| |
| |
| |
De Denker.
No. 154.
Den 9. December 1765.
[Aanmerkingen van een oud man over verscheidene zaaken.]
MAg een bedaagd Man U eenigen zyner aanmerkingen, nopens menschen en zaken, mededeelen? Luiden van veele ondervinding en opmerkzaamheid zullen zeker niets nieuws in dezelven vinden; maar alle uwe Lezers zyn van dien voorraad niet even zeer onderleid. Orde en geregelden samenhang zult gy, hoop ik, van myne jaren niet vergen. Dit zoude te lastig zyn. Ik heb alleen eeeige losse onaaneengeschakelde gedagten, by voorkomende gelegenheden, opgetekend, aan te bieden. Oordeel gy, of zy tot uw oogmerk bruikbaar zyn.
***
Ik vind dat de meeste menschen van myne jaren een zeer ongunstig gevoelen hebben van het menschdom in 't algemeen, 't welk zy achten door hunne ondervinding te kunnen wettigen, en hen kragtig styft in die ongevoeligheid voor anderen, welke in den ouderdom zo gemeen is, Billyker schynt het my, het stuk van een' anderen kant in te zien. De minste menschen maken zig aan snoodheden schuldig. Hunne gebreken, 't is waar, zyn velen: maar wie, die ooit met ernst de zynen heeft zoeken te verbeteren, heeft niet ondervonden, hoe moeilyk het zy, eenen zekeren trap van deugd te bereiken? Zullen wy nu onze medemenschen haten, om dat zy niet gelukkig genoeg geweest zyn, tot die mate van deugd en goedheid te vorderen,
| |
| |
welke aan onze eigene zwakheid zo vele pynlyke pogingen gekost heeft? Voeg hier by, dat ligtelyk tien goede hoedanigheden in een mensch over 't hoofd gezien worden, terwyl eene enkele onvolmaaktheid of mistred hem het onderwerp van alle gesprekken maakt. Wie neemt de moeite van alle blyken van goedwilligheid gedienstigheid en vriendschap, door iemand aan anderen bewezen, naauwkeurig op te sporen, en tot deszelfs lof te verbreiden? Dezen blyven veel al onbekend of vergeten, en onderwylen gaat eene Caricatura voor 's mans echte kontrefeitsel. En eindelyk: wie zal naauw genoeg kunnen bepalen, hoe groot een gedeelte, van 't geen ons blaamwaardig schynt, aan mangel van een goed hoofd, verder dan aan dat van een goed hart moet toegeschreven worden? Is gezond verstand, rechtgevormde begrippen, juiste onderscheiding van 't geen een redelyk Schepsel veredelt of verlaagt, zo gemeen, dat eene onedelmoedige bekrompene handelwyze nimmer kan uitgelegd worden, zonder een laag veragtelyk Gemoed te onderstellen? In 't kort: Menschen haat is een ongelukkig Ziels-gestel, waar tegen men zig met alle bedenkelyke middelen behoort te wapenen, vooral in die jaren, waar in de gezellige hertstogten van zelve zwakker worden; zonder daarom die onszigtigheid te verwaarloozen, welke de ondervinding geleerd heeft noodzakelyk te zyn, om door de loosheid van sommigen niet opgeligt te worden.
Die omzigtigheid, ondertusschen, is één van de lastigste dingen, die ik in eene middelmatige fortuin gevonden heb. Ik wensch zo zeer niet nimmer bedrogen te worden, als wel middelen genoeg te hebben om de kosten te kunnen goed maken. In 't algemeen zyn de menschen nooit beter in hun schik, dan wanneer zy u onder de eene of andere gedaante bedotten.
