| |
| |
| |
De Denker.
No. 142.
Den 16. September 1765.
[De voordeelen der Ligtmissery boven de beoeffening der fraaije Konsten schertzend aangepreezen in een Brief aan den Denker.]
Yet shall such bosoms claim a part
In all that glads the human heart;
Yet these spirits, form'd to judge and prove
All Nature's charms immense, and heaven's unbounded love.
Meester DENKER!
GY Heeren Zedekundigen pryst ons de beöeffening van studiën, fraaije konsten en weetenschappen altoos als het beste middel aan, om onzen geest te vercieren, onzen tyd voor ons zelven genoegelyk te slyten, en aangenaam, zo wel als nuttig, voor anderen te worden. Ik heb, erkenne ik, juist niet veel kennis in eenige der fraaije konsten, maar ik heb evenwel in myne jeugd een weinig gestudeerd, en gelyk ik daar nooit eenig vermaak in heb gevonden, zo geloof ik ook, dat alle die weitsche beloften, die gylieden daar omtrent doet, enkele beuzelingen zyn, en dat men, zonder eenige liefhebbery voor konsten of weetenschappen, veel vermaakelyker voor zig zelven, en veel gezelliger met anderen leeven kan, dan of men zyn tyd met Poëzy, Schilderen, Muzyk, Schelpen, Natuurkundige Proeven, of het leezen van allerhande boeken vermorst. Ik meen die gewigtige waarheid, een dienste myner bedotte Landslieden, te kunnen bewyzen; Zult gy slegts onpartydig genoeg zyn, en de waarheid uwer zaake, (zo gy van een tegenstrydig gevoelen
| |
| |
blyft,) genoeg vertrouwen, om myne aanmerkingen in uw werk te durven plaatsen?
Zegt my, gy Heeren Konstminnaars, Beoeffenaars der zogenaamde fraaije weetenschappen, zegt my, wat vermaak hebt gy van uwe fyne aandoeningen, van uw keurig oordeel, van uwen zuiveren smaak te wagten? Eene Tragedie van Corneille of Voltaire maakt u opgetoogen; eene Beschryving van Milton verrukt u; een Schilderstuk van Rubbens houdt u uuren bezig, en een Oratorio van Handel doet u u zelve, om zo te spreeken, verliezen; Arme zielen! noemt gy dat vermaak, en hebt gy zo lang moeten blokken, om vatbaar voor dat gewaand genoegen te worden? Neen, dan weeten wy ons, zonder al dien toestel, beter te verlustigen, terwyl wy onze Philis zoenen, of onze vles Bourgonje ledigen. Dus leeven wy lustig en vrolyk, terwyl gy zit te leezen, te tekenen, te gluuren, te luisteren, en dwaasselyk wenscht geheel Gehoor te zyn. Gy beklaagt ons verwaandelyk; gy zoudt ons willen wys maaken, dat gy, dus in u zelven opgetoogen, en, door de kragt uwer geestelyke aandoeningen, van de wereld, om zo te spreeken, afgescheiden, oneindig zuiverder, verhevener, duurzaamer genoegen in u zelven hebt, dan onze luidrugtigste plaisierpartyen ons verschaffen kunnen! Ja! zoudt gy het gelooven, Heer Denker! Ik heb by zulk een Liefhebber gelogeerd, die my dikwils deze zotternyën voorhieldt, en beklaagde, dat ik 'er ongevoelig voor was. Zyne liefhebbery viel, onder anderen, op het schilderen, en terwyl wy aan het ontbyt zaten, diverteerde hy zig, en tragtte het my te doen, met een kop van Johannes den Dooper te begluuren; hy deedt my lagchen over zyne grimatsen van verwondering, die hem nauwelyks tyd lieten omn een kopje thee te nuttigen; Terwyl ik een lekkere pyp tabak zat te rooken, was hy voor 't klavecimbel; En als ik, na gedaane visites, t'huis kwam eeten, en hem met verscheide vryeryen, verandering van dienstboden, verloore weddenschappen, vastgestelde plaisierpartyen, versche harddravers, en nog aandoenlyker nieuwstydingen, die ik had opgedaan, meende te re- | |
| |
galeeren, verveelde hy my met zyne verrukkelyke passagies, onbetaalbaare trekken, charmante toeren, welke hy dien morgen geleezen, of de nieuwe waarneemingen, welke hy met zyn Zon-Mikroskoop gedaan hadt. Hy doorzaaide, Myn Heer, zonder het, geloove ik, te bedoelen, zyne redenen met aanmerkingen, die gy en anderen misschien zoudt goedkeuren, misschien zelfs lugtig noemen, maar die my verveelden, en het yder fatzoenlyk man gedaan zouden hebben, om dat het een heel ander soort van conversatie maakte, dan daar wy aan gewoon zyn. Het best was, dat de tafel van goede geregten, en het buffet van lekkeren wyn voorzien was; Ik dronk myn vles, en zogt, na de maaltyd, beter gezelschap op. Eens moest ik evenwel met hem na de Opera; Ik begluurde de Actrices, en diverteerde my met de Decoraties; Hy in tegendeel was opgetoogen, hy dagt om geene verschilleode Sexe; hy was geheel Gehoor, zo als hy 't noemt, en beroofde zig nog moedwillig van dat eenige vermaak, dat 'er, dunkt my, te haalen is.
