| |
| |
| |
De Denker.
No. 139.
Den 26. Augustus 1765.
[Drie Brieven van drie Friessche Vrouwen, behelzende klagten wegens de Liefhebbery haarer mannen in het Hartdraaven, Jaagen en de Comedie, met den Raad van den Denker aan Dezelve.]
Vriesland den 24. Aug. 1765.
Myn Heer DENKER!
‘HEt is eene groote onderneeming voor drie Friesche Vrouwen, om uwe hoogheid te durven naderen met haare brieven, die niet als klachten inhouden. Het vertrouwen egter, 't welk wy hebben op uwe heuschheid, doet ons bestaan u in het geheim te openbaaren de zwakheid van onze mans, met een onderdaanig verzoek, om ons te willen bystaan in hen te recht te brengen, en ernstig te doen denken op de spooreloosheid van hun gedrag, op de bespotting daar zy zig aan bloot stellen, en op den kostelyken tyd, welken zy zoo dwaazelyk verliezene. Wy hebben onze drie brieven wel onder één omslag gezonden, dog yder afzonderlyk gehouden en geschreeven, om dat wy oordeelden, dat niemand onze mans beter kende, dan wy zalven. Het is my ten deel gevallen u dezelve toe te schikken, en uit aller naam te verzoeken, om u aan geen styl of taal te stooren, maar ernstig op onze gevallen te denken.’
| |
| |
***
GEtrouwd zynde, als ik reeds bejaard was, met een Jongman, vleidde ik my jaar op jaar met zwangernis, dog, gelyk de uitkomst geleerd heeft, te vergeefsch. Evenwel deedt zig nu en dan, zoo wy ons verbeeldden, eenige hoop op; en zoo lang dit duurde had ik den getrouwsten man van de werreld: nimmer week hy van my, en altoos deelden wy te zaamen in de vermaaken, welken ons ruim bestaan ons vergunde. Langzaamerhand verminderde die yver, en myn man kreeg smaak in een chaise en paard te houden, om nu en dan eens te ryden. Ik bewilligde hier in te ligter, oordeelende dat men geen man, en wel voornaamelyk geen jongman, plotzelyk moest stuiten in eene drift, die misschien van zelve slyten zoude. By de chaise kwam schielyk een wagen, een yssleede, en eindelyk hielden wy twee paarden, te meer om dat alle andere fatzoenlyke burgers met twee reeden. Dit alles verveelde my niet; maar nu begon myn man vermaak te krygen in het harddraaven, of, zoo als men het hier noemt, gudsengieselen: hy kogt en verkogt zyne paarden dan om deeze, dan om geene reden, zoo vaak in het jaar, dat ik vreesde voor groote malligheid. Wy hadden in onze Stad in lang van geen zweepryden geweeten; men begon die mode op nieuws in te voeren, om wat meer levendigheid aan de kermis by te zetten. Myn man kreeg dan mede lust om eens de eer te hebben van een zilveren zweep te verkrygen, en moedigde Tjerk den Pikeur aan, om zyne paarden twee- of driemaal 's weeks een lexom te geeven, dog met zeer weinig hoop, zoo als my toescheen, om de volgende kermis den prys te behaalen.
