| |
| |
| |
De Denker.
No. 144.
Den 30. September 1765.
[Beschryving der Nederlandsche Zeden, onder de verciering van die eener vreemde Natie.]
- Varium Coeli praediscere morem,
Cura sit, ac patrios cultusque habitusque locorum.
Myn Heer DENKER!
MEn heeft my eene beschryving van zeker volk ter hand gesteld, 't welk men my verzekert in Europa te woonen, en 't welk ik egter nergens ontdekken kan; gelyk gy de onderscheide karakters der Volkeren zo wel als byzondere Menschen, zekerlyk beter kent dan ik, zo neeme ik de vryheid van UE. deze beschryving toe te zenden, met verzoek van my eens te zeggen, op wat Natie dezelve past. Zie hier het berigt.
Die Volk bewoont een Land, het welk veel laager dan het water leggende, niet slegts geduurige overstroomingen heeft te vreezen, maar zelfs de nadeelen en drukkende lasten daar van geregeld alle jaaren ondervindt; en egter is het zelve zo volkoomen gerust in die gevaaren, dat zy zig vergenoegen met de oorzaaken van het kwaad nauwkeurig na te vorschen, zonder eenige schikking tot afweering derzelver in het werk te stellen. ‘Ja dit Volk slaapt, gelyk een hunner Schryvers zegt, zorgeloos op den kant eens oevers, welke gestadig afkabbelende, op 't onver- | |
| |
wagtst dreigt in te storten.’ Het water klimt dagedagelyks hooger boven hunne wooningen, of ondermynt de fondamenten zelve van den grond, die hen draagen moet; zy egter jaagen onbeschroomd over de smalle kruinen hunner vooze dyken, welke onder de voeten hunner Rossen trillende, de beste stukken van den staat met onherstelbaare overstroomingen dreigen.
Gelyk dit eene groote ongevoeligheid en gebrek van vooruitzigt te kennen geeft, zo is dit Volk wegens dat laatste zo wel overtuigd, en heeft zo weinig denkbeeld van zyn eige verstand en bekwaamheid, dat het altoos by zyne Nabuuren gaat vraagen, op welk eene wyze het zig kleeden, wat het eeten en drinken moet enz. ja zy betrouwen zig zelven het oordeel over het geen hen wel of kwalyk staat, over het geen hun lighaam verciert of mismaakt, over 't geen voor hunne tongen aangenaam of walgelyk, en voor hunne gezondheid dienstig of nadeelig is, zo weinig toe, dat hunne Nabuuren hen dikwils de allerleelykste tevens en verderfelykste modes opdringen, of het geen in hun Land alleen te pas koomt, in dat dezer Natie overbrengen, enkel om met hunne ligtgeloovigheid te spotten. Verscheidene Hoofd- en Lyf-vercierzelen, van Mans zo wel als Vrouwen, welke onder dat vreemde Volk eeniglyk zyn uitgevonden, om een natuurlyk of toevallig gebrek des lighaams te bedekken, zyn onder deze Natie als de grootste cieraaden gulhartig overgenoomen. Die zugt van Navolging hunner buuren, en die overtuiging, wegens hunne eige onwaarde, gaat zelfs zo verre, dat alle fatzoenlyke Lieden onder dit Volk verpligt zyn een minsten één, maar dikwils verscheide vreemde taalen, naar de regels, te leeren, zonder dat 'er eenig Schoolmeester in hun Land gevonden wordt, die weet, dat 'er regels op hunne eige taal zyn, en zonder dat zy die taal gevolgelyk ooit behoorlyk leeren spreeken of schryven. Niets is hierom gemeener onder dit Volk, dan dat die lieden, welke Amptshalven verpligt zyn, om in het openbaar voor duizenden van Toehoorderen te spreeken, zig veele jaaren lang met verscheide oude uitgediende
| |
| |
taalen bezig houden, zonder de eerste beginzelen dier Taal te kennen, daar zy weekelyks in spreeken. Niets is gemeener, dan dat die zelfde Heeren, en andere Schryvers, werken in hunne Moedertaal uitgeeven, welke van zo veele en groove Taalfouten krielen, dat zy zig schaamen zouden eenige vreemde Taal op gelyke wyze te mishandelen.
