten gehoord, dat ik niet voldoe aan den Titel van myn Werk, noch beantwoord aan den Naam dien ik draag. Zeer veel zou ik, ten deezen aanzien, tot myne verdediging konnen zeggen, en met gemak daar mede een geheel vertoog vullen. Maar dit zou voor myne Leezeren verveelend wezen, en misschien zou ik, na veel omgehaald te hebben, my zelf nog niet van alle schuld konnen vry pleiten. Ik zal eenen anderen weg in slaan, om dien klaageren den mond te stoppen. Ik zal my gewennen, telkens als ik de pen opvat om een Vertoog te schryven, my te herinneren hoe myn Naam is. Ik zal toonen in myne schriften, dat ik met reden de Denker heeten mag; en ik zal heden daar van een doorslaand bewys geeven door eene Verhandeling te schryven over het Denken.
‘Eene verhandeling over het Denken! dat zal wêer een droog stukje weezen’, verbeeld ik my myne vrolyke Leezers te hooren zeggen, ‘wie is 'er toch zo zot dat hy den Denker zulke dingen in 't hoofd brengt, door te klaagen dat hy niet aan zyn' naam beantwoordt? Wat geeven wy daar om, als hy ons maar de lever doet schudden?’ Zo gaat het; als men den éénen genoegen wil geeven, krygt men den anderen aan den hals. Dich 't zal zig met die zaak wonderlyk wel schikken. Ik zal toonen dat ik weet wat Denken is, door eene ordentelyke Verhan- | |
| |
deling over dat onderwerp te schryven, om dus myn Eer als Denker op te houden; en ik zal egter geen mensch met eene drooge Redeneering verveelen Ik zal den Oorsprong onzer denkbeelden niet naarspooren, noch derzelver byzondere soorten onderzoeken, noch van derzelver onderlinge overeenkomst of strydigheid handelen. Die lust heeft om zulke dingen te leezen, kan in verscheiden schrandere Werken, en boven al, indien hy Engelsch of Fransch verstaat, by den wêergadeloozen Locke, te regt komen. Ik zal, op myne manier, eene Verhandeling over het Denken schryven, die ik my vermeeten durf dat veelen beter behaagen zal dan de uitmuntende Proeve van Locke.
Het Denken geschiedt op vierderlei wyzen.
1. | Stil by zig zelf. |
2. | Schryvende. |
3. | Prevelende. |
4. | Spreekende, of overluid. |
Zie hier de vier Deelen van myne Verhandeling.
Betreffende, voor eerst, het Denken dat alleen stil by zich zelf geschiedt; dit durf ik gerustlyk aanpryzen, mids men over nuttige onderwerpen denke, en niet over kwaaden of schadelyken. Zig daar van wagtende, denke men vryelyk by zig zelf. Dit is nuttig om de Waarheid te vinden, om te ontdekken hoe men zig in voorkomende gevallen te gedraagen heeft, en om zig in staat te stellen tot wel te spreeken, en wel te schryven. Maar om zo nuttig te denken, moet men zyne gedagten by een Onderwerp leeren bepaalen, en niet over honderd dingen denken in een half quartier. Die, hier in geen meester is van zynen geest, leeze liever wat in een goed boek, en denke dus al leezende, waar van ik ook wel een byzonder Deel had konnen maaken: maar iemant die leest, neemt eigenlyk denkbeelden van een ander over, dat wat eene andere wys van denken is, als waar over ik in dit vertoog bedoelde te spreeken. Ik heb verder aan de stille Denkers niets meer te recommandeeren, dan dat zy 't werk niet te zwaar opneemen, om niet ziek of gek te worden; dat zy niet in 't water, noch hunne medemenschen tegen 't lyf loopen; dat zy zorg draagen om geene graaten in de keel te krygen, als zy Visch eeten; dat zy hunne Vrouwen, of andere huisgenooten,
| |
| |
niet meer dan driemaal één ding laaten vraagen; en dat zy, als ze de luiken van de raamen in hun vertrek, by lichten dag, hebben toegeslooten, die terstond weer open maaken, om zich niet in 't donker te bezeeren.
