| |
| |
| |
De Denker.
No. 126.
Den 27. Mey 1765.
[Vervolg van No. 129, over de schadelykheid van 't Vernuft.]
Vervolg van No. 120.
IK heb u voorheen getoond, V.G.T., dat het Vernuft, dat dit schitterend, maar bedriegelyk bewys van onzen Hemelschen oorsprong, door eene wonderbaare verkeerdheid onzer Natuur, onvergelykelyk meer kwaad dan goed doet aan ons zedelyk karakter; Ik heb u getoond, dat dit ligt, door al te verwarde flikkeringen, dikwils duisternis in ons wordt, en ons niet zelden in afgronden doet nederstorten, welke wy, met het eenvoudig geleide der gezonde Rede, ligtelyk vermyd, of nooit gekend zouden hebben; Ik zoude u, tot nader bewys daar van, het gedrag der Geleerden zelve kunnen bybrengen; Ik zoude u kunnen vertoonen, dat hunne gedrogtelyke begrippen, of haatelyke twyffelingen aan de allernoodzaakelykste waarheeden niet slegts een ongunstig vermoeden wegens hun zedelyk karakter geeven moeten, maar dat hunne gewoone handelwyze ook dat vermoeden niet dan al te veel regtvaardigt; Ik zou my op de ondervinding en op zo veele Geleerden beroepen kunnen, wier zeden inderdaad ten schande strekten voor de Weetenschappen, zo dra zy niet slegts hunne aanstootelyke wonderspreuken voor zekere en vaste beginzels hebben opgegeeven, maar ook hunne schranderheid misbruikt, om de ondeugd glimpig voor te stellen, de gebreken verschoonlyk te maaken, en 't geen de geheele wereld als zondig beschouwt, op zyn ergst genomen, als belagchelyk te vertoonen; Ik zou dit al- | |
| |
les, zeg ik, tot nader bewys myner voorgaande aanmerkingen kunnen aandringen; Ik zou u zelfs tot den Vorstelyken throon en de lustplaats van één der grootste Vernuften onzer eeuwe kunnen leiden, maar wy zouden dus te verre uitweiden en in aanstootelyke byzonderheeden vallen. Wy spoeden ons, V.G.T., tot het tweede deel van onze Redevoering, 't welk u de nadeelen van 't vernuft voor onze tydelyke belangens vertoonen moet.
Daar is eene zekere verstandige onkunde, welke niet minder loffelyk als heilzaam is in onzen tegenwoordigen staat. Gelukkig alleen, zo wy dezelve kennen, en nog gelukkiger, zo wy ze erkennen. Onze zwakheid wordt alsdan de grondslag onzer sterkte, en onze onkunde zelve onze grootste roem; maar zo wy die scheidspaalen van het menschelyk verstand overtreeden willen, zo wy meenen alles te weeten, kan het niet missen, of wy moeten ons in een eindeloos doolhof verwarren, en, met al het gewaande ligt, dat wy ons zelven toeschryven, in een akelige woestyn van duisternis omzwerven, daar het een louter toevallig geluk is, dat wy den regten, maar daar het eene onmogelykheid is, dat wy den kortsten weg zullen vinden. Een Mensch van een eenvoudig gezond verstand, door eene goede opvoeding en geregelde oeffening volmaakt, bevat een voorstel, dat hem gedaan wordt, eene party, die hem te kiezen staat, straks in deszelfs wezenlyk onderscheid; Die natuurlyke smaak, welke meest alle menschen van goede opvoeding hebben; dat vermogen, 't welk wy Oordeel noemen, en 't welk hen allen in grooter of kleiner maate gegeeven is, geleidt hen veilig in die keuze, en vertoont hen hunne waare belangens op eene onbedriegelyke wyze; zy bepaalen zig naar het zelve, zy weeten, zy voelen wat zy moeten doen, om hun gemak, vermaak en voordeel in de wereld te bevorderen; zy houden zig by de eens gemaakte keus, en bereiken hun oogmerk op een veilige wyze; Maar ziet, aan den anderen kant, een vernuftigen en schranderen geest in alle zyne gangen na. Door al te grooten toevloed van denkbeelden weet hy niet, tot welke zig te bepaalen; duizend nuttelooze omstandigheeden in
| |
| |
aanmerking neemende, verliest hy het wezen der zaaken uit het oog; door alles te fyn uit te pluizen, verliest hy alles, en te veel voorzorg stort hem in die gevaaren, die hy vermyd zou hebben, als hy ze minder gekend en niet gevreesd hadt. Daar zyn duizend gelegenheeden, waar in wy niet alles moeten zien, en zo dra wy te veel zien, wordt de indruk van 't geen wy alleen hadden moeten beschouwen, noodwendig verzwakt; een voorbygaand opslag des oogs geeft ons dikwils klaarder besef van een duidelyk voorwerp, dan eene lange begluuring, daar we ons blind door staaren; onze driften worden alsdan onze leidslieden, en de verbeelding neemt de plaats van het oordeel in; de smaak, of liever het zedelyk gevoel, dat veilig geleide voor eene onbevooroordeelde ziel, moet voor bedriegelyke redeneeringen wyken, en enkele mogelykheeden worden wezenlyk, als wy ze te lange wikken; de nuttigste onderneemingen worden nagelaaten, om dat wy alle de hinderpaalen zien, welke wy misschien in dezelve ontmoeten zullen.
