| |
| |
| |
De Denker.
No. 129.
Den 17. Juny 1765.
[Brief van den Heer C. waarom Elk een Buitenplaats begeert; hoe men die trapsgewyze bekoomt, en uit enkele zuinigheid een koets met vier Paarden aanlegt.]
Tam patiens urbis, tam ferreus, ut teneat se
Caussidici nova cum veniat lectica Mathonis
Heer DENKER!
ZEer dikmaal, om eene kleine handel, welke ik dryve, van Haarlem naar Amsterdam moetende vaaren, en te rug, verwondere ik my telkens over de veelheid van rytuigen, die heen en weder draaven. D'eene snort den anderen voorby om het eerst van de Stad af te wyken, terwyl de te rugkeerende met eene traagheid voortgaan, welke de opletterheid van iemand, die in de schuit zit, nauwlyks ontslippen kan. Paarden, Koetzier, en Heer allen schynen even zeer een afkeer te hebben om werkzaam te zyn in die verwonderlyke Handelplaats.
Daar moet iets zonderlings zyn in het gestel van het menschdom, 't welk hunne neigingen zeer verschillende maakt in byzonderen ouderdom; nauwlyks immers koomt de jeugd tot volkomenheid, of zy haakt naar eene groote Stad; groot en klein, van den Werkman tot den Edelman, verlangt om in Parys, Londen, of Amsterdam te zyn, of liever verveelt zig zoo lang hy 'er niet is. Geen wonder, de vermaaken zyn 'er
| |
| |
zeer groot en menigvuldig, de dartelheid en weelde in overmaat; uiterlyke beleefdheid en gastvryheid heeft 'er meer plaats dan op het land, men geeft eenen Vreemdeling te eeten, brengt hem in Gezelschap, Concert, Comedie, Opera en andere plaatzen van vrolykheid. Hy ziet niets als pracht, en rykdom, al wat nauwlyks op een paar ordentelyke schoenen te voet loopt op het platte Land, of in een kleine Stad, rydt ten minsten in een chaise, fourgon, koets met één, of twee paarden te Amsterdam. Een Muzyk en Dansmeester geeft 'er zyne lessen in eene oude kapchaise, de Tandmeester, Barbier, Beunhaas, en Lieden ik weet niet van wat beroep zwieren door de Stad met chaisen. Een Timmerman, een Metselaar rydt zomtyds met zyn kales en vier paarden naar zyn buiten, en laat een luijen knegt agter op in een riem hangen. Dit alles maakt, dat een yder zig verbeeldt niet minder te zullen doen, als hy zig slegts ter neder zet in die ryke Stad. Men loopt 'er derhalven naar toe, en, of schoon uit byzondere en verschillende beginzelen, men koomt 'er, en de Stad wordt opgevuld zoo wel van zulken, welke alleenlyk koomen om 'er hun geld met zwier te verteeren, als om het 'er te winnen.
De handel onderwylen is de groote zenuw van alle die vermaakelykheden, en pracht: duizenden derhalven trekken uit het Land en uit de kleine Steden naar Amsterdam om hun beroep met yver voort te zetten, terwyl anderen het buiten-leeven vlieden, als te somber en te eenvoudig, verheffende de vermaaken van de Stad een hemel!
Het klimt alles op by trappen; nauwlyks is een vreemdeling zoo verre gekomen, dat hy op de Princen graft kan woonen, of hy tracht naar de Heere, of Keizers; Een tuin in de Plantage, of even buiten de Muiderpoort in de Meer, of aan den Amstel maakt zyn grootste verlangen uit. Hy krygt dien, en heeft dus eene Chaise noodig, om op zyn tyd naar de beurs te gaan; De Chais verandert schielyk in een digt rytuig. De Bok koomt 'er gaauw by, het verschilt slegts 25 gulden in het Jaar en de wagen wordt tegen een
| |
| |
koets verruild. Men houdt 'er met een paar dozyn yzere pennen de jongens agter af, en wint dus een knegt uit, en 's winters sleedjes geld. Met zoo veel overleg wordt de zuinigheid betracht!
