| |
| |
| |
De Denker.
No. 146.
Den 14. October 1765.
[Twee Brieven aan den Denker; als eene van Perditus, en ééne van Felicia: tot nader aandrang wegens de voordeelen van een gelukkig Huwelyk boven een ongebonde Levenswyze.]
IK heb verscheide Brieven, en van verschillenden aart, ontvangen, betrekkelyk tot myn Vertoog over het vermaak van een gelukkig Huwelyk, boven eene ongebondene Levenswyze. Ik zal 'er twee van mededeelen, de Spelling alleen naar de myne veranderende, welke ik, met leetwezen, in de Brieven myner meeste Correspondenten zie, dat zeer gebrekkig is.
| |
| |
Myn Heer DENKER!
HEt leezen van uw 143ste Vertoog, gevoegd by de naare toestand, waarin ik my bevinde, doet my besluiten, om aan UEd. te schryven, of moogelyk myn droevig voorbeeld nog anderen de oogen mogt openen; want voor my zelven, vreeze ik, dat geen raad of hulp meer is. Het akelig graf verwagt my alle oogenblikken. Ik versmelt als sneeuw voor de zon; maar waar zal myne onsterfelyke ziel belanden? daar ik zelve myn Dood door zo schandelyke oorzaaken verhaast!
Ik ben in deze Stad Rotterdam van deftige ouderen gebooren, en loffelyk opgevoed; myn gedrag beantwoordede aan myns Vaders tederheid; ach! waarom moest eene ongelukkige liefde alles bederven, en my rampzalig maaken?... Maar neen! waarom moest ik my zelven bederven, en uit myn gezegenden staat in een poel van rampen nederploffen? Het voorwerp myner genegenheid was eene myner Nigten, welke in haar geest en lighaam tevens alles vereenigde, wat Natuur en Kunst behaagelyk vertoonen konden; maar die myne aanzoeken, hoe zeer door haar Moeder en myn Vader ondersteund, volstrektelyk van de hand wees. Dit maakte my wanhoopig; ik verviel in geduurige mymeringen en droefgeestige gepeinzen; myn verstand liep gevaar. Myn Vader zondt my naar Amsterdam, om myn leet te verzetten; hier wierd ik, door de gedienstigheid van een bedorven Neef, in allerhande ongebonde plaisieren ingewikkeld; maar toen hy zag, dat ik daar geen smaak in vond, bragt men my op Assemblées; op eene van welke ik kennis kreeg aan eene bevallige Dame, die, met een oud man getrouwd, met het uiterste genoegen zag, dat een jong Heer van 23 jaaren, wél gemaakt, wél opgevoed, wél gekleed, zig aan haar attacheerde. Ik durf zelfs zeggen, dat Zy my aanhaalde; Zy noo- | |
| |
digde my aan haar huis en op haar Buiten; zy sloeg my wandalpartyën voor; zy betuigde zig noit beter te vermaaken, dan in een tête-a-tête met my. In 't kort, Myn Heer, ik begreep haar; ik gaf my over, en volgde een minnehandel, die my dagt uitneemend geschikt te zyn, om myn vorig hartzeer te verzetten. Ik had haare gunsten meermaalen ongestoord genooten, toen ik, op zekeren tyd by haar zynde, door de onverwagte terugkomst van haar man, in de deerlykste verlegenheid gebragt wierdt. Ik had maar even tyd om my te verbergen. Ik moest dan meer dan zes uuren in eene grouwzaame soltering van vrees, schaamte, spyt, wraak en woede wagten, eer eene vertrouwde kamenier my kwam berigten, dat 'er geen ander middel van verlossing was, dan uit een vry hoog venster te springen. Ik zoude my liever in 't Vuur of Water gestort hebben, dan langer in myn bangen kerker beslooten te zyn. Ik waagde dan den sprong, die niet weinig deel heeft in myn verhaasten dood.