Op eenen avond kwam hy eens zeer vrolyk te huis, en verhaalde my in een harddraavers yver, dat hy nu het geheim gevonden hadt den zweep te krygen! Die Hollanders, zeidde hy tegens my, lieve Poeke! zyn waarlyk een hoop gekken; ik heb daar een koopje gedaan van een allerbeste harddraaver, die een malle Amsterdammer aflegt, om dat zyn kas vol zweepen hangt, waar van Suine, een zwarte merrie, vyf gewonnen heeft. Nou die Suine heb ik gekogt, en ik
| |
| |
zet hondert tegens een, dat ik in July den zweep haale. Gy moet my belooven Oude: dat ik hem dan zal moogen hangen in de porceleinkas. Ik antwoordde jaa, en dagt, ik zoude hem 's anderen daags onderhouden over zyn voorneemen. Ik nam dan eene gelegenheid waar, en sloeg hem voor de ongerymdheid van te gelooven, dat een Hollander, of Amsterdammer dwaas genoeg zyn zoude, om voor een weinigje geld een paard weg te doen, 't welk zulke vertuten doen konde? dat de lief hebbery daartoe te groot was; en dat, was des eenen kas vol zweepen, 'er anderen genoeg waren, die het hart jeukte naar zulk eenen belaggelyken prys: het kon niet baaten. Tjerk zwoer vervolgens, dat 'er geen zweep op 's werelds rond konde behaald worden, als Suine op de proppen kwam; het Paard wierdt derhalven wél gekoestert, en ofschoon ik gaarne eens hier en daar naa toe reed, moest ik te huis blyven, om dat 'er anders weinig hoope was tot dien trap van eer. De dag onderwylen naderde, iemand onzer goede kennissen wedde, hy zoude den zweep niet krygen, alleen om dat het ongerymd was te gelooven, dat een liefhebber van harddraaven uit uwe Stad die dwaasheid zoude hebben, enz. bynaa op den toon als ik gedaan hadde. Eindelyk, men reedt om de zweep, en Suine, dat een oud afgeleefd Dier was, met slegte Pooten, wierdt met oogluiking nog toe gelaaten, van de keurmeesters, dog bleef zodanig agter, dat 'er de geheele wereld om lagte, en met den eigenaar spottede. Myn man kwam laat te huis, ik ontfing hem vriendelyker dan naar gewoonte, wel Oude! zeide ik tegens hem, de sneeker heeft de zweep, en ik houde myn porceleinkas nog een jaar, denk ik, in order? Praat 'er niet over, Poeke, zeide hy met schaamte en hevigheid, die Tjerk is een vermalledeide schurk: of hebt gy het al gehoort? hoe nouw vroeg ik? wel vervolgde hy, men kan waarlyk op geen menschen betrouwen, ik had hem een dukaat beloofd, en een paar flessen wyn, als hy de zweep reedt, en dat heeft de sneeker in den neus gekreegen, en die heeft hem een paar goud Guldens daarenboven belooft; mits dat hy Suine zoude agterhouden. Zie daar waarom ik de zweep verlooren heb! Ik zweer hem, hy zal geen.....
| |
| |
wel lieve man! zeid ik; zyt gy nog dwaas genoeg dat te gelooven! kunt gy u dus laaten ophullen? daarop kreegen wy haast ongenoegen, tog ik zweeg. Nu myn Heer Denker, ik wilde gaarne met hem een accoord maaken, naamelyk van twee Paarden te houden van een maatigen prys, dog nimmer te harddraaven; om dat ik vooruit zie, dat hy, die tot nog toe een ordentelyk man is, welke nimmer buitenspoorigheden doet, langzaamerhand aan den drank vervallen zal, vloeken, zweeren en ongebonden taal zal leeren, ter kroegloopen, en eindelyk in slegter huyzen verkeeren: het gemeene beloop van dat slag van leeven, hoe elendig een huis dan het myne zyn zal, kunt gy zelf vermoeden, ik verzoeke raad hoe my te gedraagen, en of 'er middel is, myn man van die buitenspoorige dwaasheid afte brengen. Ik ben enz.
POEKE S.......
MYN HEER!
Ik ben in huwelyk getreden, met een man die wat ouder van Jaaren is; dan ik, en welke een geruime tyd voor ons Huwelyk vry vrolyk geleefd heeft: hard-draaven, en jaagen waaren zyne voornaamste vermaaken, die ik hoopte te zullen overwinnen met vriendelykheid, en hem liefde in te boezemen, laggende heeft hy wel, als hy my vrydde, gezegt, ik trouw om een huishouwster te hebben, en kinderen te krygen; dog voor het overige hoode ik het met een paar goede draavers, en de Jagt. Ik durf niet zeggen hoe veele Paarden wy zomtyds in een jaar hadden, dog als ik daar eens van sprak; beduide hy my, dat hy die met groote winst verkogt, daar was geen markt, geen harddravery, geen zweep te ryden, of hy was altoos uit, ik bleef onderwylen met myne kinderen, die allengsjes toe naamen, stil te huis. De oudste, die een aardige jonge was, wierdt van zyne zeven jaaren altoos mede genoomen, rookte zoo goed als de beste, en was niet te vrede, als 'er 's morgens ten elf uur geen soopje omging: ik heb thans vyf kinderen, ik weet niets van den staat onzes boedels; affaires worden 'er niet gedaan, wy leven ongeregeld, staan zeer vroeg op,
| |
| |
als hier of daar een markt is; dog in 't algemeen vry laat, om dat wy altoos 's avonds laat te bedde gaan, alle avonden immers zyn 'er Comparitien by den Pikeur. Ik laat het u raaden, hoe liefelyk de geur is, van een man die, naa den geheelen dag by Paarden geweest te zyn, onderwylen niets gedaan heeft, dan pypjes smooken, en Genever of slegte rooden Wyn te drinken.