Dog schielyk is de plantage te naby de Stad, de vrugten worden weggestoolen eer ze ryp zyn, en de Koopman daarenboven nu inderdaad een Heer geworden, is niet anders als een ryke Herbergier op Zondag, alle zyne kennissen worden voorby gaande ingeroepen, eerst uit een nieuwtje, eindelyk koomen ze van zelven, en de Vrienden van den gemeenen haard uit het collegie zoeken gaauw het pad. In het kort, wil hy eens alleen zyn met zyne huisvrouw, zoo moet hy dievelings agter het hordetje van een half opstaand venster zyn pyp rooken, tot dat hy, vermoeid van alle die gasten, in het geheel niet meer in de plantage verschynt. Het is daarenboven te digt by voor een rytuig, en te ver af om te voet te gaan: zoo dat de tuin haast als onnut verkogt en tegen een klein plaatsje tot een uitvlugt verwisseld wordt.
Twee paarden zyn nu te weinig als 'er eens één by toeval vernageld wordt, of ander ongeluk krygt; men gaat met drie paarden naar buiten, omdat anders een enkel paard eenen oppasser vereischt, men doet de pennen van de koets, en houdt een lyfknegt, om niet alleen het portier open te doen, maar ook andere diensten te verrigten; enkel uit menage.
In dit geval wordt het huis op de Princen graft te klein, ook staat het zo klugtig op een brief, den Weledelen Heere N. op de Princegraft enz. zoo dat men naar een beter, op de Heeren of Keizers hier of daar by de Brouwersgraft omziet; want drie paarden konnen 'er beter keeren en men is 'er zo niet benard met de groenwyven en kruiwagens.
Men ontdekt nu eene nieuwe zwaarigheid het is zulk een groot einde van de Uitrechtsche, Weesper en Muider poort af, dat men de geheele Stad moet doorryden eer men buiten koomt, en zie daar de rede, waarom men in de nieuwe Stad gaat woonen. Het huis, de wooning, de buurt, alles is 'er vol- | |
| |
maakt wél, dog des zoomers is het 'er zoo naar en zoo doodsch, dat men geen mensch ziet, als een oude huiswaarster die melk neemt of wat verlepte groentens koopt van een morsigen smous.
Daar is tog Saturdags niet veel te doen op de beurs zoo dat Myn Heer de Koopman in de Stad niet noodig zynde reeds vrydag kort naa beurstyd naar buiten gaat, en de rest aan den boekhouder overlaat.
Het was nu wel fatzoenelykst om niet langer een plaats te hebben in de Meer, behalven dat het 'er zeer ongezond is, en 'er geene goede meiden woonen willen om de geduurige koortzen, die 'er regeren, en waar aan niet te twyffelen is, omdat zeker Doctor, Mevrouw wysgemaakt heeft met het gracelyke Jargon van een vreemdeling, dat zy is al de moje frou om begraaf ti word in die meer: en dat die man zie mot koop de plas in die vels quartier, of die hout. Kort om men moet een plaats huuren of koopen by de Wyk, of in den Haarlemmer Hout, en dan rydt men wel weder de geheele Stad door om op het Haarlemmerplein te koomen, dog dat verveelt veel minder als men van reguliers of spiegelstraat afkoomt, dan van de brouwers graft naar de Utrechtsche poort, omdat het fatzoenelyker is, en alle de patrice familien dien weg langs ryden.
Men houdt nu een paard meer, omdat het weinig verschil maakt, of men drie, dan vier paarden de kost geeft.
Dit is, naar men my wel verhaalt heeft in de schuit, de algemeene loop, en weg om, enkel uit zuinigheid, in plaats van te voet te gaan, een koets met vier paarden te houden, 't welk zig ook vry wel laat hooren, maar waarom nu altoos uit de Stadt gejaagd naar dat zelve stille buiten daar men niet duuren konde, toen men op het land woonde? de rede hier van moet eene gegrondheid hebben, en noodzaakelyk of by de menschen zelven, of op het land te vinden zyn.
Het Land verschaft zekerlyk duizend bekoorlykheeden aan onze zintuigen, zo wel als aan eene verstandige overdenking: Maar gelooft Gy Denker! dat het gros van uwe medeburgeren daarom naar buiten snelt?
| |
| |
ik stelle zy vinden eens het land zoo fraai als een schildereitje van van de Velde, of van Berchem? de meesten denken niet dan om het draaven van een paard, en verrukt over het hard loopen van een dier 't welk tot die bekwaamheid gemaakt is, vliegen zy alle voorwerpen voorby zonder ergens naar om te zien.
