De Denker. Deel 5 (1767)
(1768)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Myn Heer!ONlangs op een morgen ouden Vriend Religiosus bezoekende, by wien ik nooit kome zonder gestigt en verbeterd van hem af te gaan, werd ik ingelaaten door eene Meid, die my, de zydkamer openende, zeide dat Myn Heer over een quartier by my zou weezen, en of ik zo lang geliefde te wagten; 't is nu ruim hals elf, en te elf uuren komt Myn Heer af. Ik vond dit ongewoon en vreemd, maar besloot te gaan zitten en nam een liggend boek om dit quartier wagtens door te brengen. Myn Vriend kwam even over elven by my, en my vindende leezen was zyne eerste vraag, of ik reeds lang gewagt had? Ik antwoordde een groot quartier, 'er by voegende wat de Meid by myne intrede gezegd hadt. Ik verzoek excuus, Myn Heer! was het zeggen van myn' Vriend, de Meid, hier weinig dagen geleden gekomen, weet myne leevenswyze nog niet recht, of eene behoorlyke onderscheiding te maaken in het te werk stellen van eenen algemeenen regel. Deeze is my van negen tot elf uuren niet buiten noodzaake te stooren of af te roepen: die twee uuren houd ik daags liefst volstrekt voor my zelven: schoon het my altoos eenigzins tegenstaat de regels van welvoeglykheid in de burgerlyke zamenleeving daar door te overtreeden: dat weinig nood heeft, als de Meiden door ervaarenis de behoorlyke onderscheiding tusschen persoonen en zaaken in agt neemen. - Na het afdoen van de zaak, waarom ik | |
[pagina 18]
| |
voornaamentlyk by hem gekomen was, wendde ik het gesprek op de twee uuren van Afzondering, denkende wel eenig nut uit zyne aanmerkingen te zullen trekken. Gelyk hy waarlyk Godsdienstig is en voor zodanig bekend staat by elk, die hem eenigermaate van naby kent, zo neemt hy alle gelegenheden waar om de Godsvrugt onder zyne medemenschen te bevorderen en hen daar toe, als hun hoogste belang, aantezetten, inzonderheid wanneer hy het doen kan zonder eene vertooning van Godsvrugt te maaken; onder vier oogen deelt hy zyne beste lessen mede. 't Zal hem egter, hoop ik, niet belgen, dat ik met deezen de vryheid neem om zyne aanmerkingen over de Godsdienstige Afzondering, door middel van uw papier, openbaar en van eene algemeene nuttigheid te maaken; wanneer het u, Heer Denker! goed dunkt eene stoffe van ernstigen aart, gelyk gy meermaalen gedaan hebt, tusschen uw meerendeels geestige en boertende Vertoogen, in te vlyen. Schoon de meesten uwer Leezeren niet zeer op zulk een onthaal gezet zyn, weet ik egter dat geen gering getal zulks 't best mondt. Myn Vriend Religiosus heeft het zich eigen gemaakt voor de vuist op eene aaneengeschakelde wyze te redekavelen, een onderwerp van verscheide kanten te beschouwen, en 't zelve in een helder licht te zetten. Ik zal daarom zyne Bedenkingen, zo als zy my 't best in 't geheugen schieten, agtereenvolgende voordraagen, zonder de weinige tusschenspraak van mynen kant 'er in te voegen. Vond ik my in staat om 's Mans eigen woorden in allen deele te gebruiken, 't geen ik egter, zo veel ik kan, zal doen, ik ben verzekerd, elk ernstig Leezer zou zich ten zeersten getroffen voelen, en bekennen moeten dat de waare Godsvrugt hier de woorden in den mond lag. Na eenige algemeene bedenkingen kwamen de leeringen van Religiosus hier op uit. ‘Door den pligt der Afzonderinge verstaa ik die voorberaadene Afzondering, waar toe een Mensch zich overgeeft, met oogmerk om in stille bedaardheid aan God en Godsdienst te denken, zynen pligt te overwegen, zyne gebreken en vorderingen na te gaan; met één woord, om zynen geheelen zedelyken toestand te overpeinzen. | |
[pagina 19]
| |
