| |
| |
| |
De Denker.
No. 121.
Den 22. April 1765.
[Schets van een Misanthrope, en aanmerkingen ter zyner verbetering.]
Si quid sit vitium non fastidire.
Myn Heer de DENKER!
IK heb een Misanthropischen Broeder, wiens norse eerlykheid en woeste deugd hem zelven en zyn huisgezin zeer veel benadeelt, en de geheele familie een oneindig verdriet veroorzaakt. Hy is uit der aart een man van eerlyke gevoelens en een menschlievend hart; maar, zoude men het vermoeden, Myn Heer? die loffelyke hoedanigheeden zelve berokkenen zyn en ons ongeluk. Droefgeestig, of liever zwartgallig van gestel, beschouwt hy alles aan de ongunstigste zyde; 't Geen den minsten zweem van ondeugd heeft, 't geen 'er zelfs, door eene verkeerde uitlegging, maar eenigzints toe kan getrokken worden, is by hem niet slegts eene wezenlyke misdaad, maar zelfs een allerysselykst wangedrag. Als men iemand, wien men juist geene byzondere agting toedraagt, of wiens gedrag men ooit in het één of ander opzigt gelaakt heeft, eene burgerlyke beleefdheid bewyst, of iets gedienstigs en aangenaams zegt, is men straks een baatzugtig vleïer; als men anderen inschiklykheid betoont, is men laf, en koestert men laaghartige gevoelens; als men voor zyne meerderen wykt, heeft men eeneslaafsche ziel, en als twee vrinden malkanderen een hair minder als David en Jonathan, of Damon en Pithias beminnen, zyn 't geveinsde huichelaaren.
| |
| |
Men moest, om zyne goedkeuring te verwerven, alle menschen hunne gebreken in 't aangezigt verwyten, men moest niemand vieren, geen eerbied betoonen, dan den zulken, die men een waare hoogagting toedraagt; en vooral moesten lieden, die zig vrienden noemen, elkanderen nooit eenige bede weigeren. Dit laatste stuk, de vriendschap, gaat hem nog wel meest van al ter harte. Verscheide menschen bewyzen hem, even als anderen, eene burgerlyke beleefdheid; zy verzekeren hem zyne vrinden te zyn, zy toonen 't hem ook, by voorkoomende gelegenheeden, met der daad; maar dit alles gaat slegts tot eene zekere hoogte, en verschilt nog zeer veel van die harsenschimmige hoop, welke hy daar op straks van hunne vriendschap opvat; hy verbeelt zig namelyk aanstonds, dat deze vrienden of begunstigers hem in alle gelegenheeden aankleeven zullen, gelyk ik waarlyk geloof, dat hy in vroeger tyden zig zeer gereedelyk bedorven zoude hebben, om hen te helpen, die hy als zyne vrienden aanmerkte, en dikwils geene andere verdiensten hadden, dan zig naar zyne byzondere verkiezingen te schikken, en zyne vreemde wyze van denken toe te juichen, om zyn lekkere tafel te genieten. Men heeft hem meer dan eens met moeite wederhouden, om ten dienst van zulke panlikkers zyn huisgezin niet in den grond te booren; thans is die hitte een weinig schoon niet geheel, verkoeld, door de droevige, beklaagelyke, jammerlyke ondervinding, dit is zyn taal, die hy van de schynvriendschap der menschen zo dikwils heeft gehad; zo dra hy namelyk iemand als zyn vriend beschouwt, meent hy, dat deszelfs belangelooze genegenheid tot in het oneindige gaat, en stelt hy zyne vriendschap op de sterkste proef; hy spreekt hem aan om geld en hulp, en eischt dat zy hunne beurzen voor hem openen, of het harna met hem aanschieten zullen, om zo veele
| |
| |
anderen, daar hy zig mede gebrouilleerd heeft, gelykerhand te keer te gaan; maar hoe byster staat hy verzet over hunne onverschilligheid; hoe verwonderd is hy over de snoode geveinsdheid der menschen! en hoe deerlyk beklaagt hy zig, dat hy zulke huichelaaren en schurken voor zyne vrienden heeft kunnen aanzien; eene geduurige vermeerdering van wezenlyke vyanden, een algemeene haat en veragting, begrypt gy ligtelyk, Heer Denker, dat de onvermydelyke gevolgen van dat onbedagtzaam beklag, van die bittere verwytingen, van dat heevig uitvaaren wezen moeten. Inderdaad, zyne beste vrinden worden bang voor hem, en blyven agter; die 't voormaals niet kwalyk met hem meenden, worden nu zyne geslaage vyanden; hy geeft zig dus over aan een party knaapen, die, om dat zy hem weeten te vleïen, des te slegter vrienden zyn, als zy het beter schynen; deze