Gy ziet dus, dat de liefhebbery voor studie of fraaije konsten ons gansch niet gelukkiger maakt. Men zal my misschien tegenwerpen, ‘dat zodanige lieden evenwel altoos een bron van genoegen in zig zelve hebben; dat dit genoegen veel stilder, zuiverder, eenpaariger en bestendiger is, dan wy galante Heeren uit onze bouteilles haalen, by onze Chloës beloopen, in de kolfbaan vinden, of door onze harddravers bejaagen kunnen’. Ik weet van de zuiverheid van hun genoegen niet te zeggen; Als onze wyn goed, onze Matres aardig is, en onze paarden hard loopen, diverteeren wy ons als Princen; en is ons geld op, dan staaken wy het plaisieren, of wy borgen zo lang, als wy crediet kunnen vinden; en als dit ook stuit, dan staan wy nog maar gelyk met de lieden van studie en liefhebbery, dan is het nog altoos vroeg genoeg, om Schilderyën te begluuren, Kapellen op te vangen, of Vlooijen te ontleeden; Het is altoos vroeg genoeg, zeg ik, om die laffe en smaakelooze geneugtens te zoeken: wy begeeren dat armzalig stil vermaak niet, zo lang wy Wyn, Meisjes en Paarden bekostigen
| |
| |
kunnen. De ondervinding heeft ons altoos geleerd, dat, zo dra wy ons in de eenzaamheid bevinden, en met ons zelve vermaaken moeten, wy niet alleen droefgeestig, mymerend, gemelyk worden, maar dat zig ook welhaast allerleie ziektens en ongemakken in ons lighaam beginnen te openbaaren, die ons tot verdrietige onthoudingen verpligten; Geen wyn te mogen proeven, geen zout of zuur te gebruiken, en ik weet niet wat al! Daar koomen dan viezevazeryen by, die ik geloof dat gylieden wroegingen noemt; men wordt knorrig op zig zelven, men heeft spyt dat men niet meer meê kan, het leven verveelt, en de dood vervaart ons op de allerysselykste wyze. Zie daar, Myn Heer, de naare gevolgen van een peinzend eenzaam leven; zie daar die stille afgezonderde vermaaken van de liefhebbery voor fraaije konsten en weetenschappen? Wie zou die naare oogenblikken niet zoeken voor te koomen, en dat pynelyk gevoel, zo wel als gemelyke luimen, zo lang moogelyk, te weeren?
Maar zouden onze Heeren Virtuosi uit deze bekentenis ook eenig voordeel voor hunne liefhebberyën willen trekken? Onnozele Halzen! Men moet eenmaal Leeven, als men zyn deel zal hebben van de wereld; maar gy, met alle uwe stille en eenpaarige geneugtens, hebt nimmer pret; Het is zeker geen konst, om, tot in zyn ouderdom, gezond te blyven, als men altoos maatig leeft; het is geen konst zyn vaderlyk erfgoed te bewaaren, als men geene rytuigen of matressen houdt; Maar nog eens, wat doet men dan in de wereld, of wanneer zal men zig diverteeren? Dog ik zal onzen Liefhebberen het vuur wat nader aan de scheenen leggen. Gezelschap is de ziel van alle vermaak; dit is het leven, om zo te spreeken, van ons leven; Een leven, daar gy, Heeren Zedekundigen, zelve zegt, dat de Mensch toe verordend is; maar nu, van dit vermaak berooven zig onze Virtuosi geheel en al; zy zyn minder gezellig door hunne liefhebberyen, en de aanmerking van Ovidius,
Ingenuas didicisse fideliter artes
Emollit mores, nec sinit esse feros.