Ik gaa over tot het tweede, namelyk tot het Schryvende Denken. Men zal wel gelooven willen dat ik daar niet tegen ben. Zulk Denken is myn zaak. De Denker is een Schryvende Denker. Inderdaad, dit is een voorteffelyke manier van Denken, daar veelen door vermaakt, onderrigt en verbeterd konnen worden; vooral sedert de edele Drukkonst is uitgevonden. En hoe veele menschen komen 'er door aan de Kost? Papiermaakers, Papierverkoopers, Lettergieters, Letterzetters, Boekdrukkers, Boekverkoopers, Boekbinders, Autheurs en verscheiden anderen. Zyne gedagten by stukjes, alle maanden, of alle weeken mede te deelen, is inzonderheid zeer aan te pryzen. De Luiden willen daar gemaklyker aan dan aan groote brokken te gelyk; en 't is voordeeliger voor de Boekverkooperen en voor de Schryvende Denkeren, die, hoe zeer ze 't nut hunner medemenschen bedoelen mogen, doorgaans geene zwaarigheid maaken om, ten minste als een ondergeschikt einde, ook hun eigen voordeel op 't oog te hebben. En wie zal hun dat misgunnen? Schryvende Denkers hebben 't doorgaans niet te breed: want, dat zonderling is, menschen van vermogen schynen zeer zelden zin te hebben in deeze wyze van Denken. 't Was te wenschen, tot bevordering van nuttige kennis en eenen goeden smaak, dat er wat meer Liefhebbery was onder bekwaame luiden, die geld hebben, om Schryvende te Denken. Daar zyn 'er, onden deezen, die veel nut zouden konnen doen, door dit middel. Zy behoeven geene groote werken te schryven; laaten zy maar nu en dan een fraai vertoog aan my zenden; ik zal met dankbaarheid ontvangen, en met veel plaisier een plaats in myn Werk geeven.
Maar wat zal ik zeggen van die menigte Prullen, waar van de Drukpers gestadig zweet? Tegenwoordig anders niet dan dat zulke Autheurs noch Schryven noch Denken konnen; en dat ik er dus hier niet mede te doen heb. Wat ondeugende Boeken betreft, die in hun soort vernustig zyn opgesteld; deezen zal elk braaf man, als ten hoogste schadelyk, met my verfoeijen, en op deeze wys schryvende te Denken nog veel erger houden, dan het dus stil by
| |
| |
zig zelf te doen. Hier was veel van te zeggen: maar ik wil niemant door langdraadigheid verveelen, en ga daarom over tot
Het derde, te weeten het Prevelende Denken. Uit kragte van myn Charakter als Denker, verklaar ik dit voor geheel ongeoorlofd. 't Is de allermisselykste manier van Denken, die men verzinnen kan, en egter is dezelve niet zeer ongemeen. De Oorzaak hier van schynt deeze te zyn. Wy hebben Woorden noodig, niet alleen om onze denkbeelden aan anderen mede te deelen, maar wy bedienen 'er ons ook van, om die in onzen eigen geest te vormen, en in orde te schikken. Sommige menschen nu schynen de denkbeelden niet te konnen vasthouden, zonder de Woorden, die dezelven uitdrukken, te noemen; anders ontglippen hun de gedagten. Hierom prevelen zy die woorden, zonder dat zy 't zelven weeten. Doch dit is eene kwaade gewoonte, die men overwinnen kan; en 't is in de natuur der zaake gantsch niet onmogelyk, noch zelfs moeijelyk, denkbeelden te vormen, zonder dit behulp. De Prevelende Denkers zelven prevelen niet altyd, en denken ook wel zonder deeze kruk te gebruiken. Dat iemant alleen op zyn kamer zit te prevelen, zou in te schikken wezen: maar 't ergst is dat zy, die zig daar aan gewend hebben, 't ook doen in gezelschap. 't Maakt een zotte figuur, waarlyk, een mensch op die wys te zien, en niet of naauwlyks te hooren denken; hem de lippen te zien roeren, en geen of geen verstaanbaar geluid te hooren; en de vertooning wordt nog bespottelyker, als hier gebaarden met de handen, 't ophaalen der schouderen, en 't opheffen of verdraaijen der oogen, bykomen. Zulk denken is Contrabande; 't is niet ordentelyk; 't is niet gepermitteerd. Ik keur het volstrektlyk af, om dat het ongemanierd is, en om dat 'er het Denken een kwaaden naam door krygt, dewyl zy die veel werk van Denken mnaken 'er veelal meest aan schuldig zyn. En voor dat gevolg moet ik, in myne qualiteit, zo veel mogelyk is, zorg draagen.