loopen niet ligt gevaar van ontdekking, dewyl hy hunne gewaande vriendschap nimmer op de proef kan zetten; zy kunnen geen geld verschieten, of andere diensten bewyzen, dan geweldig af te geeven tegen allen, die hy haat, daar zy doorgaans gereed toe zyn. Wat wy ook tegen zulk eene onvoorzigtige en verdrietige handelwyze zeggen, daar is geene moogelykheid om hem zyne Misanthropische denkbeelden uit het hoofd te praaten, en wy hebben derhalven gezamentlyk beslooten, Heer Denker, om ons by UWE. te vervoegen. Zoudt gy hem uit die schadelyke mymeringen niet redden, zoudt gy hem niet overtuigen kunnen, dat Eerlykheid en Opregtheid met eene beleefde Gedienstigheid bestaan kan? dat Toegeevenheid geene slaafsche ziel te kennen geeft; dat Nederigheid geene Laagheid is; dat een voorzigtig stilzwygen niet met de Waarheid strydt; dat anderen eene billyke Hoogagting te betoonen, onderscheiden is van Vleïery; en dat inzonderheid
| |
| |
de Dagelyksche Vriendschap, als ik ze eens zo noemen mag, ons niet verpligt, om onze belangens geheellyk aan malkanderen op te offeren. Kondt gy hem in dit laatste stuk inzonderheid verligten, gy zoudt hier door eene oorzaak van zeer veele moeijelykheeden en vyandschappen afsnyden; gy zoudt zyne onvermydelyke teloorstellingen, en de daar uit spruitende haat voorkoomen; gy zoudt dus hem zelven, zyne beminlyke vrouw, en zyne geheele familie, een allerwezenlyksten dienst bewyzen. Ik ben met alle agting enz.
V.B.
Myn Correspondent heeft een gedeelte van den taak, dien hy my voorlegt, zelve reeds afgedaan, en eene zeer goede onderscheiding gemaakt tusschen die ondeugden, die wy als pesten van de Saamenleeving moeten schuwen, en die beschaafde hoedanigheeden, welke, schoon daar vry wat naar gelykende, in zig zelve egter niet slegts verschoonlyk, maar zelfs noodzaakelyk zyn in de tegenwoordige gesteldheid van menschen en zaaken. Het onderscheid van rang verpligt ons dikwils tot een uitwendig bewys van eerbied boven 't geen de inwendige agting medebrengt, eene goede opvoeding vordert inschiklykheid en beleefdheid, zels tegen menschen die wy niet kennen en wier verdiensten wy gevolgelyk niet in aanmerking neemen; wy zyn in veéle gezelschappen verpligt onze buigingen ruim zo veel aan de Tytels of gewaaden, als aan de Persoonen te bewyzen, en eene al te woeste openhartigheid zoude eene eeuwigduurende bron van bitterheid, tweedragt, en vyandschappen wezen; eene haatelyke Deugd voorwaar, welke de Maatschappy gestadig verwarren, en het Menschdom altoos als in een staat van Oorlog tegen elkander stellen zoude. Dit zoude evenwel het onvermydelyk gevolg worden, moet ik zeggen, dier dweepery, of dier norse vroomheid van onzen Misanthrope. Wy beminnen onszelven boven al, en, door deeze eigeliefde altoos meer of min verbysterd, beschouwen wy onze goede hoedanigheeden in het allergunstigst ligt, en onze zwakheeden en gebreken van den verschoonlyk- | |
| |
sten kant; wy schatten de eene dus hooger, de andere laager dan zy waarlyk zyn, en al wie ons de laatste naar waarheid onder 't oog brengt, schynt ons een onbillyk verwyt te doen, en boven rede te beschuldigen; terwyl het zekerst middel, om niet slegts onze gunst te winnen, maar ook om ons tot het verkrygen of vermeerderen van loffelyke hoedanigheeden aan te spooren, is, ons die geene op eene streelende wyze onder 't oog te brengen, welke wy reeds bezitten, en door een edelen naaryver op te wekken, om ons dien roem hoe langs hoe waardiger te maaken; daar zyn byna geene menschen, welke hunne poogingen door gepaste loftuitingen niet verdubbelen, en zig zelven overtreffen, om agting en roem te winnen. Dat dan onze Misanthrope zyne woeste deugd een weinig maatige, of dat hy ten minsten leere, de beduidenis, welke zommige woorden en Tekenen in de Saamenleeving hebben, beter te verstaan: Hy verbeelde zig niet, dat iemand, die den hoed voor hem ligt, hem juist daarom agting toedraagt, dat elk, die hem buigende groet, zyne zonderlinge verdiensten eerbiedigt, of die hem een nederigen Dienaar maakt, genegen is hem eenigen dienst te doen.