‘Neen! zal men zeggen, het vooruitzigt van duizend hulpmiddelen, welke een man van geest, een schrandere kop in 't verschiet voor hem heeft, zal hem alle gewaande zwaarigheeden, daar eene gemeene ziel voor stuit, rustig doen overstappen’. 't Is waar, V.G.T., verwaandheid en vermetele onderneemingen zyn niet zelden het gevolg eener overvliegende schranderheid; en zodanige geesten aarselen te lang, of vliegen te onbedagt, naar maate zy schroomagtig of stout van gestellen zyn. In beide gevallen ondertusschen worden zy door hunne driften alleen bestuurd; in beide gevallen loopen zy meer gevaar om hun voorgesteld doelwit te verliezen, dan middelbaare geesten, die enkel door een gezond oordeel geleid, doorgaans meer fortuin en vorderingen in de wereld maaken, dan zy, welke de rest der stervelingen met een onnavolgbaare vlugt voorby streeven. De eersten schikken hunne keuze, bepaalen hunne werkingen naar de mogelykheid of onmogelykheid, die zy voorzien van al of niet te zullen slaagen; zy laaten 't geen zy niet doen kunnen, en schroomen niet met langzaame schreeden voort te gaan, als zy slegts
| |
| |
gerust zyn, dat zy zeker wandelen. De anderen zig of eene gewaande onmogelykheid vercierende, of vermetel op ingebeelde kragten steunende, staan stok stil, of tuimelen door hun onbedagten loop in afgronden, daar zy zig niet weder uit redden kunnen. Hun doelwit zelve is dikwils eene enkele harsenschim, en naar maate zy het zelve met grooter drift bejaagen, verwyderen zy zig meer van hunne wezenlyke belangens.
Sterke Hartstogten zyn onafscheidbaar van groote Geesten; de Natuur schynt een soort van gelykheid tusschen alle haare kinderen te hebben willen onderhouden; Zy heeft logge zielen hierom een heilzaame bedaardheid geschonken. De anderen staan voor meerder gevaaren bloot, naar maate zy meer vermogens hebben, om dezelve te kennen en te vermyden. Gelukkig dan, als zy die vermogens wysselyk gebruiken! Gelukkig, als zy hunne sterkere driften onder hunne meerdere Rede doen bukken; dan worden 't waarlyk Cieraaden van het Menschdom; dan vertoont zig Gods beeld, in die verheeve zielen, in al zyn luister; maar dit is een ander soort dan de Lieden van Geest, daar wy van spreeken. Deze onttrekken zig de heerschappy der Natuur, zo dra zy de Rede verwaarloozen; der zulker bekwaamheid flikkert meest in het gewoel hunner driften, en hun vernuft wordt sterker toegejuigd, naar maate hunne verbeelding wilder is. Zie daar dan die ongelukkigen aan duizend gevaaren bloot gesteld, zonder de noodige behoedmiddelen om hen te beveiligen; zie daar hen overgegeeven aan het trouweloos geleide van woeste driften, en eene ongetemde verbeelding, zonder genoegzaam toeverzigt van een bezadigd oordeel en eenvoudig gezond verstand! Wat wonder derhalven, dat zy 't spoor geduurig byster hollen, en zig zelven, om zo te spreeken, te dwaasselyk voorby rennen? Hier komt nog een ander niet min aanmerkelyk nadeel by; zy veragten hen, die zy raad vraagen, en verheffen zig boven de zulken, daar zy van leeren moesten. Die zelfde middelbaare geesten, welke zo gelukkig in hun doelwit slaagen, worden, wegens hunne bedaardheid, wegens hunne voorzigtigheid en goeden uitslag zelve,
| |
| |
steeds met de diepste veragting by hen beschouwd, en hun raad wordt walgelyk, om dat het gezond Verstand denzelven uit hunnen mond doet vloeijen.