Na deze ongelukkige galanterie gaf ik my, met een berooid hoofd en bedorven hart, aan die uitbandige plaisieren over, daar ik voorheen van walgde; ik zogt zelve die Huur-Nymphen op, waar van het en kel aandenken my dikwils hadt doen gruwen; maar met welker beschouwing myn Neef my egter allengs gemeenzaamer hadt gemaakt. Ik veroordeelde, ik verfoeide my zelven; maar naar maate ik my myns zelven meerder schaamde, wierdt ik banger voor de eenzaamheid, spattede ik meerder uit, en vergrootte dus de oorzaaken myner schande en schaamte. Ik had maar korten tyd in deze woeste ongeregeldheeden gesleeten, als ik my van eene even smartelyke als schandelyke ziekte voelde aangetast. Toen kwam ik tot in keer; toen vervloekte ik myne dwaasheid, en besloot.... De Hemel vergeeve my dat heilloos besluit, dat ik eerlang vaaren liet, om deszelfs Geregte Wraak en myne aannaderende Ontbinding geduldig af te wagten. Ik verkropte dan myn leet; maar eindelyk de smarten niet langer kunnende wederstaan, kroop ik
| |
| |
naar een dier Meesters, die zig in de Couranten aanbieden. Ik gebruikte zyne middelen; ik betaalde hem; en op order van myn Vader, die, ter verrigting zyner zaaken, naar Londen moest, vertrok ik naar Rotterdam. Ik zag 'er uit als een geraamte; myne Nigt schreef die gunstig aan eene aanhoudende Verliefdheid toe. Dit bewoog haar eindelyk tot medelyden; het welk, gevoegd by den vriendelyken drang haarer moeder, en de gunstige tydingen, die myn Vader, wegens het beloop zyner zaaken, uit Londen overzondt, my thans den gelukkigsten Mensch des werelds maaken zoude, als ik voor dit of eenig ander geluk langer vatbaar ware; maar helaas! myne kwaalen, die slegts in schyn geneezen waren, openbaaren zig met eene nieuwe en verdubbelde woede. De gevolgen myner sprong, die ik eerst niet telde, omdat ik ze door een ligten Band meende te kunnen verhelpen, zyn nu, door eene volstrekte verslapping myner Ingewanden, en een volkoomen bederf myner Vogten, allerysselykst. Ik lyde onlydelyke smarten, en myn inwendig zielsverdriet overtreft de lighaams pynen nog oneindig Myn waarde, bekoorlyke Nigt, het beminlykst voorwerp, dat myne oogen ooit aanschouwden, en daar ik nu voor eeuwig mede vereend had kunnen worden, koomt my met haare moeder nu en dan bezoeken; dan wordt myn hart van een gereeten ... dan smelt myne ziel van wroeging, angst en weedom; ... dan holt menigmaal myne rede, en verbannen de helsche Furiën, met ysselyke zweepen voor myne bedsponde staande, niet zelden de tederste Moeder en beminnelykste Dogter; ... Verschrikking en wanhoop blyven my altoos by, en myne Legerstede is eene wezenlyke Hel. Ik worde dus in myne zonden weggesleept; op yder stap, dien ik ten grave nader, vermeerdert myne siddering voor de Goddelyke wraak. Help, troost my, Heer Denker! en heb deernis met eenen, die voormaals menig uur met vermaak en stigting tevens met uwe bladen heeft versleeten, die u zelfs niet geheel onbekend is, maar die zig
| |
| |
schaamt om zig verder te doen kennen, dan onder den beklaagelyken naam van den stervenden
PERDITUS.
Rotterdam,
den 28 Septemb. 1765.
Myn Heer!
MYn hart wierdt te vol onder 't leezen van uw 143ste Venoog, om het niet in ongeveinsde dankbetuigingen te ontlasten; Gy hebt My, en myn waarden, myn dierbaaren Egtgenoot een oneindig vermaak gedaan met dat Vertoog. Ik ben eene dier gelukkige Huisvrouwen, dier gezegende moeders, die Gy schetst; Ik ondervind, door Gods goedheid, alle de voordeelen, die, gy van een gelukkig Huwelyk meldt; Vergun my, Myn Heer, dat ik 'er u eene flauwe beschryving van geeve, om, ware 't moogelyk, onze losbandige Jeugd te overtuigen, wegens 't geen ik zo heugelyk ondervinde, en 't geen zy zo veel belang hebben te gelooven.
Ik ben vry jong getrouwd met een Predikant, die, behalven zyne uitmuntende verdiensten en geringe jaarwedde, niets bezat. Gelyk ik aan eene zeer ruime levenswyze gewoon was, en, schoon tegen 't genoegen myner Moeder getrouwd, op Haare ondersteuning, althans op haare groote goederen na haar Overlyden, vertrouwde, zo brokten wy, de eerste twee jaaren van ons Huwelyk een aanzienlyk gedeelte myner Vaderlyke erfenis in; myn Man stelde my de gevolgen van zulk eene pragtige levenswyze meermaalen voor, en ik begreep ook zeer wel, dat het dus op den duur niet lukken konde; maar, gelyk myne Moeder zeer oud was, en, schoon ons geene Gunst bewyzende, ook geene openlyke Vyandschap, betoon- | |
| |
