| |
| |
| |
De Denker.
No. 145.
Den 7. October 1765.
[De waarschynlykheid van een Toekoomend Leven daar uit aangedrongen, om dat onze Rede voor zo veele Toevallen bloot staat. - Spoore tot Vergenoegdheid in 't missen van den Voorspoed. Digtstuk.]
Thorough endles States of being, still more near
To bless approaching, and perfection clear,
Can you renounce a fortune so sublime!
Such glorious hopes! - - -
MYN HEER!
GY hebt wel eens meer eene nieuwe bewysrede van een toekoomend leeven, of ten minsten eenige aanmerkingen des aangaande onder eene nieuwe gedaante voorgesteld; Gelyk die niet ligt te veel geschieden kan, zo is my eene bedenking ingevallen, welke tot dit zelfde oogmerk dienstig is, en die ik daarom de vryheid gebruike UED toe te zenden.
Onze Rede en Zielsvermogens schynen even zeer voor lighaamelyke toevallen blootgesteld, als ons Lighaam zelve; Wy denken niet alleen op verschillende wyzen, naar maate van het verschillend voedzel, dat wy nuttigen, of de onderscheidene geneesmiddelen die wy gebruiken; Eene Purgatie of aderlaating werpt niet slegts de levendigste Bevinding van een verhitten Geestdryver onder den voet; een grein Opium doet ons niet slegts over onze grootste rampen zegepraalen, of eene kleine dosis Cantharides de gebreken onzer matressen met de grootste toegeevenheid beschouwen, maar, 't geen ik inzonderheid in aanmerking neemen wilde, verschillende vergiften brengen, elk naar zynen aart, verschillende uitwerkingen, niet slegts op onze lighaamen, maar zelfs op onzen Geest en Zielsvermogens voort; de geduurige en onweêrstaanbaare begeerte tot byten, als wy door een dollen hond gekwetst zyn, is al te bekend, om daar van te spree- | |
| |
ken; Daar is op 't eiland Ceylon eene groote spin, Democulo geheeten waar van de steek de ongelukkigen, die zy treft, niet slegts het verstand doet verliezen, maar zelfs dol en woedend maakt; men weet, dat de Tarantula ons in eene naare droefgeestigheid stort, en mymerende ten grave sleept; Ik zoude meer dergelyke waarneemingen verzamelen kunnen, zo ik aan de eene zyde niet vreesde langwylig te worden, en aan den anderen kant eene zaak te bewyzen, die de geheele wereld weet en erkent; De uitwerkzeten van de Belladona en het Bilsenkruid alleen zouden zelfs tot myn oogmerk genoeg zyn; Die hebben de byzondere eigenschap, dat zy verschillend werken naar de verschillende gestellen, en den een buitenspoorig doen laggen, terwyl andere van rouwe luidkeels weenen, en Boerhaave heeft eene waarneeming, welke ik ook in het 2de Stuk van den Artz vind aangetrokken, ‘Dat zeker Man, die een zeer goed verstand hadt, onder Peper, eenig zaad van Bilsenkruid hebbende ingekreegen, na twee minuuten tyds, volslaagen gek was, en op de zotste en buitenspoorigste wyze begon te raaskallen; Dat een Geneesheer hier by geroepen hem straks een weinig witten vitriool ingaf, waarop de Lyder aan 't braaken raakte, en in een oogenblik weder dezelfde verstandige man, als te voren, wierdt’.
Laaten wy bier hy stil staan! schynt dit alles ons niet te moeten overreeden, dat onze ziel slegts een gedeelte van ons lighaam en juist van dezelfde Natuur is, naardien zy door dezelfde nuttige of schadelyke dingen, op dezelfde wyze, wordt aangedaan, en verandert naar de veranderingen die het lighaam ondergaat.
Il nait, il vegéte, il croit avec nous
Helas pertroit il de même?