| |
| |
is volstrekt valsch; Wy zyn altoos by malkander, en zo dra wy onze noodigste zaaken ter loops hebben afgedaan, vliegen wy naar onze Collegies of Partyen, terwyl deze Heeren, in eene naare eenzaamheid, op hunne kamers zitten te pruilen; Wat zy 'er maaken, of hoe zy 'er den tyd ten einde krygen, begryp ik volstrektelyk niet. ‘Met het uiterste vermaak, zeggen zy, hy valt ons nimmer lang, en wy gevoelen nooit wroeging of naberouw over de verlustigingen, daar wy denzelven mede korten’. Bona verba quaeso; want ik heb u reeds gezegd, Heer Denker, dat ik in myne vroege jeugd ook een weinigje heb moeten studeeren. Wy gevoelen, 't is waar, des anderendaags, wel eens pyn in 't Haar, wy hebben wel eens wroeging, als wy ons geld kwyt zyn, en onze maag van alle spyzen walgt; dog dat gaat weêr over; Maar gy, als uwe liefhebberyën niet naar uw genoegen slaagen, dan wordt gy boos tegen Werken, daar gy ons zoudt willen wys maaken, dat gy u jaaren lang mede verlustigd hadt. Erkent dit in het gedrag der grootste Helden onder u; Virgilius belastede op zyn sterfbedde zyne AEneïs te verbranden, het beste Digtstuk moogelyk, dat nog in de wereld is, en daar hy zig gevolgelyk wonderbaarlyk mede gediverteerd moest hebben; Vondel, zyn groote Navolger, heeft in zyn Konstantyn uitgevoerd, 't geen Augustus omtrent de AEneïs belettede; Is dit een blyk van een vergenoegd gemoed? altoos kwanswys na hooger, altoos na volmaakter te streeven, en nooit voldaan te zyn over een Werk, daar men betuigt zig reeds zo lang mede vermaakt te hebben!
Maar daar is nog eene andere oorzaak, waar door deze Heeren volstrekt ongezellig worden. Zy worden zo keurig, zo fyn van smaak en aandoeningen, dat zy zig met geene andere dan huns gelyken diverteeren kunnen. Al wie praaten en drinken kan, al wie inzonderheid een lugtig vermaak bemint, is onze man, wy stooren ons aan geene bekwaamheeden, wy zien naar geen zedelyk karakter, wy bemoeijen ons met geene verdiensten; Zy in tegendeel moeten juist menschen naar hun zin hebben, juist keurige aanmerkin- | |
| |
gen hooren, of kunnen 'er geen vermaak in scheppen; dit gaat zelfs tot de boeken over, die zy leezen; Al wat laf is, walgt hen, al wat dor is, verveelt hen, al wat gemaakt is, stoot hen; Als zy van een vrolyk humeur zyn, lagchen zy, maar dikwils verstudeeren zy al hunne vrolykheid, en dan zyn zy 'er weinig beter aan, als wy, wanneer wy al ons geld verspild, en pyn in de leden hebben.
Menigmaalen heeft men my met deze aanmerking verveeld, dat wy ongelukkig zouden zyn, indien onze zintuigen zo fyn en gevoelig waren, dat zy vatbaar konden zyn voor de aandoening van ontelbaare voorwerpen, die nu, wegens hunne kleinheid, het gevoel ontslippen, indien ons oog, by voorbeeld, de dampen, de stofjes, en al wat in de lugt omzweeft, duidelyk mogt onderscheiden, zo zoude zulks niet alleen hinderlyk zyn in het beschouwen van grover lighaamen, maar deze tederheid van het Netvlies (noemt men het zo niet?) zou duizend ongemakken veroorzaaken, waar voor wy thans, door de grofheid van ons gestel, beveiligd zyn. Heeft dit plaats ten aanzien van die zintuigen, waar door wy de kleuren, de geluiden en alle de overige kennelyke hoedanigheeden der lighaamen leeren kennen, het is niet minder waar, ten opzigt dier keurigheid, of liever viesheid van smaak, welke een onvermydelyk gevolg van die liefhebberyën is. Wat gezelschappen zullen deze lieden vinden? wat heeft het gros hunner medemenschen met hunne grillen te maaken? Ik weet wel, dat zy hier wederom op inbrengen, ‘dat zy malkanderen opzoeken, en zig met elkanderen meer verlustigen, naar maate hunne gemeene liefhebberyën hen meer ter harte gaan, en dat hunne geneugtens aandoenlyker zyn, naar maate hun geest daar meer in belang neemt’. Enkele klanken, daar zy ons weder mede zoeken te paaijen.
