| |
| |
| |
De Denker.
No. 148.
Den 28. October 1765.
Vervolg van No. 147.
Na alles wel overpeinsd te hebben, vattede zy een voorneemen op, om, in plaats van zig langer met enkele Tydkortingen op te houden, een Handwerk te leeren, 't welk haar een bestaan kon geeven in de wereld; zy kleedde zig van toen af nederiger, en Nelson die verandering bemerkende, begon zyne zuster Van Hardigheid te Beschuldigen, als Deze, even verlangend Hem over dit teder onderwerp te spreeken; Hem in dezer voegen antwoordede; ‘Nelson, ik stoor uwe Rust met wederzin, maar uw pligt is my waarder dan uwe Rust zelve. Corally is geschikt voor uwen Vriend, en gy zult, tegen uwe dank, Hem een schat ontrooven, die hem boven alles dierbaar is, en welken hy uwer bewaaring heeft aanbevoolen; Braveer niet langer eene Deugd, die vroeg of laat bezwyken moet; ontvliedt u zelven, ontvliedt Haar, vertrek alleen naar Nelson-house terwyl ik met Corally in de stad zal blyven’.
Nelson volgde den Raad zyner zuster, en nauwelyks was hy vertrokken, of Corally meende in een afgrond verzonken, en van de geheele Natuur verlaaten te zyn; Maar gelyk zy hadt leeren bloozen, en derhalven ontveinzen, gaf zy de scheiding van Juliette en Nelson als de eenige oorzaak haarer droefheid op. ‘Ik ongelukkige boezemde, zy uit, verwek eene verwarring in uw huis, ulieden te voren onbekend, laat my vertrekken, laat my naar myn Vaderland te rug keeren, laat Myn ongeluk het Uwe voorko- | |
| |
men’. Juliette badt haar om Haar's Broeders, om Haar zelfs wille een vuur te dooven, dat haar verteerde; ‘Wat heeft dat vuur tog misdaadigs, vroeg zy, wat belet de vereeniging van twee menschen, die malkanderen beminnen’? De Heiligste aller ‘pligten antwoordde Juliette, aan den kant myns Broeders, maar dring my niet verder, ik kan u niet meer zeggen, zonder u den geenen haatelyk te maaken, wien gy voortaan moet beminnen’.
De wanhoop, de verwarring, de yslykheeden, daar Corally's ziel in nederstortede, laat zig niet beschryven. ‘Haatelyk Gewest zeide zy, daar wederkerige zuivere liefde de grootste aller Rampen is! Ik moet dan sidderen om Nelson weer te zien! ik moet voor eeuwig van Hem scheiden! Ja ik moet, ik zal, een strand verlaaten, daar het Beminnen Misdaadig of Rampzaalig is’!
Corally hadt dikwils hooren spreeken van scheepen, die naar de Indien vertrokken; Juliette, Haar op zekeren morgen niet verneemende, vroeg waar zy was? De Dienstboden wisten 'er niets van te berigten, maar men vernam allengs van Vreemden, dat zy zeer vroeg alleen was uitgegaan, en den weg naar de Haven genoomen hadt; Lady Albury vliegt zelve derwaards, en vindt haar aan boord van een schip, omringd van honderd menschen, welken hunne Woestheid zelve niet belettede Haar met eene eerbiedige verwondering te beschouwen. Zy gaf zig op het eerste verzoek aan Lady Albury over, en verzelde haar naar Huis. ‘Myne waarde Corally zeide deze tot Haar, ziet gy dan hier niets dan Ongeluk voor u?’ ‘Zo ik 'er het myne alleen in zag, gaf zy ten Antwoord, zou ik nimmer dit besluit genoomen hebben, maar 't is uwe kweling, 't is het ongeluk van Nelson dat my doet beeven; 't Is voor u beider Rust, dat ik u outvlugten wilde.’
Juliette ziende den naaren Staat van haare Pupile, schreef aan haar Broeder, en verzogt zyne spoedige terug komst. Die edelmoedige Minnaar hadt, in zyne eenzaamheid, niet minder dan zyne ongelukkige Meesteres geleeden. Nauwelyks hadt hy Corally verlaaten,
| |
| |
of hy begreep het gevaar van haar wêer te zien, door de begeerte die hy daar toe gevoelde. Hy hadt in de stilte der eenzaamheid zyn hart onderzogt. Hy vondt daarin de Vriendschap kwynende, en de liefde in meerder kragt, dan hy immer hadt vermoedt. Zyne rede zelve begon zig te verwarren; De Regten van Blanford kwamen hem minder heilig, en zyne eige Verbintenis met Corally minder schuldig voor. ‘Rampzalige die ik ben, riep hy, door deze denkbeelden verschrikt, by zig zelven uit; Hoe verbystert my een blinde Liefde! Staat my te bepaalen het regt, dat Blanford heeft op een Pand, dat ik voor hem bewaare? Zoude ik dat regt onderzoeken als ik het hem niet dagt te ontrooven? Onwaardige Nelson, zyt gy de Vriend van den Deugdzaamen Blanford? Maar zo myne Rede my begeeft, myn Geweeten zal my ten minsten niet verraaden; Ik zal dat ligt door geene schuldige drift verdooven. Neen de Deugd, de Eer, de Vriendschap zullen Zegenpraalen.’