***
Een Vriend is geen Vriend, zo hy niet een ander Zelf zy, zegt eene Persiaansche Spreuk by Chardin. Is het, inderdaad, mogelyk dat 'er tusschen twee zielen zulk eene naauwe overeenstemming, zulk eene meêlydigheid van Gevoel zy, die haar, door een' hei- | |
| |
melyken, en bykans onweêrstaanbaren trek tot den anderen gedreven, dermaten vereenigt en als in één smelt, dat zy elkanders lief en leed genoegzaam als haar eigen voelen, en in hare wederzydsche tederheid den reinsten wellust, welken de mensch smaken kan, vinden? 'k Zie wyze luiden twyfelen. Kan ook Philenor twyfelen, terwyl de edele gloed der vriendschap zynen boezem warmt, en Damons oog en elke wezenstrek hem duidelyk zegt: 't is myn Philenor, aan wien ik de meeste gelukzalige oogenblikken mynes levens te danken heb? Jammer, zegt Gy, dat zulke tedere vriendschap zo zeldzaam is! gelukkig veel eer, dat dezelve voor de meesten zo ontbeerlyk is. De weinigsten hebben zulk een fyn gevoel, zulk eenen kieschen smaak, dat zy niet overal eenen Vriend aantreffen, waar zy eenen Man vinden, die eenige gezelligheid heeft, zonder iets meer te verlangen. Dit is een kwaad onder de Zonne, dat luiden van verstand, die uit zedigheid of schuwheid doorgaans weinig verkeering hebben, niet zelden gehaat worden van zulken, die wegens gelykvormigheid van smaak en geäartheid hunne beste Vrienden zouden zyn, zo zy hen van naby kenden.
***
De Ouderdom wordt meest door kryg en Hou gedreven;
Hoe nader aan het end, hoe zotter zorg voor 't leven,
zegt Poot. Het is zo: vele oude luiden zyn deun, heb-ziek. Elke nieuwe blyk van onopregtheid in een vriend, een' bekenden, een' vertrouwden, maakt dat we des te meer vertrouwen in de kragt van het geld stellen. De begeerte om ten minsten dat te bezitten, 't geen uitwendige eerbiedigheid aftroont, verdubbelt, naar mate men zig van waren eerbied die in 't herte steê heeft, versteken ziet. Dit, en het afslyten van werkzamer hertstogten, is misschien eene der oorzaken, die den ouderdom zo vast houdend maakt. Maar eerbiedigheid voor een' ouden Gierigaard, zegt gy! het allerstrydigst karakter met dat van God Almagtig, wiens alleen het is te geven en niet te ontvangen. Wat baat het my, of iemand ter wereld, dat Alfius
| |
| |
de magt bezit om goed te doen, zo hy den wil niet heeft? Niets voorzeker! en echter zie: straks ontmoet ge den schatryken, den veragtingswaardigen Alfius: het ontzaglyk denkbeeld van magt werkt onweêrstandelyk op uwe ziel, en eer gy 't denkt is reeds uw voorhoofd diep ter aarde gebukt. Krates groet u; wenscht u eenen vrolyken dag, of eenen gerusten nacht, en wenscht van harten. Gy ziet hem naauwlyks, Krates is arm, en heeft niets dan goeden wil en een' opregten wensch.
***
Naar mate de goede smaak onder ons toeneemt, worden de oude verlepte zeden afgeschaft. Eene reden, die het gezelschap van gryze hoofden doorgaans voor de jeugd onaangenaam maakt, is, dat dezen niet altyd gereedelyk kunnen toestemmen, dat al wat veranderd, tevens ook verbeterd wordt. Dit spruit dikwils uit traagheid van begrip, den jaren eigen, die belet dingen, die eenige overeenkomst hebben, hoewel wezenlyk verschillende, op 't eerste voorkomen te onderscheiden. Onze beschaafde jonge Heertjes du bon ton moeten het derhalven aan statige Gryzaards ten besten houden, dat dezen hunne losse ongedwonheid van voorkomen, houding en manieren, van onze wellevende buuren overgenomen, voor aanstotelyke vrypostigheid of mogelyk schaamteloosheid; en de geestige levendigheid hunner gesprekken voor ydel zouteloos gesnap aanzien. Men geve het vooroordeel wat tyds. 't Is immers niet onmogelyk dat onze Naneven hunne Grootvaders met een' Kakelbonten rok, witte koussen, eene groote mof, chapeau bas, d'un pas de menuet, des winters in den sneeuw zullen zien trippelen.