Met hunne Zeden, gewoontens, enz. is het byna eveneens gelegen. Dit Volk heeft eigenlyk geen Zeden; het vraagt altoos aan andere Natiën hoe zy leeven moeten, en het reist naar vreemde Landen, met geen ander inzigt, dan om derzelver gebruiken te leeren kennen, en die in het Hunne over te brengen. Zy neemen veelal ook de heimelyke ziektens dier volkeren mede, en hebben dezelve in hun Land reeds zo wel verspreid, dat 'er misschien nergers ter wereld zo veele Kwakzalvers gevonden worden, welke eeniglyk hun bestaan uit deze heimelyke ziektens trekken.
Met deze zugt van Navolging, en nederige veragting van zig zalven, is dit Volk grootmoedig zonder weêrga. Zy hebben Fabrieken van allerhande soort in hun eigen Land; zy maaken genoegzaam alles beter, dikwils fraaijer, en meestal duurzaamer dan hunne Nabuuren, en egter, om Dezen van hunne overtollige Manufactuuren af te helpen, laaten zy hunne eige leggen en koopen dezelve by de vreemdelingen.
Ik weet niet of het aan dit zelfde edelmoedig beginzel, of aan de straks gemelde nederige gedagten, wegens hunne eige bekwaamheid, moet worden toegeschreeven, dat niemand hunner Geleerden ooit met eige vinding voor den dag koomt, maar dat zy zig allen om stryd beyveren, om de werken hunner Nabuuren in hunne taal over te zetten; Dit is ten minsten zeker, dat de Studie van dit Volk zig eeniglyk bepaalt om Vertaalingen te maaken en Vertaalingen te leezen; dit gaat zo verre, dat men een menigte Boeken, welke in derzelver geboorteland, een fatzoenlyk man zig geschaamd zoude hebben in te zien, uit enkele barmhartigheid in dit Land overneemt, en der goede Gemeente als een dierbaar zielsbanket in de hand stopt, welke 'er zig dan ook greetig mede vergast.
| |
| |
Met dit alles egter is de Geleerdheid onder dit Volk in zeer groot aanzien. De rykste jonge lieden, 't is waar, hebben hier zo min, als elders, tyd, om zig met leezen of denken te bemoeijen; de Jagt, de Vrouwen, de Wyn, neemen al hun tyd en aandagt weg; maar zelfs deze Jongelingen worden nooit tot de Regeering toegelaaten, voor dat zy een Bibliotheek verzameld, het maaken van eene geleerde Redenvoering aanbesteed, en eene zekere dosis geleerdheid gekogt hebben. Ik heb zelfs één onder die Heeren gekend, welke, uit eene loffelyke zugt om boven anderen uit te munten, en zyne Bibliotheek in de uiterste order te hebben, alle zyne Boeken op ééne hoogte liet afsnyden. ‘Het koomt op eenige regels schrift niet aan’, gaf hy den Binder ten antwoord, welke hier eenige bedenkingen tegen inbragt, ‘ik zal daar een Boek meer voor koopend.’
De Geestelyken onder dit Volk trekken bezolding, om de Nationaale gebreken te verbeteren, en onder dezen zyn 'er egter doorgaans veelen, die zulke papieren zoeken te weeren, welke de ongeregeld-en dwaasheeden der Natie op het ernstigst bestraffen.
Door alle de navolging van vreemde zeden en beschaafdheid, is de Galanterie onder deze Natie op den hoogsten trap; men weet nauwelyks of de Heeren hun hof by de Juffers, dan of Deze het by de Heeren maaken. De Eersten kleeden zig althans zo naby moogelyk als de Laatsten; terwyl de anderen niet zelden de vertooning van Mannen maaken. 't Zy nu dat men over en weder de verschillende Sexe meer bemint, naar maate Dezelve zig meer naar de andere schikt, het zy dat men dus zyne oogmerken, om te vryën of gevryd te worden, beter denkt te zullen bereiken, zeker is het ten minsten, dat 'er tusschen de gewoone kleeding der eene Sexe, en die, welke de andere in zommige gelegenheeden en Exercitien draagt, byna geen onderscheid te bespeuren is.
De Ryken onder dezer Natie eeten nooit smaakelyk, ten zy hunne bedienden de spyzen derwyze vermengen, dat zy dezelve niet meer proeven kunnen.