De vierde manier van denken is Spreekende of overluid Denken; en hier op zal ik wat langer blyven stilstaan. Het vermogen der spraake, waar mede wy boven de Dieren beschonken zyn, is ons van den uitersten dienst om onze gedagten aan elkanderen mede te deelen. Zonder dit edel vermogen zouden wy eene menigte van kundig- | |
| |
heden, het aangenaame der onderlinge gezelligheid, en zeer veele genoegens missen. Door Spreekende te Denken, gieten wy onze denkbeelden in den geest van elkanderen over, en denken dus samen, tot onderling nut en vermaak. Niemant, vertrouw ik, zal my voor zo buitenspoorig aanzien, dat ik deeze nuttige en aangenaame manier van Denken zou willen afkeuren, en mynen Tydgenooten een eeuwig silentium zou willen opleggen. Dit zou eene wanhoopige, zo wel als eene zotte onderneeming wezen. Laat men zig slegts wagten van, door kwaade samenspreekingen, goede zeden te bederven, en van het voortreffelyk vermogen der spraake tot benadeeling, in stede van tot nut en vermaak, zyns naastens, of tot eenig ander kwaad einde, te gebruiken. Doch daar is, ten deezen aanzien, nog iets anders, daar ik myne Leezers hier inzonderheid voor wilde waarschuwen; namelyk, dat men zig by deeze wys van Denken, hoe goed en heilzaam in zig zelve, vooral niet moet bepaalen. Daar zyn luiden, die byna nooit (ten zy ze zig geheel alleen bevinden of in de Kerk zitten) anders dan Spreekende Denken; die alles wat zy Denken ook zeggen; die zig gewend hebben overluid te Denken. Dit wordt door den tyd een Ziekte, een elendige Kwaal, die bezwaarlyk te geneezen is. Wanneer wy welgesteld zyn, hebben wy 't vermogen, om een gedagte, die ons invalt, door middel der spraake aan anderen mede te deelen, indien wy zulks geraaden vinden; of zo niet, dan die te verzwygen en binnen te houden. Doch de Spreekende, of liever de Praatende Denkers, gelyk zy, die overluid denken, gevoegelykst heeten mogen, hebben 't vermogen van hunne gedagten binnen te houden, naar 't schynt, verlooren. De Spieren of Vezelen, die daar toe vereischt worden, zyn kragteloos geworden of verstramd, by mangel van oefening: want Instrumenten, die men in langen tyd niet gebruikt heeft, worden onbekwaam om dienst te doen. Zulke Praatende Denkers laboreeren aan een diergelyk ongemak als 't gene de Geneeskundigen Alvus laxa noemen, of (om Nederduitsch te spreeken, en hier eene zeer beschaafde uitdrukking van eene beroemde Dichteresse te ontleenen) als de kwaal der genen die altoos terstond voldoen moeten aan den eisch der dringende Natuur. t Is waar, men ontlast zig door praaten van zyne denkbeelden, zonder pyn of ongemak; die evacuatie gaat gemakkelyk;
| |
| |
men wordt 'er niet door verzwakt; men houdt altoos nog wat voorraad over, want het vat loopt nooit zo schoon leeg of 'er blyft wat in; en des noods is 'er altyd kans om 't eene men kwyt is geraakt wêer binnen te krygen, en op nieuw te loozen. Dus schynt deeze ziekte niet gevaarlyk te wezen; en ze heeft ook haare voordeelen. Die daar aan vast is maakt geen Moordkuil van zyn hart, en dat is immers nog ongezonder. Ook krygt men 'er een schoone Flux de bouche door, dat immers verre te prefereeren is boven dien traagen, langzaamen, en half stamerenden spreektrant, welken men vindt in Menschen, die in een gezelschap om 't half uur een woord spreeken. Ik erken gereedlyk deeze Voordeelen van het overluid Denken, en schat ze, naar hunne waarde. Doch men vergunne my ook de nadeelen daar van te melden; en zo die niet zwaarer weegen dan de voordeelen, laat men dan vry op deeze manier denken, zo veel men wil.
Een Praatende Denker kan geene geheimen bewaaren. Zo dra denkt hy niet aan eene zaak, of hy zegt die overluid; en 't is hem evenveel wie 'er tegenwoordig is. Zyn hart, daar hy, in plaats van een Moordkuil, een open Hof van gemaakt heeft, staat voor ieder een open; ja het ligt hem op de tong, op dat elk het gemaklyk zou konnen vinden. Hy laat het aan alle ordentelyke menschen bezien voor niet, en men doet hem plaisier met het te komen zien, dat is met aandagtiglyk naar hem te luisteren, terwyl hy zit te vertellen alles wat hy weet. Maar alle zogenoemde ordentelyke menschen zyn niet zo eerlyk en zo bescheiden, dat ze geen misbruik van zyne beleefdheid maaken: zo dat hy de nadeelige gevolgen van zyne Openhartigheid niet zelden ondervindt. Behalven dit heeft men somtyds hem iets toevertrouwd, om zorgvuldiglyk in zyn hart te bewaaren, zonder 't aan eenig mensch te laaten zien; en ondertusschen, hy zet zyn hart wyd open, en laat het ieder een doorsnuffelen. Hoe is dat te verantwoorden? en hoe veel ongenoegen haalt men zig met die gulheid op den hals!