Dit is het besluit 't welk Monsieur De La Mettrie, en anderen daar uit getrokken hebben. Gemelde Doctor hadt 'er regt toe; zyne Rede was zo zwak, dat dezelve onder het gulzig inzwelgen van een Paling-Pasteitje volstrektelyk bezweek, en dat hy, die de wereld van die lastige bullebakken, van
| |
| |
Godsdienst, Hel en Hemel zo liefdaadig gepoogd hadt te bevryden, door eene fataale indigestie, uit zyne gulzigheid geboren, zo deerlyk van gedagte veranderde dat hy niet waagen dorst om zonder het Paternoster in de hand, en een Ave Maria in den mond te sterven; Zo verschillend, zo ongeregeld liep toen zyn L'Homme Machine, en Dit is, in 't voorbygaan, eene byzonderheid van 's Mans leven die, op het Oog en Oor getuigenis van den Heer Sim. Pelloutier, by de geleerde wereld, door zyne Histoire des Celtes zo wel bekend, berustende, ik voor egt en zeker durf opgeeven, schoon alle de Journalisten, die ons zyn Eloge gegeeven hebben, daar behendig om heen draeijen.
Ik zal my niet ophouden om dit besluit der sterke Geesten voor de stoffelykheid der Ziel te wederleggen, dit is reeds meermaalen en breedvoerig door groote Mannen gedaan; De grootste zwaarigheid in die wederleggingen is, dat zy te lang, te overnatuurkundig, en te afgetrokken zyn, om van de meeste menschen met vrugt geleezen te kunnen worden. Ik errinere my niet, ooit gezien te hebben, dat remand het tegendeel uit de gemelde byzonderheeden heeft opgemaakt, en, omdat onze Rede van het steeken eener Spin, of het gebruik van eenige korrels zaad afhangt, beslooten, dat onze Ziel onsterfelyk moet wezen; het besluit schynt inderdaad ook wonderlyk vreemd; Het is een Paradox, maar die my egter de lust bekruipt, om, zo niet te bewyzen, ten ninsten ruim zo waarschynlyk te maaken, als het tegengestelde gevolg, dat onze sterke geesten daar uit afleiden; Myn Paradox is zo aangenaam en streelende, als het tegendeel troosteloos en verschriklyk is. Dit is by voorraad genoeg om voort te vaaren.
Ik neem aan, dat onze Rede een zeer dierbaar geschenk, eene onwaardeerbaare gift zy, welke de Godheid ons boven de onvernuftige Schepzelen heeft gedaan; ik onderstel, dat wy Menschen, als wy onzen pligt betragten, voortreffelyker, wyzer, en gelukkiger zyn kunnen als her domme Vee; Men kan inderdaad, na het verlies van een of meer zintuigen, gelukkig leeven; die Engelsche Juffrouw, welker ge- | |
| |
val de Ridder Hans Sloane als ooggetuige beschryft, en welke, niet tegenstaande zy, door eene ziekte, van haar Gezigt, Gehoor, en Spraak beroofd wierdt, en geduurige pynen leedt, een eenpaarigen Geest behieldt, kan 'er ten bewyze van strekken; Het verlies van onze Rede maakt ons meest al rampzalig; De Gek te Athene was, 't is waar, gelukkig in zyne Gekheid, niet, omdat hy krankzinnig was, maar omdat hy zulk eene vrolyke gekheid, zulk een gunstig Gestel hadt, dat hy, niet tegestaande zyne krankzinnigheid, evenwel nog gelukkig leefde; een geluk, 't welk hem, met het zelfde Gestel, by zyn verstand zynde, in alle omstandigheeden, noodwendig te beurt moest vallen.