Gy ziet dan, M.T., hoe gevaarlyk Geest en Vernuft in de beide reeds gemelde opzigten is; ‘maar deze begaafdheeden, denkt gy, zyn egter een cieraad van de Maatschappy, en men moet dezelve in agting houden uit aanmerking van het nut of vermaak, dat het gemeen daar uit trekt’. Helaas! wel verre van daar; ook in dit opzigt zyn zy ten uitersten nadeelig.
Ziet de uitwerking daar van in de Staatkunde. Mannen van gezonde harsenen en een eerlyk hart gaan regt door zee, en de ondervinding bewyst in hun voorbeeld en gedrag, dat de beste Staatkunde is, geene Staatkunde te hebben. Gy errinnert u, T., het gedrag van den beroemden de Turenne, één dier Koppen, welke men met regt onder de groote mannen plaatsen mag. Deze, door een Verrader listig ondervraagd naar het ontwerp van een aanstaanden Veldslag, leide voordagtelyk aan denzelven het geheele Plan naakt en onbewimpeld open, voorziende 't geen gebeuren zoude; want deez' verdraaide geest uit de kennis van zyn eigen hart vermoedende, dat de Marschalk juist het tegendeel zou zeggen van het geen hy dagt, deelde, ingevolge dier schrandere Staatkunde, een tegenstrydig berigt aan de vyanden mede, welke hunne maatregelen daar naar neemende, allerwegen geslagen wierden. Zo handelt een man van verstand een groote ziel, terwyl geesten van minder rang zig door hun eige vernuft en gewaande schranderheid verwarren. Bedriegelyke verbintenissen, dubbelzinnige beloften, listige omwegen, doolhoven, daar zy zelve geen weg in kunnen vinden; zie daar de middelen, die zy gebruiken, om dat geene te verkrygen, waar toe hen de regte weg van eerlykheid en deugd veel spoediger tevens en zekerder gebragt zou hebben. Dit is de aart van het Vernuft; het bemint konst en begoocheling, het verkiest flikkering boven ligt, en schept vermaak om in kronkelpaden te wandelen, waar van de doornen zelden nalaaten het zelve deerlyk te kwetsen.
| |
| |
Beschouwt de Geregts-hoven, M.T., welke met dit kwaad besmet zyn. Hoe veele twistgedingen ziet men daar niet verdedigen door eene schitterende welspreekenheid, welke niet anders bedoelt, dan het bedrog te vermommen, en de Logen met het kleed der Waarheid op te tooijen. Een schrandere geest helt natuurlyk over, om dat geene liefst te verdedigen, 't welk het moeijelykst te verdedigen is; hier vertoont zig eene party zyner kragten waardig! hier is roem te behaalen door zyn vernuft. Hy bevegt de waarheid, om dat zy naakt en eenvoudig is; hy verciert haare vyandin met alle de tekenen van waarschynlykheid; hy begoochelt de oogen der Regters, en doet het verdigtzel zyner harsenen voor de eerwaardigste Godes eerbieden. Die Regters, namelyk, zyn zelve dikwils Lieden van Vernuft; de bloote waarheid is ook voor hen te eenvoudig; zy beminnen konst, en hellen dus naar dien kant over, welke hen het konstigst wordt voorgesteld! Ja in alle Geregtshoven, daar Geest en Vernuft geëerbiedigd worden, is het honderd tegen één, dat de Vonnissen ten voordeele der onnozelheid worden nagesproken.
Gy denkt misschien, M.T., dat ik de schranderheid dus van volstrekte valsheid en bedriegery beschuldige. Gy bedriegt u; 't is het zelfsbedrog alleen, daar ik dezelve van verdenke; want zo verre gaat dit vermogen van 't Vernuft, dat het zyne bezitters zelve begoochele; hunne zegepraal is des te aangenaamer, maar tevens des te gevaarlyker, om dat die zig over hen zelven uitstrekt; zy brengen het gemeenlyk zo verre, dat zy hunne eige verdigtzelen gelooven, en de ontydige vrugten hunner vlottende harsenen voor egte spruiten der waarheid aanzien. Verwondert u, M.T., over de vreemde strydigheeden der menschelyke ziel; Wy worden door ons eige bedrog bedroogen, en in goeden gemoede overtuigd door bewyzen, welke wy ons in den beginne schaamden voor te stellen.