Een Praatende Denker maakt zig, wyders, veele kwaade vrienden, door anderen onaangenaamheden te zeggen. Gedagten zyn wel Tolvry, en zullen wel Tolvry blyven, in weerwil van Rabeners wonderbaarlyk Project om eenen Denktol in te voeren; want het gaat zo gemaklyk niet
| |
| |
nieuwe Tollen te heffen: maar 't zyn alleen stille Gedagten die tolvry zyn. 't Overluid denken is nooit met het Privilegie van Tolvryheid begiftigd geworden; en daar zal ook nooit iets van vallen. Men schaft zo geene oude Tollen af, zo min als men nieuwen invoert, of nog minder; en de tyden om Privilegien te krygen zyn voorby. Deeze manier van denken staat bloot voor de allerscherpste Visitatie, en zelden treft men gemaklyke Commisen of Tollenaars aan, die wat door de vingeren zien. Die dan aan een ander alles in 't aangezigt zegt wat hy van hem denkt, die elkeen ongezouten de waarheid zegt, die geen ongunstig vermoeden zelfs smoort in zyn binnenste, maar daar mede, zonder eenige de minste ontveinzing, rondelyk voor den dag komt; heeft gewisselyk een' zwaaren Tol te betaalen, en mag wel te vrede wezen, indien 't niet verder loopt, en hy 'er den hals by inschiet.
Een enkele Praatende Denker is evenwel, dikwils, nog zo onverdraagelyk niet. Als hy wat goedaartig en geestig is, kan hy ons met zyn snappen zelfs vermaaken. Maar heeft men een party van dit slag van Denkers byeen, dan lydt het Trommelvlies een geweldigen aanval; en niemant voegt zulk een Gezelschap beter dan eenen Dooven. Het stille, het schryvende, ja zelfs het prevelende Denken, kan zeer wel te gelyk geschieden; maar het overluid Denken niet. Indien allen, die byeen zyn, op denzelfden tyd het zelfde dagten, zou 't konnen gaan. Men had de Gedagten dan maar op Nooten te zetten, om zelfs zeer fraai gezamenlyk overluid te denken. Doch de Praatende Denkers denken zo harmonieus niet. Als gy 'er twaalf by elkander hebt, zal 'er over vyf of zes zeer verschillende onderwerpen gedagt worden: ‘misschien over de Dissidenten in Poolen; over de Engelsche Oost-Indische Compagnie; over 't Pourtrait van zyne Hoogheid, dat nu te Rotterdam is uitgekomen; hoe veel Lamoenen men tegenwoordig voor een Zesthalf kan koopen; en hoe extra vol het op Biddag geweest is by Dom. W.’ Over dit alles te gelyk overluid te denken kan zekerlyk geene melodieuse Harmonie maaken. En, gesteld zynde dat alle de praatende Denkers over dezelfde stof denken, konnen zy egter geene geregelde en beurtelingse Samenspraak vormen, om dat zy hunne denkbeelden niet konnen binnen houden, zelfs geen oogenblik. Dus vallen zy
| |
| |
elkanderen onophoudelyk in de rede. Een wild en verward geluid verspreidt zig door 't Vertrek en 't geheele huis; men spreekt allen te gelyk; die 't hardsh kan schreeuwen is de baas en 'er 't gelukkigst aan, dewyl hy zyne denkbeelden loozen kan; daar een ander die zulk een keel niet kan opzetten, terwyl hy bezig is met zig te ontlasten, genoodzaakt wordt, na tienmaal herhaald te hebben, ik zeg - ik zeg dat - ik zeg dat de - ik bidje luister toch eens, ik zeg - ik zeg - ik zeg dat enz. de rest binnen te houden, hoe behaauwd het hem ook valle. Is 'er een stille Denker in zulk een Gezelschap, die heeft het gemaklyk dat hy niet behoeft mede te praaten: maar het gerammel moet hem ysselyk verveelen. Geen één geregeld denkbeeld vertoont zig voor zynen geest; 't zyn allemaal endjes van denkbeelden die hy ziet; en zo hy onlangs een Gezelschap van zynen smaak heeft bygewoond, is 't voor hem eveneens, als of hy uit een nette Lakenwinkel op de Noordermarkt verplaatst was.
H.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Arnhem by W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol en E. Boucquet, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Monnikendam T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|