Ondertusschen vervolgde het beeltenis van de ongelukkige Corally hem allerwegen, als schoon, Jong, Bevallig, kon zyn Deugd Haar thans byna onverschillig zien, als Ongelukkig, bezweek dezelve byna voor haare bekoorlykheeden; Hy beschuldigde zig haar te beminnen, maar vergunde zig haar te beklaagen; Verschrikt door de traanen, welke hy uit haare schoone Oogen zou doen vloeijen, wierdt zyn Medelyden zelve zyne Vyandin, en zyne Deugd worstelde tegen haar zelve.’ ‘'t Zy zo het wil, was egter zyn besluit, laat ik, laat Zy ongelukkig zyn, maar laat ik myn pligt betragten.’
't Was met dit besluit, dat hy den Brief zyner Zuster ontvangende, naar Londen ylde. Corally beefde, zo als zy hem zag; Hy wierp zig voor haare voeten, betuigde haar zyne Liefde, maar badt haar, om die Liefde zelve, van Hem nooit op een anderen voet, dan als haar waardsten Vriend, te willen beschouwen. ‘'t Is vergeefsch, vervolgde hy, u myn Drift te verbergen; die is u van overlang, tegen myn wil en dank bekend geworden; myne onvoorzigtige gemeen- | |
| |
zaamheid heeft my verraaden, myn goed Hart zelve heeft my vervoerd; maar die Drift is misdaadig. Myn Vriend aanbidt u, ik bewaar u voor Hem als het dierbaast, dat hy op de Wereld heeft; Ik smeek U derhalven voor Hem te leeven; myn Noodlot hangt af van uw edelmoedig besluit; en zo gy weigerde myn Voorbeeld te volgen, verwagt niet, dat ik myne schaamte, van myns Vriends oogmerken te loor gesteld te hebben, overleeven zal.’ Corally wilde spreeken maar haare kragten bezweeken.
Op dit oogenblik ontving Nelson een Brief van zyn Vriend, welke hem zyne aannaderende overkomst bekend maakte, en met deze woorden sloot. ‘Ik hoop eerlang vereenigd te worden met het waarde Voorwerp, dat benevens u myn ziel geheel vervult; Ik heb u het dierbaast, dat ik in de Wereld heb betrouwd, en ik verblyde my by voorraad, dat ik dit Pand uit de handen van myn waarsten Vriend weder zal ontvangen.
Lees, zeide Nelson tot zyne Zuster, lees dien Brief, en laat Corally denzelven leezen. Welk eene les voor my! welk een prikkel voor Haar!’
't Was niet moogelyk, dat de Menschelyke Natuur zulke schokken kon wêerstaan. Nelson versmolt als Sneeuw voor de Zon, en Corally kwynde op eene wys, die haar de Teering dreigde; De tyd naderde onderwyl dat Blanford stondt over te koomen, en eene tweede Brief bepaalde dien binne weinige dagen; Nelson besloot dan een uiterste pooging voor zyn Eer te doen, en niet te sterven, voor dat hy der Vriendschap zyn laatsten pligt beweezen hadt. ‘Corally! zeide hy op zekeren dag tot haar; Gy ziet den Staat, waarin uwe Ongeneugtens en myne Wanhoopige Liefde my gebragt hebben: Wanhoopig gewisselyk, want nooit zal my eene schuldige drift myn pligt doen vergeeten, of myn Vriend doen verraaden. Blanford nadert; byaldien hy uwen afkeer bemerkt, byaldien gy hem die hand weigert, welke buiten my hem gelukkig gemaakt zou hebben, betuige ik u nogmaals dat ik myne Wroeging, of zyn Ongeluk niet zal overleeven. Pleeg uw hart dan raad, myn waarde, en zo
| |
| |
gy wilt, dat ik leeve, zo verzoen my met my zelven, regtvaardig my by mynen vriend.’ Juliette verzelfde deze Bede met alle moogelyke Liefkoozingen; ‘'t Is op dezelfde wyze zeide Corally, dat men aan de Ganges eene ongelukkige Weduwe streelt, welke zig op den Brandstapel van Haaren Man staat op te offeren, Men verciert haar, men kroont haar met Bloemen, men roemt haaren moed en Getrouwheid met een wreed gezang; Helaas! Haare Opoffering is van korten duur; De Myne zal niet min lang als smartelyk wezen; Maar wel aan! geleid uwe Offerhande naar het Altaar; Zy zal gewillig volgen, mogt zy even gewillig bukken onder 't Mes, 't welk met eenen slag haar Lyden eindigde.’