Wat de bekoorlyke Sexe aangaat. - Scheffer vertelt in zyne historie van Lapland, dat eene jonge juffer van dat land, nu aan haren minnaar verloofd zynde, alle blyken van rouwe en droefheid geeft; niet dan sleepvoetende en als met weêrzin, door twee harer naaste Verwanten onder de armen gedragen, naar 't huwelyks-altaar treedt, en door den Priester gevraagd wordende, of zy den aanwezenden tot ha- | |
| |
ren echten Man verkiest, zwygt, tot dat zy door hare nabestaanden gedrongen, eindelyk met eene flaauwe stem het jawoord geeft; welk alles voor een teken van loflyke ingetogenheid en kuisheid gehouden wordt. Kolbe verhaalt dergelyke byzonderheden van de Hottentotten, Grieve van de Kamschatsdalers, en verscheide Reizigers van meer dan eene wilde Natie in Amerika. Het is ligt te begrypen, dat zo ver afgelegene Naties als de Lappen, Hottentotten, Kamschatsdalers en Amerikaansche Wilden geen denkbeeld van beschaafdheid, kiesheid of goeden smaak kunnen hebben, dat dien volgens, om alle zweemsel van gelykheid met dezelve te vermyden, Dames van een' zekeren rang een Air Cavalier behooren aan te nemen: te meer, daar men te Parys beslist heeft, dat alle zedige schaamte ouwerwetsche pruderie is, en niets bevallig kan zyn, dan 't geen natuurlyk is.
***
Om een overslag te maken, wat evenredigheid het geluk van den eenen mensch tot dat van den anderen hebbe, is het boven al noodig het gestel van Geest, welk hem is ten deele gevallen, immer zo zorgvuldig als de uiterlyke omstandigheden gade te slaan. 't Ware noodeloos te willen bewyzen, dat dezelfde voorwerpen, die de een veragt, van den anderen menigwerf met onafgebroken ernstige verwondering beschouwd worden. De Man van affaires en de Man van plaisier zyn weêrkeerig veragtelyk in elkanders oog, en een derde ontdekt meer bekoorlyksheids in een' Vlinder, dan in een adelyk wapenschild. De wyze en billyke Aanschouwer veroordeelt onderwyl nog den een' nog den ander', wegens 't geen hy zo driftig bejaagt, maar wegens de overbodige beschimping, waar meê hy de verkiezing van deszelfs Gebuur zoekt bespotlyk te maken. Hy besluit, dat in 't oneindig verschillende ontwerpen ter nastreving en vermaak van 't begin af voor den mensche zyn bedoeld geworden, en dat gene zyne rekening kan vinden in het aanvoeren van een troep windhonden, zo wel als deze in de waardigheid van Raads-pensionaris.
| |
| |
***
‘Dus veel hebbende laten voor afgaan, zal ik thans de schets van een karakter mededeelen, welk ik zelf gelegenheid gehad heb van naby te kennen.’
***
Niet de ingang eener oude Gothische Cathedrale Kerk, nog het gebrom van eene doodklok, nog de ontzaglyke paruik van een Magistraats Persoon, nog al het somber zwart eener Lykstaatsie gelyken half de statige deftigheid van 's Mans tronie.
Ja zo wonderbaarlyk statig werd hy by alle gelegenheden gezien, dat het naauwlyks mogelyk was anders te zyn in zyn gezelschap. Het luidst geschater van lagchen had een eind, zo haast hy binnen een vertrek trad, en ieders wezenstrekken, hoe zeer ook uit de plooi, werden onfeilbaar effen, zo dra hy te voorschyn kwam.
De Man had niets ondeugends, of zelfs knorrigs aan zig, en nogtans was hy de schrik van alle vrolyke byeenkomsten. De jongen, de lugtigen voelden hunne levendigheid uitgedoofd in zyn byzyn. Zelfs kleine Poes en Mops staakten, als 't ware by instinct, hare vrolyke sprongen en lagen stil. De neêrslagtigheid, die hy veroorzaakte, was gelyk die van eene schadelyke uitwaasseming of bedorven lucht. Zonder eenige zigtbare oorzaak te merken, vondt gy ongevoelig alle uwe blygeestigheid verflaauwen. Had ooit schilder den wil om het portrait der Onspoed te malen, nimmer zou hy gepaster personaadje hebben kunnen kiezen, om voor hem te zitten.
Zie echter hier den Man, die op de uitstekendheid zyner reden, boven die van anderen, boogde; juist wegens 't mangel van dat zelfde vermogen, met welk men stelt dat zy altyd gepaard is, dat van te kunnen lachen namelyk.