Is nu de Rede van zo veel belang, dan moet de Godheid volgens haare wysheid en liefde, en volgens de algemeene order, die wy in de geheele Natuur bespeuren, eene byzondere zorg draagen, dat dit geschenk wel beveiligd zy, en dat wy het niet ligt verliezen, of zo het Opperwezen die zorg niet heeft gedraagen, dan mogen wy natuurlyker wyze besluiten, dat wy dit geschenk, buiten onzen schuld, eenmaal ongelukkig verlooren hebbende, hetzelve naderhand rykelyk zullen wedervinden. Een wys Voogd, een verstandig Meester geeft een Jongeling die onder zyn bestier staat, sesthalven, of zelfs dukaaten in den zak, hy waagt die ligtelyk, als dit geld slegts een klein gedeelte van deszelfs bezittingen uitmaakt, maar hy zal hem een Testament of ander Papier, daar zyn geheele welvaart van afhangt, niet betrouwen, of hy zal ten minsten alle moogelyke voorzorgen daar omtrent gebruiken, en men mag in zulk een geval billyk onderstellen, dat het slegts eene Copy zal wezen, en dat hy het Origineele zo los niet waagen zal.
Maar even weinig is het de gewoonte der Natuur haare dierbaarste geschenken los en onbedagt te waagen; men weet dat zy de oogen der Vogelen en Kikvorschen, om door de Takjes en het Lies niet beschadigd te worden, met hoorne klepjes, die zy openen en sluiten, en daar zy nog genoegzaam door zien kunnen, verzorgd heeft, dat de groote maar tedere vleugelen dier Insecten, welke 'er maar twee hebben, en
| |
| |
buiten het vliegen niet leeven kunnen, met schaalen zyn bedekt, om, terwyl zy door ruigtens loopen, niet gescheurd te worden; Alle de Torren kunnen hier van ten voorbeelde strekken; men weet, dat de Vliegen en Spinnen, verordend om tegen allerhande steiltens op te klauteren, zeer fyne haakjes aan de pootjes hebben, om zig daar aan te hegten, maar dewyl deze dierbaare haakjes te veel slyten, en ligtelyk breeken zouden, als zy die altoos gebruikten, dat de Natuur hen daarom kussentjes heeft gegeeven, waarin zy dezelve verbergen, om ze niet dan in nood te gebruiken; men weet, dat de deelen van ons lighaam meer bedekt en verzorgd zyn, naar maate die van meer belang zyn voor ons bestaan; Omdat de uiteinden der Zenuwen aan de toppen onzer Vingeren saamenloopen, zyn die toppen met Nagelen bedekt; Omdat wy onze Oogen zo noode missen kunnen, zyn ze met vliezen, die wy 'er met eene onbegrypelyke vaardigheid voor haalen, verzorgd, omdat het kwetsen der slagaderen ligt doodelyk wordt, leggen Deze diep onder 't vleesch verborgen, de Aderen daarentegen boven, als welker kwetzuur van minder belang is; Omdat de wonden in de Ingewanden ongeneeselyk zyn, leggen ze in drie vier zakken bewaard; omdat de Nieren tot de voortteeling van ons Geslagt moeten medewerken, heeft de Natuur hen in bedden van Vet beslooten en voor allen aanval beveiligd; Omdat alle de Zenuwen uit de harsenen voortkoomen, zyn Deze eerst met vliezen verzorgd, vervolgens met een bekkeneel, en eindelyk met Haar, dat altoos den slag breekt, bekleed; omdat uit het Harte de uitgangen des leven zyn, legt het in een afzonderlyk gewelft, beslooten, en wordt nog daarenboven door de Longen beschut. Waarom is dit altoos zo wys geregeld? waarom is 't niet eens anders omgekeerd? waarom leggen, by voorbeeld, onze Slagaderen niet boven, de Aderen onder, zo het oogmerk niet is, om het dierbaarste te bewaaren? Is nu de Rede het dierbaarste van alles wat wy hebben, dan mogen wy besluiten, dat de Alwyze God ons derwyze gemaakt zal hebben, dat wy dezelve nauwelyks kunnen verliezen, of zo wy by de uitkomst bevin- | |
| |
den, dat wy voor dat verlies niet dan al te dikwils, buiten onzen schuld, zyn blootgesteld, dan mogen wy vaststellen, dat onze tegenwoordige Rede slegts eene Copy is van dat Origineel, 't welk onze wyze Voogd en Meester in den Hemel voor ons bewaart, dat, gelyk wy hier slegts door een spiegel in eene duistere Rede zien, wy naderhand, onze Rede wederkrygende, duidelyk zullen zien, en dat onze tederhartige Vader ons zekerlyk namaals vergoeding doen zal voor een verlies, 't welk indertyd onherstelbaar is. Hy heeft ons geschaapen, niet om blootelyk te leeven, maar om als Redelyke Schepzelen te leeven; de Natuur, het Geweeten, de algemeene stem van 't Menschdom, verzekeren 't ons; hy zal dan, terwyl hy ons lighaam onderhoudt en voedt, onzen geest niet verwaarloozen; en, terwyl hy ons naar zyn beeld geschaapen heeft, dat beeld door het steeken eener Spin niet voor eeuwig laaten vernietigen.