Indien de weg slegts goed zy, en het paard niet doorslaat, is het genoeg, om de aangenaamheid van het buiten te gaan zoeken in den naauwen omtrek van een rondom beheinden kolfbaan, en de liefelyke geuren, welke de keurlyke bloemen door de lucht verspreiden, te verjaagen door een kort pypje gevuld met in den brand gestrooke stinkende kruiden, en het aangenaam gekweel der kleine vogelen te overschreeuwen met een ysselyk getier, 't welk nog aardig, nog geesstig is, dan wanneer het met onzinnige vloeken is opgeschikt!
Die eenvoudigheid welke in de eerste jeugd zoo behaagelyk was, wordt niet meer gekend, als men bedorven is door de weelde van eene Stad. Het zyn de onervaarene, de onkundige van het bederf der groote Steden alleen, die geneugte hebben in de eenvoudigheid der natuur, welke voor ons nogthans het best geschikt schynt. Zyn de vermaaken op het Land niet zoo luisterryk, als die der Steden, daar is geen naaberouw, niets stoort het geheugen van de zelven. Alles stemt over een om ons een bestendig geluk te geeven.
Ik bekenne wy vinden onder uwe Stadsgenooten eenige weinigen, welke een Lis, een Warmond, een Oestgeest beminnen om de natuur op hun gemak, in stilte, en geduurig te onderzoeken, en de Zon niet onverschillig zien omloopen zonder acht te geeven op haare vlekken, die de Maan naarstig begluuren, en de Planeeten, om de geestige gissingen van Fontenelle, en de Godvrugtige bespiegelingen van den grooten Huighens te onderzoeken. Dog dat getal zoude een konstig Schryver ligt met de pen op een kwart besemstuivertje plaatzen. Het gros immers, indien het al den kolfbaan en de hard-dravery haat, verspilt zyn tyd in de billard kamer, of loopt met een eiken
| |
| |
knods, en boeren schoenen agter een hoop lompe ossen, om hunne vette liezen te bevoelen; het kittelt zig alleen met het geestig vooruitzigt om eenen Os tot de zwaarte van twee of drie en twintig honderd ponden te weiden, gelukkig is hy die 'er een bekransd schildery door verwerft, en een eeuwig duurend gedenkteken opregten kan in den een of anderen beruchten vleeshal!
Gy ziet derhalven Heer Denker! dat de natuur geen vermoogen heeft om het hart der menschen te buigen tot de verhevene beschouwingen van het verrukkend buiten leven. De redenen, welke de ryke inwoonders van uwe Wereldstad tot het land trekken, zyn binnen in de zelven, het is ydele roem, pracht en verwaandheid.
Al dat vliegen langs den Haarlemmer weg, den Amstel, door de Diemer meer, en andere wegen geschiedt alleen om gelukkig te schynen in het oog der voetgangers of in de schuitvaarende menschen: men is ook gemeenlyk zot genoeg zyn hoed af te neemen voor een koets met vier paarden, alleen om dat de persoonen die 'er in ryden, een voet of vyf hooger zitten en schielyker voort reizen.
Men heeft het genoegen, dat yder een voorby gaande, vaarende, of rydende, de buitenplaats van den Heer N, of M. roemt, men tracht, om hier van zeker te zyn, het oog te trekken door een Neptunus in een Laan, of een Mercuur op een tuin huis te plaatzen, of door iets nog belaggelyker.
In de Stad maakt men zig teffens van groter gewicht, om dat men voor een Vreemdeling of Correspondent in den Zomer, den eenigen tyd voor reizigers geschikt, dikwyls niet te huis is, hy moet in de Stad blyven tot maandag, of dingsdag, om dat Myn Heer op zyn buitenplaats is.