Ik heb straks gezegd, dat de Moedertaal onder dit
| |
| |
Volk zeer verwaarloosd wierdt. Dit is moogelyk de rede, waarom de woorden onder het zelve in zo verschillende betekenissen gebezigd worden, dat de naaste buuren malkanderen dikwils niet verstaan. Een Fatzoenlyk Man, by voorbeeld, betekent by zommigen een man, die van deftige ouders gesprooten, zyne geboorte eere aandoet; die zig van alle buitenspoorigheeden wagt, zyne mede menschen wél behandelt, zyn huisgezin verstandig bestiert, zyne zaaken voorzigtig regelt, en zig in het openbaar vertoont met die deftige houding, welke zyn karakter vereischt; maar dit zelfde woord wordt van veele anderen gebruikt, enkel om iemand te betekenen, die veel geld heeft en verteert, zonder opzigt op zyne geboorte, of de wyze hoe hy zyn geld gewonnen heeft, of zig voor het overige gedraagt. Dus kan iemand schraapzugtig, laaghartig, onmeêdoogend wezen, hy kan zyne kinderen verwaarloozen, en zig in ongebondenheeden verloopen, en egter als een fatzoenlyk Man leeven, dat is te zeggen, zig naar de mode kleeden, eene lekkere tafel houden, en dikwils gasten nooden. Het woord Geweeten wordt veeltyds in zyne natuurlyke betekenis gebruikt; maar dikwils beduidt het ook Belang en niets anders. Ik kan dat van myn Geweeten niet verkrygen, is enkelyk te zeggen: Ik vind daar geen voordeel in; en, ik heb daar geen ruimte toe (welk het zelfde zegt) betekent by eene geheele Secte onder dit Volk, nooit anders, dan, myn belang, gemak of vermaak brengt dat niet mede. Even eens betekent de verzekering, Die of Dees is een verstandig, Deugdzaam, Edelmoedig man, in den mond van zommigen, het geen de woorden natuurlyk moeten betekenen; maar meestal wil dit niet anders zeggen, dan: Die man doet my veel voordeel, of tracteert my lekker; en in tegendeel: Die man heeft een slegt karakter, zegt hier alleenlyk: Ik kan weinig van hem trekken. Dus ook: Hy heeft zyn geld op eene slegte wys gewonnen, beduidt: Hy wil 'er my niet meê van laaten smullen. Hunne benaaming van een Goed Huwelyk verdient byzonderlyk gedagt te worden. Een goed Huwelyk te doen betekent hier niet een Huwelyk aan te gaan, waar door men
| |
| |
gelukkiger wordt, maar enkelyk, waar door men veel geld ter zyner dispositie krygt. Dus kan een fraai Jongman van veel verstand en verdiensten, van eene goede geboorte en opvoeding, van een menschlievend hart, en een vrolyk humeur, een Goed Huwelyk doen met eene domme, mismaakte en kwaadaartige vrouw, die hem veel geld aanbrengt en ongelukkig maakt; en dit heeft wederkeerig by de andere Sexe plaats. De Vaders zyn egter in dit Land, wegens de goedheid dezer Huwelyken, zo wel overtuigd, dat zy, zonder eenige andere bedenkingen, hunne Dogters aan de meestbiedenden verkoopen.
De Schryvers van andere Natiën hebben dit Volk in vorige tyden van Gierigheid beschuldigd; die beschuldiging moet geheel ongegrond geweest, of deze Natie wonderlyk veranderd zyn; dewyl zy thans hun hoogsten roem in een edele verkwisting stellen, en niet slegts hun geld met handen vol wegsmyten, om beuzelingen van andere Volkeren te koopen, welke geene andere verdiensten hebben, dan dat zy dezelve duur betaalen moeten; even als de Amerikaansche Wilden, die hunne beste producten voor glaaze kraaltjes ruilen; maar zelfs schatten verspillen, zonder dat zy, of eenig ander mensch, daar wezenlvk vermaak of nut van hebben, enkel, naar het schynt, om voor fatzoenlyke Lieden door te gaan.
Zommigen hunner schryven die Spilzugt egter aan min gunstige oorzaaken toe, en zeggen, ‘dat hunne Natie de konst van geld te verteeren geheel niet verstaat; dat zy meer werks van eene plaisierparty maaken, niet naar maate dezelve hun meer vermaak geeft, niet naar maate zy 'er den tyd aangenaamer mede doorbrengen, maar naar maate Dezelve hen meer bederft; dat zy hunne Vrienden-maaltyden hierom over en weder niet anders aanmerken, dan als een last, daar zy zig mede belaaden, en welke hen zo lang drukt, tot dat zy zig door een ander, nog kostbaarder, tractement daar van ontheft hebben enz.’