Blanford koomt; Nelson vliegt hem te gemoet, en Corally siddert, Blanford staat verslaagen over den ongunstigen Staat, waarin hy beiden aantreft. Men overreedt hem, dat het de Overblyfzels zyn eener voorby zynde ziekte, en dat men zig thans wél bevindt.
Het wierdt dan beslooten dat binnen agt dagen Corally met Blanford zou vereenigd worden; De Toestand waar in zig Nelson bevondt, is met geene woorden uit te drukken; Onophoudelyk zyn eigen leet te verkroppen, terwyl men de traanen eener Minnaares, die dat leet veroorzaakt, opdroogt; Altoos op 't punt van te vallen en nooit te Struikelen! Even wreed tegen zigzelven, als getrouw aan een Vriend... Maar welken Vriend! Dagelyks kwam Blanford dit waard Gezelschap onderhouden, niet met dorre liefdes betuigingen maar over de Schikkingen, die hy maakte, om alles in zyn Huis die Vrolykheid te doen ademen, welke hy boven alles wenschte, dat het lot van zyne Vrouw en zyn Vriend mogt wezen; ‘Als ik zonder kinderen Sterf, zeide hy, zal de helft van myn Goed voor haar zyn, en de andere helft voor hem, die Haar zal kunnen behaagen, en over myn verlies vertroosten. Dit betreft u Nelson! Men wordt zelden oud in myn beroep; Ik bezit die bekrompe Verwaandheid niet van te eisschen, dat myne Weduwe ook aan myn Schim getrouw blyve; Corally is geschaapen om de Wereld te ver- | |
| |
cieren, en de Natuur met de schoonste spruiten te verryken.’
Men kan zig de gesteldheid van onze twee Gelieven beter verbeelden, dan die beschryven; De Tederheid, de Erkentenis, de smart waren in beide gelyk; Maar 't was een zoort van Troost voor Nelson, dat hy Corally in zo goede handen zag, terwyl de Liefde en Gunstbewyzen van Blanford daarentegen haare smarten Vermeerderden; Nelson verliezende, was 'er niets in de Natuur, dat haar ongeluk kon weeren. Zyn voorbeeld, egter hadt haar insgelyks geleerd over Haar zelve te Zegepralen; en 't was met haare eige Toestemming, dat men het besluit wegens den tyd haarer Opoffering bevestigde.
Die tyd kwam en zy wierdt als een slagtoffer geleid naar 't Huis, 't welk zy, als haar eerste Schuilplaats zo zeer bemind hadt, en 't welk zy thans meer dan haar Graf vreesde. Blanford ontving Haar als Meesteres in het zelve, en schreef de ontroeringen, die zy niet verbergen konde, gunstig toe aan eene zedige schaamte, welke het Bruidsbed veroorzaakte.
Nelson hadt zig met alle zyne Wysgeerte en Deugd gewapend, om dit Feest met een bedaard gelaat by te woonen.
Men las de Acte, die Blanford hadt doen schryven, Dezelve was, van het begin tot het einde, een Gedenkteken van de volmaaktste agting, de tederste Liefde, en het Edelmoedigst Hart; De traanen vloeden uit aller Oogen.
Blanford naderde Corally eerbiedig, en haar by de hand vattende; ‘Koom myn waardste! zeide hy, dit Onderpand van uwe Trouw, dit Instrument van myn Geluk door uwe tekening volmaaken.’
Corally, het uiterste geweld op haar zelve doende, hadt egter nauwelyks kragt genoeg om te naderen, en de pen op te vatten- Op het Oogenblik dat zy wilde tekenen, wierden haare Oogen duister, haare Beenen knikten, en zy zou nêergezeegen hebben, zo Blanford haar niet ondersteund hadt; Verslaagen, Beangst ziet hy Nelson aan; en hy zag hem met de bleeke Dood op zyn Aangezigt; Mylady sidderde, terwyl zy Corally holp;
| |
| |
‘ô Hemel riep Blanford uit; Wat is 't dat ik ontdek? Smart, Wanhoop, de Dood omringen my; Wat ging ik bestaan! Wat hebt gy my verborgen? Ach! myn Vriend! kon dit in u vallen? Leef Corally! Ik ben geen Wreedaard; Ik ben niet onregtvaardig; Ik zal uwe traanen afdroogen.’