's Winters heeft men daarenboven een altoosduurend onderwerp, als het spel gedaan is, om van zyn buitenplaats te spreeken, van zyn tuinman, van zyn pluimgraaf, en faisantier. Hoe men bejaarder wordt hoe men meer gebrek krygt aan gesprek: kinderen zynde knort men over zyne Meesters, en de straf- | |
| |
heid van zyne Ouders, huuwbaar wordende spreekt, denkt, en droomt men van liefde; getrouwd zynde van zyne kinderen, en deeze groot geworden zynde, is een buitenplaats het eenigste middel om het aan de praat te houden, zal men niet geduurig van de dienstboden ophaalen: En in zoo verre doet eene buitenplaats iets meer dan de verwaandheid vleien.
Zy geeft ook eene gunstige gelegenheid om een Gouverneur te hebben voor de kinderen: want in de schoolen leeren zy voor eerst zeer veel kwaads, en de Latynsche schoolen zyn ten anderen zo dwaas geschikt, dat geen ordentelyk man 'er zyne kinderen stuuren kan. Waarom geeven zy niet in Juny, July en Augustus vacantie, in plaats van in den winter, wanneer men met de jongens verlegen is. September diende 'er nog wel by om te vinken. Daarenboven, waarom begint het school niet voormiddags ten 10 uuren tot één uur, en vervolgens van vier uuren toe zeven 's avonds: Dan maakte het geene verwarring in de huishouding, daar men nu de jongens voor af moet laaten eeten, en den knegt missen op het drukst van den dag, en dergelyke onaangenaamheden meer, welke men niet voorkomen kan, dan door een Gouverneur. Deeze schikking evenwel heeft mede haare zwarigheid, een Zwitzer, is wel best, maar koomt wat duur uit, zo dat een burgerman een Westphalinger moet neemen, zal hy eene beschaafde opvoeding geeven aan zyn Zoon: of, hy moet zyn buitenplaats weg doen, en derhalven zyne paarden, wagens, koets en knegts, en dus doende wierdt hy wel haast een kruijer gelyk, 't gene zeer ongerymd zyn zoude.
Uit dit alles blykt derhalven klaar, Myn Heer! dat de oorzaak binnen in de menschen te zoeken is, en dat verwaandheid de eenige bronader is, daar al dat janken naar buiten, al dat gery en geros uit voort spruit.
Indien men eens mynen buurman, die met een klein tuintje aan den hout, en twee bakjes Bloem-bollen zeer gelukkig leeft; en zyne kinderen zedig en wel opvoedt, zeidt; Meester Abram, gy zult naar
| |
| |
eene groote Stad gaan woonen om 'er zeer ryk te worden, gy zult eene vermaakelyke buiten plaats hebben verre van die Stad, gy zult 'er viermaal in een week naar toe, en van af ryden, telkens twee uuren werk hebben van uwe veertig jaar tot de zeventig toe. De Zoomer slegts op 18 weeken gerekend zult gy derhalven vier duizend, drie honderd en twintig uuren lang midden in eene dikke stof, met gevaar van door hollen, of door dronkenschap van uwen koetzier de beenen te breeken, of in het water te verdrinken, zeer bekrompen in een vierkant kastje, nu Carosse, of Cabreolet genaamd, leeven moeten; ik geloove, myn Vriend Abram zoud 'er banger voor zyn, dan voor eene reize naar de Oost-indiën, welke zeldzaam veel langer duurt. Indien men 'er byvoegde, Gy zult het vermaak van te kolven in de openlucht, of agter uwe vette ossen te loopen in dien tyd koopen voor een renteloos Capitaal van honderd en twintig duizend gulden. Wat meent gy Denker! Dit is het beloop der onkosten van eene buitenplaats slegts tegen 4000. 's jaars, en derhalven maatig gereekend, zoud' een yder niet zoo wel als myn buurman hier van beeven? zoo groot is evenwel de verwaandheid, zoo groot de ydele roem van veelen uwer Stadgenooten, dat zy met onuitspreekelyk genoegen in hun leven ruim vier duizend uuren in een wagen hossen, honderd en twintig duizend Gulden toe geeven, en nog daarenboven hunnen kinderen, den Zoomer voornaamelyk, ydelheid en verderfelyke grootsheid inboesemen!
C.
Haarlem den 1 Juny 1765.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Boekverkoopers F. Houttuyn en de Wed. K. van Tongerlo en Zoon, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen; en, wyders, te Dordrecht by A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwarden H.A. de Chalmot, Franeker J. Brouwer, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek Zylstra, en Groningen J. Crebas.
|
|