Het besluit, Heer Denker! ik erken het, is niet wiskundig, maar het koomt my, na herhaalde ernstige overdenking, nogmaals natuurlyker en gegronder voor, dan dat de enkele botsing van eenige kleine bolletjes my het zelve zouden hebben doen maaken, of het uwen Lezeren doen begrypen.
Ik ben enz.
A.T.
***
Ik zal verder myne Lezeren onthaalen op een Digtstukje, 't welk, schoon geene onmiddelyke betrekking hebbende tot het onderwerp van dezen Brief, daar egter ook niet geheel vreemd van is. Ik bedank 'er den vriendelyken Zender voor.
| |
| |
Spoore tot vergenoeging, in 't missen van den Voorspoed, aan myne lotgenooten.
WY denken, 't vluchtig rad der ondermaansche zaaken,
Wy streeven onvermoeid om aan 't geluk te raaken;
Maar 't neemt voor ons de wyk.
Daar andren, pas gereed ter loopbaane in te treeden,
't Geluk wel ras begroet;
Hun kwellen angst, noch druk, noch afgematte leden,
En 't loopt hun in 't gemoet.
Wy steunen op de gunst, die wy met vlyt bedoelen,
Doch vleïen we ons vergeefsch, wy moeten de ongunst voelen,
Wel 't allerminst verwacht.
Wy zwoegen niet te min, en blyven driftig loopen,
Door vrees schier overmant,
Doch zelden is 't geluk door vlyt en trou te koopen,
Dus ploegen wy het strand.
Wy houden echter moed, en weeten van geen draalen,
Wy zuimen in geen plicht,
Schoon dat wy zien de hoop, na lang en treurig daalen,
| |
| |
Doch de Almacht, die 't Heeläl houd in zyn stand en weezen,
Wyst ons, door tegenspoed, den weg om haar te vreezen,
Maar wy bemerken 't niet.
Wy wenschen hooger stand, en wenschen vaak na strikken,
Die ons de hoogmoed stelt.
Wy zorgen lang vooruit, daar ligt onze oogenblikken
Wy klaagen als 't geluk schynt ons gezicht te ontvlieden,
Daar de onbestendigheid in 't geen wy zien geschieden,
Wy zullen toch ons lot, 't zy vroeg, of laat, verkrygen,
Gaat ons de voorspoed mis,
Geen nood, die hier beneên in eer en rykdom stygen,
Beschou een ryksmonarch op zynen troon gezeten,
Gedoscht in prachtig goud;
Hy wenscht, bevryd van zorg, met hem te mogen eeten,
Die slechts den akker bouwt.
't Genoegen is op aarde aan de armoê niet benomen,
Men hoort de dankbaarheid
Wel zingen in de stulp, daar zy 't sich zoude schroomen
In 't hof, daar wellust vleit.
Gelukkig, die zich ryk in zyn beslag moog' noemen,
En met zyn staat te vreên,
Ook aan den kleinsten disch de hoogste gunst kan roemen,
Gelukkig, die zyn plicht volvaardig kan betrachten,
Die werkt, en waakt, en bid,
En van de Algoedheid zelf den bystand mag verwachten,
Gelukkig, die 't gemoed voorzichtig, zonder vlekken,
Geen wrange tegenheid kan ons de vreugde onttrekken,
Die 't blank geweeten baart.
|
|