De Vrouwen, die ter hulp van Corally geroepen waren, poogden haar te doen herkoomen, en de welvoegelykheid verpligtede Nelson en Blanford, om zig naar een anderen kant te begeeven. Nelson stondt onbeweegelyk en met neêrgeslaage oogen, als een misdaadiger; Blanford kwam naar hem toe, omhelsde hem, en sprak; ‘Hebt gy my voor uwen Vriend kunnen houden, en uw hart voor my verbergen? Open het zelve; zeg wat 'er omgaat?.... maar neen! zeg my niets, ik zie alles door; die jonge onnozelheid heeft u niet kunnen zien, u niet leeren kennen, met u niet kunnen leeven, zonder u te beminnen. Zy is gevoelig; uwe gunst, uwe Deugd heeft haar geraakt; gy hebt haar tot stilzwygen veroordeeld; gy hebt haar overreedt, om de smartelykste aller offerhanden van haar zelve te doen. Ach Nelson! welk een poel van rampzaligheeden, zo dit geschied ware; De Regtvaardige Hemel heeft dit niet gehengd, de Natuur, welke gy geweld aandeedt, heeft haare regten hernoomen; beschuldig Corally, nog beklaag u zelven deswegen niet; gy ontgaat een misdaad tegen de Vriendschap zelve’. ‘Ik beken, antwoordde Nelson, ik heb, zonder het te bedoelen, Uw ongeluk, het Myne, en dat der beminlyke Corally veroorzaakt, maar ik neem den Hemel, de Eer, de Vriendschap tot getuigen....’ ‘Staak uwe betuigingen, viel hem Blanford in, zy onteeren ons beide; al wat ik zie bewyst uwe onschuld; dog ik heb geene bewyzen noodig van myn Vriend!’ Het is zeker, hervatte Nelson, dat ik my niets dan myn al te groot vertrouwen op my zelven, en myne onvoorzigtigheid te wyten heb; maar dit is schulds genoeg, en ik zal 'er my voor straffen. Corally kan niet met U, maar zy zal ook niet met My verbonden worden, en, ‘....Is het op deze wyze,
| |
| |
vroeg Blanford op een ernstigen en standvastigen toon, dat gy aan de edelmoedige poogingen van een Vriend beantwoordt? Corally zal de myne niet worden, omdat zy met my niet gelukkig zoude zyn, maar buiten u kan zy het even weinig zyn, als gy buiten haar, en ik begeer dus volstrektelyk u lieder vereeniging. Buiten u zou zy my bemind hebben; Gy, die haar een braaf man doet verliezen, moet dat verlies door u zelven herstellen. Het verdrag is geschreeven, men zal de naamen veranderen, maar ik wil, dat de Artikels blyven. Het geen ik aan Corally gegeeven heb in hoedanigheid van Egtgenoot, geeve ik haar thans als Vriend, of, zo gy wilt, als Vader. Nelson, doe my niet bloozen door eene vernederende weigering’. ‘Ik ben meer geroerd, zeide Nelson, dan verwonderd over eene Edelmoedigheid, die het my onmoogelyk is, ooit te erkennen, maar die ik, tot aan myn laatsten snik in een dankbaar stilzwygen eerbiedigen zal.’
Corally was, geduurende dit gesprek, tot haar zelve gekoomen, en aanschouwde met angst het ligt, daar haare sidderende oogen weder door getroffen wierden. Hoe groot was haare verbaasdheid, hoe onuitspreekelyk haare ontroering, als Nelson na haar toe vliegende uitriep; ‘Alles is bekend, alles is vergeeven, laaten we ons saamen voor de voeten van onzen Weldoener werpen; 't is van Zyne Hand, dat ik de Uwe zal ontvangen’. Corally stamerde; Haare oogen, Haar gelaat, Haare armen, alles sprak, behalven haare Tong. ‘Bedaar Corally, zeide Blanford, maar laat ons allen uit dit geval leeren, dat 'er Verzoekingen zyn, waar voor de Deugd zelve zig niet behoort te waagen.’
***
Do. N.N. te Amsterdam verzoekt den Heer Evert Leergraag, zyne twee zwaarigheeden onbeschroomd aan Hem te koomen voor dragen.
***
Ik bedank de beide Heeren, die my hunne Brieven onder den naam van Juvenis gezonden hebben; Ik zal zo veel moogelyk gebruik van hunne aanmerkingen maaken.
|
|