de, zo vleide ik my steeds, dat alles eindelyk te regt zou koomen. Ik vervolgde dan myne al te rykelyke Levenswyze, (want ik moet My zelven alleen hier in beschuldigen) met dezelfde onbedagtheid, toen ik een zwaaren slag in myne reeds verminderde bezittingen kreeg, en kort daarop de noodlottige tyding van een myner Bloedverwanten ontving, dat myne Moeder aan eene beroerte gestorven was, en dat men een Uitersten Wil van Haar vermoedede zo nadeelig voor my, als die met eenige moogelykheid wezen konde; Ik begreep ras, dat ik, op myne gewoone wyze voort teerende, of in armoede storten, of van myne kinderen, als ik die immer krygen mogt, afhankelyk worden zoude. Dit opende my de Oogen, en deedt my den afgrond, daar ik op 't punt stond in neêr te storten, in alle zyne ysselykheid beschouwen; Ik nam welhaast myn besluit, wat te doen, zo het noodlottig Vermoeden bewaarheid wierdt: En de angstige vooruitzigten, die my op de eerste tyding deeden sidderen, verdweenen op dat oogenblik; Ik was in eene byna bedaarde Gemoedsgesteltenis, toen myn man t'huis koomende my de verzekering van dit haatelyk Testament kwam brengen met een gelaat, waarop medelyden en wanhoop even duidelyk geschilderd stonden. ‘Ik wierp my voor zyne voeten; myn waarde, myn tederhartige Egtgenoot, boezemde ik, al snikkende uit, Ik zie uw hart, in plaats van Wraak en Woede, van een vriendelyk Medelyden bloeden; Ik lees uwe naare vooruitgezigten uit uw bedrukt Gelaat. Maar vrees niet langer voor de spilzugt eener Vrouw, die voortaan uwen Raad in alles denkt te volgen. Vergeef my eene Levenswyze welke een gevolg myner opvoeding is geweest, en zie of ik my voortaan zo veel liefde als gy my, in dit noodlottig tydstip, betoont, zal waardig maaken. Wy hebben, God zy dank, nog genoeg behouden, om fatzoenlyk te leeven; de Hervorming die ik voorheb, zal 't gemis van 't moederlyk Erfgoed vervullen, en Uw waard gezelschap my de plaisierpartyen, die ik zal afsny- | |
| |
den, rykelyk vergoeden’. Hy omhelsde my, met eene verrukking van tederheid, en ik gevoelde, op dit oogenblik, eene Vergenoeging en Vreugd, die ik nog nimmer had gekend.
Gelukkig wierdt myn man naar eene andere Standplaats beroepen, die, schoon weing verbetering beloovende, myn voorneemen van Hervorming egter begunstigde; Dit was genoeg om Dezelve aan te neemen; En van toen af, Myn Heer, begonden wy gelukkig te leeven, omdat ik van toen af myn Geluk in myn Huis begon te zoeken. Ons Huwelyk wierdt met eene Dogter, en twee jaaren, daarna met een Zoon gezegend; De eerste, die nu ruim agt jaaren oud is, zit reeds by my te naeijen, terwyl ik haar onderhoude met het geen haar Geest verçieren, en haar Hart, van jongs af, ten goede buigen kan. Gelyk zy levendig en vrolyk is, vermaakt zy my duizendmaal met haar lugtige invallen. Ons Zoontje is veeltyds de derde man van dit klein, maar liet gezelschap; Zy krygen op geregelde uuren hun Schryf- en Tekenmeesters, en des Namiddags onderwyst hun Vader hen in de Fransche Taal. Doorgaans tweemaalen ter week vermaakt die waarde Leermeester Ons met de Landkaart; Des Avonds heeft hy de goedheid, om hard op voor my te leezen, en dit, Heer Denker! is voor Ons Beiden een vermaak, 't welk wy voor geen Duizenden zouden willen missen. Dan leggen wy alles neder wat zig onder de gedaante van bezigheid vertoont; Dan vat ik myn Braywerk op, en myn Man een Boek, 't welk enkelyk bedoelt, om ons den tyd op eene aangenaame wyze te korten. De langste winter-avond is om, eer wy 't weeten, en terwyl wy enkel vermaak bedoelen, wordt onzer aller Geest ongevoelig met nutte Denkbeelden, ons hart met goede Neigingen vervuld. Wy hebben maar ééne bejaarde meid, dewelke, na het afdoen van haar werk, veeltyds verzoekt in ons Avond-vermaak te mogen deelen.
Zie daar, Myn Heer, myn Geluk uit myn Ongeluk geboren! Ik begryp zeer wel, dat zulk eene levens- | |
| |
wyze veele Dames afgryzelyk moet voorkoomen; maar zy zyn waarlyk van den weg, en weeten niet, waar 't geluk gezogt moet worden. Als Vrede, onderlinge liefde, en vereende Neigingen; Als bedaarde hartstogten, een gerust geweeten, en vernoegd gemoed; Als stille vrolykheid eindelyk en een eenpaarig Geluk haar bekooren kunnen, dan, maar dan ook alleen, noodig ik Haar en onze Jonge Lieden ons voorbeeld te volgen.
Wat verschilt het, vraagt Gy te regt, waarmede men zig vermaakt, als men Gelukkig is; Maar dit is een Geluk dat alle menschen bekoomen kunnen voor het tiende gedeelte der uitgaven, welke veelen verkwisten, om, met verlies van Deugd, Eer, en Gezondheid, Smart en Onrust te koopen. Ik ben Heer Denker
Uw E. naarstige Lezeres,
FELICIA.
Ik zal den Brief van den Heer C.M. en de Vraag van zyn Vriend, ter gelegener tyd beant-woorden.
A.T.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Boekverkoopers de Erven van F. Houttuyn en de Wed. K. van Tongerlo en Zoon, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Dordrecht by A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Franeker J. Brouwer, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek Zylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|