Lieden, die studeeren om hun kost te winnen, en de weetenschappen als een ambagt behandelen, die kunnen gezelschappen vinden, die kunnen zig vermaaken in de wereld, om dat zy hunne harsenen alleen met denkbeelden belaaden, zonder dat zy 'er een fy- | |
| |
ner oordeel, of, zo als men 't noemt, een zuiverder smaak door krygen; Zodanige lieden leeren eene predikatie, flansen eene pleit-memorie saamen, of schryven een recept, zo als een Koopman zyne boeken houdt, of een Metzelaar zyne Rol-laag legt; zo dra zy de pen of troffel uit de handen werpen, zyn zy vrye lieden, en allen even wys; maar lieden van smaak, Myn Heer, menschen, die zig oeffenen, om hun verstand en oordeel te verbeteren, die de weetenschappen en beschaafde konsten uit lief hebbery behartigen, zyn waarlyk zo weinig geschikt voor de saamenleeving, als zy droog en naar voor zig zelven leeven. Een Brood-poëet maakt een slegt Bruilofts-vers, hy ontvangt 'er zyn salaris voor, en gaat het met ons by Roosje of Galathée verteeren; Een Liefhebber noemt hem een Auctor Technicus, (ik geloof dat het eene uitdrukking is van Aulus Gellius,) hy knort, om dat de edele Poëzy zo geschandvlekt wordt, en wordt niet mede ter bruiloft genood. Aristoteles, is my gezegd, dat een geheele reeks van regels voor den Schouwburg heeft gemaakt; Een Platterd volgt dezelve, en zyn stuk wordt te Amsterdam gespeeld. Moliere daarentegen, en andere Virtuosi van dat soort, dryven 'er den spot mede; zy vinden het byster ongerymd, dat wy juist naar de regels van Aristotels zouden moeten weenen of lagchen, en verwekken een zwerm van Poëeten tegen hen!
Zie, Myn Heer, zo gaat het met deze knaapen, zy hebben overal wat op te zeggen, zy binden zig aan geene wetten, en zy zyn in dat opzigt veel erger dan wy; Wy houden ons, in het byzyn van bedaarde lieden, gemeenlyk stil van onze ligtmisseryën, of, zo wy 'er al van praaten, wy doen het ten minsten onder bedekte termen, maar zy laaten hunne ontydige berispingen over alles gaan, en zyn dus even lastig voor anderen, als ongelukkig voor zig zelven. Ongelukkig, inderdaad; Hoor Boileau, Myn Heer, zig ongelukkiger noemen, dan zyn Hovenier; zie Racine van hartzeer kwynen, Moliere Hypochonder, St. Evremond zig in honderd bogten wringen, om het regt gebruik van 't leven na te gaan, Fontenel- | |
| |
le den kring zyner geneugtens inkrimpen, Maupertuis de goede en kwaade oogenblikken tellen, Paolo Frisi zynen Vriend Maffei troosteloos beweenen, den geestigen Lee in een dolhuis sterven, den beroemden Swift in zyne naare krankzinnigheid het allerelendigst leven rekken, Voltaire.... Dog ik heb genoeg gezegd; Erken gy slegts, dat lief hebbery, studie, smaak, en wat verder van dien aart is, niet half zo goed zyn om wil van de wereld te hebben, als eene onweetende galanterie, beschaafde verkwisting en wellustige ledigheid.
Ik ben enz.
S.S.
Ik heb mynen Correspondent niet anders te antwoorden, dan dat ik, nog iemand ooit beweerd hebben, dat de Studie ons voor alle de rampen des levens zou kunnen beveiligen, maar alleen dat Dezelve die verzagt, en ons den tyd genoegelyker, zo wel als onschuldiger, doet doorbrengen. Dit, geloof ik, dat elk verstandig Lezer ligt begreepen heeft, dat uit alle de bygebragte aanmerkingen regtstreeks voortvloeit; Ik behoef die schynbaare tegenwerpingen derhalven niet te wederleggen, en wat voor het overige de bygebragte voorbeelden betreft, Niemand dier Heeren, zo min als eenig ander Liefhebber der beschaafde Konsten en Weetenschappen, is ooit aan de schandelykste zo wel als smartelykste aller ziektens gestorven, nog heeft zig zelven uit wanhoop verhangen of door den kop geschooten.
Ik bedank den Heer Batavus en den Heer N.N. voor hunne fraaije Stukjes; myne andere Correspondenten voor hun vriendelyk schryven; Ik heb den Brief van Juff. Constantia te laat gekreegen.
A.T.
|
|