Deze peinzende gesteldheid verworf hem inderdaad het karakter van den vernuftigsten persoon zyner landstreek: Niet dat hy ooit zyne gaven heel zeer
| |
| |
had doen blyken: Slegts eenige weinige Orakel-spreuken, gevoegd by den algemeenen waan, dat hy 't een of ander voor de nakomelingschap te boek stelde, hielpen hem aan dezen roep.
Veelen zouden gaarne zyn karakter beknibbeld hebben, waren zy niet door zyne bekende matigheid en gewaand verstand afgeschrikt geworden.
Eens wierd hy in zyne Godsdienst-oeffeningen beluisterd, den Hemel vieriglyk dankende voor eenige byzonderheden in zynen toestand, die het gros der menschen zeker niet zeer hoog zou gewaardeerd hebben.
Ontvang, zei hy, den dank van uw allernedrigst en nogtans gelukkigst schepsel; niet voor zilver of goud, het poppetuig der menschen-kinderen, maar die beminlyke zonderbaarheden, waar mede Gy zo gunstiglyk, beide myn fortuin en gestel, doorvlogten hebt; voor die schatten, zo wel geschikt voor dien vorm van geest, dien Gy my hebt toegedeeld.
Dat de toenaam, welke op my is afgestamd, voor geene letter-speling vatbaar is.
Dat hy voornamelyk uit zelf-klinkers en smeltende mede-klinkers bestaat.
Dat ik eer een schilderagtig wezen heb, dan wat men regelmatige trekken noemt.
Dat 'er een heuvel is, die my 't gezigt beneemt van 't Landgoed eens Edelmans, aan wiens kwalyk verkregen vermogen boven my, ik niet kan dulden te denken.
Dat myn landgoed overtogen is met braamdoorns; bloot staat voor het stuif-zand, en eene keurelyke mengeling van zand-heuvels en hey-land in zig bevat, in plaats van een effen beteeld stuks gronds te zyn, vrugtbaar in koorn, gras, of alle die soorten van voortbrengselen, waar in de kinderen der menschen hunnen lust hebben.
Dat gelykerwys Gy Uwe weldaden onpartydig uitdeelt, gevende rykdom aan den eenen, en de veragting van rykdom aan den anderen, Gy aldus aan my in 't midden der armoede gegeven hebt, den trots van schatten te veragten; en door het ontwyken van allen
| |
| |
naaryver, op rykdom gegrond, de waardigheid en voortreflykheid der Zang-godinnen te handhaven.
Dat ik eene geaartheid heb, die zo verheven of edelmoedig is, dat ik tydkorting en vermaak weet te halen uit die nood-behulpen en middeltjes zelven, waar meê de strenge nood myne vinding voorziet.
Dat ik kan lagchen met myn' eigene gekheden, gebreken en zwakheden, en dat het my aan geene zwakheden mangelt, om deze myne gesteldheid aan werk te helpen.
Deze goede Heer vattede op eenen winter-avond koude, terwyl hy by Maneschyn langs een' kristallynen stroom in zyne bespiegelingen was opgetogen. De verkoudheid liep uit op eene koorts, die hem in 't graf sleepte. Na zynen dood had ik het geluk zyne Poësie te mogen zien, waar van ik een lyst bewaard heb, behelzende onder anderen de navolgende stukjes, by zekere tyds-gelegenheden opgesteld.
Op zyn Hond, die, lyvig geworden zynde, eene korst, die hem aangeboden werd, weigerde.
Ter gedagtenis van een Broek, die hem uitnemenden dienst gedaan had.
Klagte over het verlies van zyn getrouwen wandelstok.
Aan zyne Meestres, op hare verklaring, dat zy meer van Pingster-wortelen, dan van Aard-appelen hield.
Op een' Oorworm, die in een Nektaryn kroop, op hoop van door Chloë ingeslokt te worden.
Op het afsnyden van een Artichok in zynen tuin, ten zelfden dage dat de Princes zig in de kleine vinger sneed.
Lierzang, ter gedagtenis van den groten hedendaagschen Wysgeer, die het eerst de schoen-gespen heeft uitgevonden, enz.
D.V.
W.S.
|
|