Men moet inderdaad erkennen, dat dit Volk boven al zonderling is in zyne uitspanningen. Het toppunt van genoegen in dit Land, is malkanderen zesmaal
| |
| |
meer eeten voor te zetten, dan men in staat is te proeven, veel min te eeten. Men kan zig hier zo weinig denkbeeld maaken, dat het gezelschap alleen, en een gulhartig gesprek, het vermaak des levens is, dat de beste vrienden of naaste bloedverwanten zouden meenen hun tyd elendig saamen door te brengen, zo zy malkanderen niet aanspoorden, om hunne maag te bederven.
Nog eens, men kent het genoegen van een vriendelyk gekout hier zo weinig, of men weet zo weinig stof uit zyn geest te haalen, dat men, in zyne byeen komsten, zyn tyd enkel doorbrengt met zekere papiere blaadjes, met vreemde karakters beschilderd, door malkanderen te schudden, aan malkanderen toe te reiken, weder weg te smyten en op te neemen; onder welk alles, buiten eenige toverwoorden, doorgaans niets gesprooken wordt. Dit heet uitspanning en vermaak, en men vertelt malkanderen doorgaans sterker, dat men zig wél diverteert, naar maate men het minder voelt.
Gelyk de Natuur dit Land niet zeer in Schoonheeden bedeeld heeft, zo tragten zy dit gebrek door konst te vervullen; en zy slaagen hier in zo wél, en toonen zo veele edelmoedigheid voor hunne Landgenooten, dat zy schatten verspillen, en zig dikwils bederven, met Grotten, Beelden, Vaazen, Espaliers, en andere Cieraaden, op hunne Buitenplaatsen op te regten en te onderhouden, ten vermaake alleen van hen, die 'er voorby ryden of vaaren, terwyl de Eigenaars dezelve nooit gaan zien, dan als zy gerepareerd moeten worden. Boomen kunnen zy volstrektelyk niet dulden; zy vervullen derzelver gebrek met zulke Vaazen en Beelden, die men overal elders, behalven op eene Buitenplaats, zoeken zoude. ‘De rede daar van,’ zeide my een zeker Wysgeer onder Hen, ‘is, omdat de Natuur de Boomen geeft, en dat, behalven ontydige vrugten te eeten, het groote doelwit van een Buitenplaats te houden is, om de voorbygangeren toe te roepen: Dit heb IK gemaakt.’ Deze onderregting van mynen Wysgeer deedt my tevens de rede begrypen, waarom zy zo onverschillig zyn, om
| |
| |
de werken van konst op hun regten plaats te zetten, zig eeniglyk toeleggende, om dezelve het meest te doen zien. Dus immers is het minder vreemd, waarom men een Zee-Grot in 't midden eener Weide, een Neptunus op een Tuinhuis, en zo veele Tritons in Bloemperken aantreft.
Het is eene schande voor de vrouwen in dit Land, dat zy goede beenen hebben, en die vaardig over de straat loopen, of haare vrindinnen, zonder behulp van een vierkant kasje, door één of twee paarden voortgetrokken, bezoeken wilde, zou den naam van eene fatzoenlyke Dame niet wel behouden kunnen.
Dit Volk is zo onpartydig in het waardeeren van anderer verdiensten, dat zy niet schroomen, in hunne gezelschappen, van hunne beste vrienden al het kwaad te zeggen, het geen derzelver ergste vyanden zouden kunnen uitdenken.
Eindelyk, behalven veele andere byzonderheeden dezer Natie, welke stilzwygende voorby ga, moet ik nog deze melden, dat fatzoenlyke lieden zig met hunne kinderen, van het oogenblik hunner geboorte af, tot op huntrouwverdrag toe, geheel niet bemoeijen; eerstgeeven zy dezelve aan Minnes, vervolgens aan Schoolmeesters of Meesteressen over, en zy leeren hunne neigingen kennen, nadat Dezelve getrouwd en geëtablisseerd zynde, zy met hen beginnen te lee ven.
Ik ben, Heer Denker, met een vuurig verlangen naar uwe onderregtingen, waar dit Volk te moeten zoeken, uwe getrouwe Lezer enz.
Men zoekt doorgaans ongelukkig, als men zig zelven vinden moet. Myn Correspondent zoeke niet langer; hy blyve daar hy is.
|
|