'k Behoef u naauwlyks te zeggen, dat ik zeer verre ben van die gedagten, dat een Christen zynen tyd geheel en al in de opgenoemde bespiegelende Afzondering moet besteden. Neen! dit is tot Dweepery vervallen en geen redelyken Godsdienst handhaven. Wy zyn tot geen enkel bespiegelende Weezens geschaapen, onze gesteltenis is daar toe niet geschikt, en wy hebben in deezen Proefstaat werkzaamheden te volbrengen, zullen wy aan het oogmerk onzer wordinge beantwoorden. De Afzondering mag men veel eer een middel noemen om Godsdienstig te leeven, dan een Godsdienstig leven zelve. Zy moet ons in staat stellen toe volkomene kennisse en volvaardige betragtinge van de Pligten der Godzaligheid, Regtvaardigheid en Maatigheid. Gy vraagt mogelyk wanneer men zich moet afzonderen? en hoe veel tyds daar aan besteeden? Dit stipt en naauwkeurig voor een ieder te bepaalen is volstrekt onmogelyk; de gesteltenissen der Menschen en hunne omstandigheden zyn zo verschillende, dat het geenzins aangaat hier, gelyk in veele andere gevallen, eenen algemeenen regel vast te stellen. Deeze zal misschien in één uur Afzonderens meer voldoen aan het oogmerk van dit bedryf, dan geene in twee of meer uuren. Verder maaken de onderscheidene omstandigheden, waar in zich de Menschen ten aanzien van hun beroep bevinden, dat de een veel meer tyds, naar zyn welgevallen, kan uitkoopen, om zich daar te dikwyler en te langer aan over te geeven, dan een ander. Dus kan, Myn Heer, nog in 't drukste van uw tydlyk beroep zynde, verpligt om een kinderryk huisgezin van eerlyk brood te verzorgen en naar hun staat op te voeden, niet gelyk gesteld worden met my, nu ik uit een woeligen handel gestapt ben, en myne Kinderen in eenen gezegenden staat zie. Nimmer heb ik de Afzondering geheel nagelaaten; doch, naar 't verschil myner omstandigheden, ook zeer verschillende waargenomen. Mogt 'er in het drukste van myne bezigheden geen uur toe overschieten, 't was een half of minder. Ik merk dit aan, om dat veelen gebrek aan tyd voorwenden, als de eenige oorzaak van het verzuim dee- | |
[pagina 20]
| |
zes pligts. Eene klagte over gebrek aan tyd, die 't best kan gebillykt worden in menschen, die van den vroegen morgen tot den laaten avond moeten werken, Arbeidslieden, Dienstboden, en dergelyken; 't best gebillykt kan worden, zeg ik, dewyl geheel te billyken, myns inziens, te verre gaat. Hebben zy nimmer eenig uur, buiten den slaaptyd, rust? hebben zy niet eenige dagen uitspanning? Voorzeker verre de meesten kunnen dit niet ontkennen. Ik ben geenzins zo streng van hun alle uitspanningen te willen ontzeggen; maar eenige van die uuren, een gedeelte van die dagen, tot Godsdienstige Afzondering te besteeden, komt my allerbetaamelykst voor. - Wat anderen betreft, die, ten deezen aanzien, gunstiger omstandigheden beleeven, en egter niet nalaaten klagten over gebrek aan tyd uit te boezemen en daar op hun pligtsverzuim te schuiven; met hoe veel tyds vinden ze zich niet verlegen, waarom ze tydkortingen zoeken, als of de vlugge tyd niet snel genoeg voorby snelde, hoe veele uuren verkwisten zy zonder iets nuttigs uittevoeren of zich weezenlyk te verlustigen! waar toe men ook tyd mag en moet neemen, uuren die in de Afzondering kostlyk besteed zouden zyn! om nu niet te spreeken van die uuren welke zodaniger wyze worden doorgebragt, dat een redelyk Mensch, ik laat staan een Christen, op 't herdenken van schaamte bloost! Maar ik zou dus ligt van myn onderwerp afwyken: van den tyd der Afzonderinge heb ik genoeg gezegd: doch veelen den tyd bepaald en uitgekogt hebbende, zullen mogelyk vraagen, in welke betragtingen moet ik die uuren besteden? Niets is klaarder, niets gereeder dan het antwoord op deeze vraag; 't vloeit van zelve uit de bepaaling, die ik van Godsdienstige Afzondering gegeeven heb; te weeten, die uuren moeten besteed worden om op God en Godsdienst te denken, onze verpligtingen te overweegen, nategaan hoe veel wy gevorderd, en waar in wy nog gebrekkig zyn. - Is dit te algemeen, wilt gy iets bepaalders daaromtrent; zo merk ik aan, dat hier, even als ik wegens den tyd | |