Ach! hoe veele ongelukkige Patiënten worden jaarlyks door 't Vernuft om hals geholpen; Ik raade u allen, M.T., om, eer gy een geestigen, schranderen, geleerden Geneesheer in uwe ziektens haalt, vooraf
| |
| |
uw laatsten wil te maaken. Gy zult hen, onkundig van den aart en oorzaaken uwer ziekte, eene menigte byzonderheeden vertellen, welke niets tot het wezen der zaake doen. Een Geneesheer, die slegts door eene maatige geleerdheid geholpen, en door het gezond verstand geleid wordt, kiest, uit alle die verwarde byzonderheeden, aanstonds dat geen uit, waar toe hy zig bepaalen, waar tegen hy zyn konst gebruiken moet; hy tast de oorzaak van het kwaad alleen door zeer eenvoudige middelen aan, en neemt met dezelve alle die toevallige ongemakken van zelve weg; maar yder woord, dat gy spreekt, yder ongemak, dat gy noemt, brengt uwen vernuftigen Doctor eene geleerde Dissertatie voor den geest; elk dier verhandelingen brengt hem een onfeilbaar middel in gedagten; hy voegt alle die onfeilbaare middelen geestig by malkander, en zal 'er u onfeilbaar mede dooden.
Maar 't is in den Godsdienst voornaamelyk, dat het Vernuft een oneindig nadeel te weeg brengt. Deze zelfs wykt geheel en al, zo dra zig het dartel Vernuft vertoont. 't Is met de Rede, met het gezond verstand, met een bedaard oordeel en welmeenend hart alleen, dat zy te doen wil hebben; zy haat verciering en schranderheid, en de uitkomst heeft duizendmaal getoond, dat de Godsdienst minder bemind of gevolgd wordt, naar maate men haar meer poogt op te tooijen, en door geleende cieraaden aan te pryzen. Ik moet verder gaan, M.T.; alle die haatelyke geschillen, die het Menschdom zo jammerlyk verdeelen, die de wereld zo vaak met bloed en rampen overstroomd, die den Godsdienst zo verre verbannen hebben, zyn enkele gevolgen en uitwerkzelen geweest dier noodlottige schranderheid, welke men ontydig in de Godgeleerdheid toonen wilde. In plaats van aan ons verstand de noodzaakelykheid aan te wyzen, om ons de Genade waardig te maaken, en aan onze harten het voordeel te laaten, van dezelve in eene eenvoudige deugdsbetragting te toonen, moest men den aart en wyze haarer werking uitpluizen; men moest onze vryheid aan eene onweêrstaanlyke genade onderwerpen, om allen lust tot loffelyke poogin- | |
| |
gen uit te dooven, of, van eene andere zyde, onze vryheid met geen minder drift verdedigen, terwyl men zig dikwils in de slaverny zyner zondige driften ketende. Zo ging het altoos, zo zal het altoos gaan; zo dra de Godsdienst een voorwerp van geschillen wordt, moet deugd en liefde, en gevolgelyk de Godsdienst zelve wyken. Wy beschuldigen de Vrygeesten onzer eeuwe over de nadeelen en verwoesting, welke zy onder 't Menschdom aantegten, zy zyn gewisselyk ook niet buiten schuld, maar 't zyn onze Geestelyken zelve, welke door hunne driftige regtzinnigheid als de eerste oorzaaken dier vermetele onderneemingen beschouwd moeten worden. Zy maaken den Godsdienst door hunne hairkloveryën, door hunne gewaande schranderheid belagchelyk; zy boezemen den vyanden van denzelven eenen wrevel in; welke zy door eene eenvoudige deugdsbetragting gestuit, door een voorbeeldelyk leven geweerd zouden hebben. Ja dat eeuwigduurend twisten over de waarheid, die hevige verdeeldheid over 't geen voor alle menschen van even veel belang is, moet oppervlakkige vernuften gewisselyk tot het denkbeeld brengen, dat alles onzeker en beuzelagtig zy, of ten minsten geene andere wezenlykheid hebbe, dan in het belang en de heerschzugt der Geestelyken.
Dus ziet gy dan, M.V.G.T., de nadeelen, welke allerwegen van 't Vernuft te dugten zyn. Wat nu in dezen toestand gedaan? ‘Ons oordeel aan te kweeken, het gezond verstand door oeffening te volmaaken, voorzigtigheid te leeren, onze driften te beteugelen, ons hart te zuiveren, naar goeden raad te luisteren, en ons zelven te wantrouwen’. Zie daar de heilzaame leeringen, welke uit onze bewyzen eigenaartig voortvloeijen.
A.
|
|