In de Jagttyd, ben 'ik er nog veel erger aan, dan is het geheele huis vol honden, en 's nagts een leven op de stal, dat 'er de buurt van waagt. Driemaal s'weeks ter Jagt, en tusschen beiden nog al eens, met den een of anderen liefhebber; 's avonds de haard vol, ik hoor niet als vloeken, en poggen, op honden, over het hard-loopen agter de haazen, en, het gene het slimst is, burgerlyk huishoudende moet ik het harzeer hebben te zien, dat onze kinderen daar altoos by zyn, die onderwylen aan alle die ongebondenheid gewennen, en volstrekt nergens zin aan hebben: als om met een zweep te klappen, en met honden te speelen.
Onlangs verblydde ik my, om dat onze Tjomme de beste Pikeur, uitscheidde met Paarden te laaten draaven, en aan te brengen; ik dagt nu zal myn man zyn nogt wel krygen, maar nu is het nog erger, nu komt 'er driemaal s'weeks een kerel van een naabuurig dorp, twee uuren gaans van hier, en dien moet ik nu aan tafel dulden, horen vloeken en allerley ongeschiktheid zien doen, zonder te moogen kikken. Tjomme is nu alleen de raadsman, die koomt zyn fles drinken, om met myn man eens te overleggen, of het wel te raaden is, dat zyn merrie tegens dit of dat Paard loopt; op die of die markt? Dan is 'er een groote raad aan huis, welk Paard de zweep nu haalen zal? Want myn Heer, zoo veel leere ik uit alle die Comparitien, dat ik klaar zie, hoe zuiver dit spel is. Dan hebben zy weder hooge woorden, over wie eerst zal ryden: in het kort, daar is zoo veel werk niet om een Burgemeester te maaken, als om eens te worden, wie ryden zal, of de zweep haalen.
Denk myn Heer! hoe weinig ik instaat ben myne kinderen goede opvoeding te geeven; wat zal 'er worden van hun, die anders geene kwaade geschiktheid hebben? De souverein heeft het dobbelen verbooden, waarom zoude dezelve niet het hard-draaven en jaagen beteugelen konnen? Geen van beide passen onze burgerlieden, en voor- | |
| |
naamelyk niet aan ons, die, behalven deze onnutte onkosten, moeite genoeg hebben fatzoenlyk te leeven.
Uwe raad zal zeer veel genoegen geeven aan
Uwe Onderd. Dienaares
IBBELTJEN.....
Heer DENKER!
OFschoon de ondervinding my geleerd heeft, dat het gemakkelyker is te klaagen als getroost te worden, houde ik my nogthans verpligt myn toevlugt toe u te neemen, in verwagting van uwen wyzen raad.
Van zeer fatzoenlyke dog nederige ouders gebooren en zedig opgevoed zynde, ben ik getrouwt over elf jaaren met een jong borst, dat een braaf en yverig man was, veel ter Kerk kwam, en langzaamerhand lust tot boeken kreeg. Eene neering doende, die nog al wat omslag heeft en tyd vereischt, zag ik haast dat 'er wat te veel geleezen wierdt. Hy viel meest op Poëeten en Treurdichten. 's Nagts sneedt hy wel eens in zyn droom een rol op, daar ik in het begin van schrikte, maar ras toe gewende. Dit mogt alles nog wat heen gaan; maar toen wierdt 'er onder eenige jonge luiden een Comedie opgerigt, en myn man aangeport om mede te speelen. In het eerst was het eene aardigheid; naderhand wierdt het eene sterke beezigheid, die nog al geld kost; want als al de toekykers lieden van de Vermaaning waren, dan was het niet met al, maar daar koomen heele scheepslaadingen vol van alle kanten, en veel groote Heeren en Dames, zoo dat Taekele, zoo heet myn man, zig nu veel zwieriger kleeden moet. Eerst ging hy op zyn burgers, nouw met een gryn kleed in de winter, met witte koussen; hy heeft een pruik opgezet, en als hy speelt, gaat hy met lubbens. Myne moederzaliger schreidde bitter, toen zy hem eerst zoo uitgedost zag; maar hy haalde aanstonds een Vers voor den dag.
Hoe moeder! is het ernst? is 't nu een tyd van schreijen?
Wat komt u over? zyt gy van verstand berooft?