[pagina 21]
| |
gezegd heb, een groot verschil plaats heeft, naar de verschillende omstandigheden der Menschen, en hunne ongelyke vorderingen in de kennis der Waarheid en de betragting der Deugd Deeze zal zich met de eerste beginzelen van den Godsdienst moeten vergenoegen, terwyl een ander, die daar laatende tot de volmaaktheid der kennisse voortvaart en verhevener stukken betragt. Wie twyffelt aan de verschillendheid der bespiegelingen van eenen Zondaar, wiens ontwaakt geweeten hem ter boetvaardigheid dryft, en met eene droefheid die na God is vervult, en die eens vroomen Christens vol van een streelend genoegen op zynen voorgaanden wandel rugwaards ziende? Doch hoe groot en veelvuldig dit verschil ook moge weezen, zyn 'er bespiegelingen en bedenkingen, die aan allen als Menschen en Christenen voegen, die altoos en voor allen nut zyn bedagt, herdagt en onuitwischbaare der ziele in geprent te worden. De groote en veel behelzende vraag, welke ieder Mensch, in de uuren der Afzonderinge, zichzelven mag en moet voorstellen zyn: Waar toe ben ik geschaapen? Wat bedoelde God met my op deeze waereld te plaatsen? Waar toe heeft hy my als Mensch zo zeer boven alle de Schepzelen, die my omringen, bevoorregt? Ten welken einde heeft hy my zyn H. Woord gegeeven? Wat moet ik daar uit leeren? Wat zal 'er eenmaal van my worden? en dergelyke. De beantwoording deezer vraagen, 't zy door eigen redelyke overdenking, 't zy men die zoeke door Godgeleerde en Zedekundige Schriften, en boven al den Bybel raad te pleegen, zal ons leeren, hoe wy ons omtrent God, den Naasten, en Ons zelven, te gedraagen hebben: om dus met de daad Godvrugtig te worden. Zy zal ons onderrrigtten op welk eene wyze wy best beantwoorden aan de betrekkingen, waar in wy gesteld zyn, hoe wy voor en tegenspoed aanzien en veragting, verguizing en onderdrukking ten onzen nutte gebruiken, en in alle gevallen onze driften door de Reden en Godsdienst beteugelen moeten. - Een ander en allergewigtigst | |
[pagina 22]
| |
byzonder onderwerp, waar mede wy ons in de kostlyke uuren der Afzonderinge dikmaal moeten bezig houden, is de bedenking des Doods, die een eindpaal stelt aan dit tydlyke bestaan, die alle de uitzigten en verwagtingen deezer waereld in één oogenblik afsnydt; een onderwerp, myn Vriend 1 waar van het Menschdom in 't algemeen afkeerig is; de enkele gedagte van alles wat wy hier waardig en dierbaar agten voor altoos te zullen moeten verlaaten baart schrik, men zoekt 'er zich van te verwyderen en vermaaklyker denkbeelden te vinden: maar men mag die gedagten vlieden, de Dood zelve kan niet ontvlooden worden, die eindelyke slag zal daar door te onverwagter en tevens te zwaarder treffen. 't Is welberaadene Wysheid ons gemeenzaam te maaken met de overleggingen des Doods, de verschrikkykheden zullen 'er natuurlyk door verminderen, en wy leeren ons met gepaste onderwerpinge te schikken om den tol der Natuure te betaalen. - Inzonderheid zal dit van eene gelukkige uitwerking gevolgd worden, indien wy menigmaalen met ernst overleggen wat 'er na die scheiding van ziel en lichaam staat te wagten, welke belooningen de deugd erlangen, welke straffen de ondeugd draagen zal. Weinig voorwaar betekent dit leven als wy 't zelve afgescheiden beschouwen van een toekomend, waar toe het ter voorbereidinge strekt. Op dit stuk nimmer aandagtig te letten is de grootste roekeloosheid, de mogelykheid van een staat hier namaals slegts verondersteld zynde: en ze gaat alle gedagten te boven, wanneer men de Christelyke Openbaaring omhelst, en dus volstrekte zekerheid heeft. - Wie deeze voor Godlyk aanneemt zal, in de uuren van Afzondering, zyn gehouden gedrag met den regelmaat des leevens daar in voorgeschreeven, menigmaal vergelyken: om door dat middel te zien hoe 't zelve daar mede overeenstemt of 'er van afwykt, allezins aangespoord wordende om het gebrekkelyke te verbeteren en der volmaaktheid nader te komen. Ik heb deeze onderwerpen van het hoogste gewigt maar enkel opgenoemd: de eigen overdenking van eenen welbedagten zal hem meer byzonders verschaf- | |
[pagina 23]
| |
fen, die op zynen toestand best passen: ook staat hier in aanmerkinge te neemen dat ieder, uit die zee van stoffe, zodanige onderwerpen moet kiezen als hy denkt hem op dien tyd het nutste en noodigste te zyn. 't Verveele uw niet, myn Vriend! daar ik, op uw verzoek, myne bedenkingen over den pligt der Afzonderinge voordraag, dat ik by al het gezegde nog eenige redenen voeg, die my altoos zeer gewigtig en klemmende toescheenen om deezen pligt aan te dringen. Redelykheid en Voordeel pleiten even zeer voor deeze pligtsbetragting. - De Redelykheid daar van is zo duidelyk dat een ieder, die maar één oogenblik let op de gesteltenisse zyner Natuure, moet toestemmen, dat wy dezelve niet kunnen verzuimen: zonder ons aan eene overantwoordelyke nalaatigheid schuldig te maaken. Waar toe hebben wy Menschen van den Goeden en Wyzen Maaker zo veele uitmuntende zielsbekwaamheden ontvangen? waar toe anders dan op dan wy dezelve zouden gebruiken, en ons overeenkomstig daar mede gedraagen? en zal iemand dit kunnen doen zo hy nimmer eenige oogenblikken tot het bedenken van zynen pligt besteedt? Waarlyk, naar maate wy meer ontbloot zyn van stiile bespiegelingen, hoe meer wy der menschlykheid schande aandoen; en integendeel, hoe meer wy tragten, naar de omstandigheden in welken wy leeven, ons daar op toe te leggen hoe wy beter aan onzen rang als redelyke weezens beantwoorden. En zyn wy zo gelukkig van onder het helderschynend licht des Euangeliums te leeven, wat kan het baaten zo wy de oogen sluiten, en geen gebruik maaken van de heerlyke hulpmiddelen ons daar door aangebooden? - En zo Redelyk als de Godsdienstige Afzondering is, zo Voordeelig is zy ook. In die uitgekogte uuren heeft de Mensch de beste gelegenheid om zyne ziel met weetenschap, het kostlyke en duurzaamste cieraad, te vervullen: zy bemint de Afzondering van het verbysterende gewoel der rustelooze waereld, alwaar de zinnen geduurig aangedaan en door het tegenwoordige afgetrokken worden. - Dan de stil- | |
[pagina 24]
| |
le Afzondering vestigt niet slegts onze aandaat, dat noodige vereischte om tot kennis te komen, maar zy brengt onze driften, die, hevig aangezet of ontroérd, ons onbekwaam maaken tot welberaadene overdenkingen, in eene zagte kalmte. Zy stelt ons in staat om onbevooroordeeld ons waar belang te bedenken, ons waar belang, zo ligt vergeeten in 't midden van de onophoudelyke woelingen der ydelheid! sy slaakt de banden der gehegtheid aan en der navolging van eene onkundige en zondige waereld. Denk niet, myn Vriend! dat deeze Afzondering ons onbekwaam doet worden tot het handhaaven en voordeelig dryven onzer tydelyke zaaken. Dit is 'er zoo verre af dat zy ons die te beter en met meer geluks doet uitvoeren, want de goede braave en deugdzaame oogmerken, die de welaangelegde Afzondering ons inboezemt, doet ons den weg der Opregtheid, dien zekeren weg, bewandelen, die strekt tot ons genoegen in dit en van onze gelukzaligheid in een ander leven. Op hoe hoog eenen prys behooren de Menschen de oogenblikken der Afzonderinge te stellen! hoe zeer zich te benaarstigen om die uit te vinden, en zorgvuldig te besteeden! De tyd is geheel en al kostelyk, maar deeze gedeeitens zyn allerduurst!’ In deezer voege sprak Religiosus, terwyl een lieftaalige ernst hem ten ooge uitstraalde. Ik heb my zyne aanmerkingen ten nutte gemaakt, en hoop door dit middel ook iets ten nutte uwer ernstige Leezeren toetebrengen, my als zodanig een tekenende.
Myn Heer,
UE. D.V. Dienaar.
O.J. H... November 1766. |
|