De Zon scheen nooit zoo schoon op uwer kinderen hooft
Nu worden we van elk bewierookt, aangebeden.
Ay wisch de traanen van de kaaken.
Ik meen dat hy het Koning Faëton noemde.
| |
| |
Het speelen als speelen zou my zoo veel niet scheelen, maar zy hebben zoo veele byeenkomsten, en die duuren zoo laat in den nagt, dat ik zomtyds tot drie uuren moet opzitten, eer Taekele aanklopt. Denk, myn Heer, dat my dan het gemoed vol wordt; eens deed ik hem open geheel beschreidt, zeggende, is dat nouw uitblyven Taekle? Het was aanstonds,
Helaas! myn bedgenoot, is dat, na groot verlangen,
Het aanzigt van uw man en bedgenoot ontfangen?
Wat zal ik doen; evenwel ik bekeef hem. Wy hebben Electra overhoord, voerde hy my te gemoet, en zong ten eersten op:
Myn allerliefste, ik koom hier haastig aangevloogen,
Vergeet al myn cieraad; gy ziet myn vreugd in d'oogen.
Ik breng een blyde maar. Uw jammerlyk ellend,
Al uw geleên verdriet en droefheid neemt een end.
Dat is, zeide ik, onze Heeren zullen de Comedie verbieden, zoo als ze onlangs op het school gedaan hebben? dat was een zegen. Ik wierd kwaad. Hy blyft altoos hangen in zyne rollen, en even koel. Het antwoord was:
Schep moed, Mevrouw, bedaar, verhaast u niet in 't spreeken!
en ik weet niet wat al. Onderwylen vreeze ik dat hy gek zal worden, want hy leert nu, 37 jaar oud zynde, danssen. Begryp, myn Heer, onze Taekele! wiens voorouders braave Mennisten waren, en ze zeggen allegaar, dat 'er niets zoo schadelyk voor het hoofd is als voor Koning te speelen en te leeren danssen. De heele Stad tilt 'er van op als 'er gespeeld zal worden. In het begin heb ik 'er eens geweest, maar nu koomen 'er zoo veel Dames, dat wy agter of moeten zitten: ook schaamt hy zig dat ik zyn vrouw ben; en zedert dat hy voor Koning gespeeld heeft, is het hoofd puur verkeerd. Ik verzoek dat gy ons eens uit den droom helpt; is Comedie-speelen wel goed voor geringe burgers? Ik ben &c.
CLAASKET.
Om te voldoen aan de vraagen deezer openhartige vrouwen, raade ik Poeke, dat zy geene moeite doe, om haaren man te overtuigen van die dwaas- | |
| |
heid; hy zal, zoo hy weinig verstand heeft, slegts hier door verharden, en misschien grooter gekheid doen; zoo hy veel heeft, zig zelven verbeteren en beschaamd worden. Indien dit laatste gebeurt, is 't haar plicht hem de Historie van Suine nimmer te herinneren: integendeel, hem met gepaste vriendelykheid in haare belangens over te haalen.
Ik beklaage Ibbeltje: haar ongeluk is onherstelbaar, om dat de ondervinding geleerd heeft, dat die fauten nimmer verbeterd worden; eene zwaare ziekte, ouderdom en armoede zyn alleen in staat haaren man tot bedaardheid te brengen. De Souverain kan zig hier niet mede bemoeijen, om dat het alleen de zeden betreft der huisgezinnen, en slegs zeer weinigen zig aan die vermaaken zo sterk overgeeven, en zeldzaam Burgers, die noch van Adel, noch zeer vermogende of in de Regeering zyn, de verwaandheid hebben zig met de Jagt te willen vermaaken. Het kwaad voorbeeld der vaders zal misschien haaren kinderen tot grooter voordeel strekken, dan wanneer hy met stil te zitten, en niets te doen, zonder buitenspoorigheid te begaan, zyn leven doorbragt.
Klaaske durf ik belooven, dat de ongeregeldheden en dwaasheden, die allengs uit de oprigting van dat schouwspel staan gebooren te worden, de vertooningen zullen stuiten, omdat deeze nieuwigheden zelden duuren, en de vertooners ondervindende, dat zy van de verstandigste en destigste Burgers meer bespot dan geëerd worden, van zelven uitscheiden. Evenwel raade ik haar ook eenige vaarsjes uit Vondel van buiten te leeren, om haaren man in rym te beantwoorden, en dus het belaggelyke van zyne manieren te doen zien.
|
|