Maar is zulk een gedrag, roept hy uit, met de wetten van Opregtigheid, met de regelen van betaamelykheid over een te brengen? kan ik inzonderheid zulk eene haatelyke onverschilligheid van die geenen verdraagen, welke zig myne vrienden noemen? Neen ik wil dien eerwaarden naam van vriendschap dus niet laaten ontheiligen, ik wil waare of geene vrienden hebben, en zal nimmer ophouden, om huichelaaren het gryns hunner schynvriendschap af te scheuren.
Gy wordt driftig, Monsieur Misanthrope, en uwe dweepige denkbeelden van de vriendschap vervoeren u, met een welmeenend hart, buiten 't spoor der rede; laat ik u eens kortelyk onderregten, hoe gy uwe eige rust en vrede in dezen kunt behartigen, en u voor duizend onaangenaame ontmoetingen beveiligen.
De Mensch is inderdaad gemaakt om te beminnen, en, onder zo veele rampen, welke ons geduurig treffen, onder zo veele verdeeldheeden, welke het ongelukkig menschdom zo jammerlyk verscheuren, zoude een waar
| |
| |
vriend, in wiens boezem w' ons hart ontlasten, en in wiens deugd en liefde wy eene veilige wyk plaats vinden konden, ons van eene onwaardeerbaare nuttigheid wezen; dus zouden wy het wreede noodlot altoos niet vereende kragten kunnen tegenstaan, en, even als een bosch van verscheide Boomen, die malkanderen beschutten, het geweld der winden tart, zo ook met onze vrienden vereenigd, staande blyven onder ongeneugtens, daar wy thans onder bezwyken, maar waar zullen wy dien allerwenschelyksten schat zo ligt vinden! De grootste mannen hebben 'er hun geheele leven naar gezogt, en eindelyk hunne vrugtelooze hoop laaten vaaren. Om een volmaakt Vrind te hebben, moet men een volmaakt Mensch onderstellen: De opregtheid dient met heuschheid, waarheid met bescheidenheid, gemeenzaamheid met beleefdheid, voorzigtigheid met belangeloosheid verbonden te zyn: De aangenaamheid moet steeds het wezenlyk nut bedoelen, een vrolyke geest aan de regels van een juist oordeel onderworpen, en eene levendige verbeelding met veel verstand gepaard gaan. Het hart moet zuiver, de geest verheeven, de ziel Edelmoedig wezen; hier moet eene gelukkige voorkeur van ons Karakter boven dat van anderen bykoomen, de vriendschap moet op waare hoogagting gegrond zyn, en onze vrienden moeten zig steeds aangenaam by ons tragten te maaken, steeds beminlyk tragten te zyn, om dat zy ons aangenaam en beminlyk vinden, moeten ons dienst tragten te doen, om dat zy denken dat wy dit boven anderen verdienen.
Dit heet waare vriendschap, maar zulk eene vriendschap is zo gemaklyk niet aan te gaan; onze Heer Misanthrope zou hier toe voor eerst en vooral zyn eige Karakter vry wat veranderen moeten, en, met dit alles, werk hebben, om zulk éénen vriend te vinden. Wat nu in dezen toestand van zaaken aangevangen? zullen wy 't menschdom haaten, om dat wy 't niet verbeteren kunnen? zullen wy de wereld verlaaten, om dat zy niet volmaakt is, of ons zelven vyanden maken, om dat wy geene vrienden kunnen vinden. Neen! laaten w' ons naar deze Schaarsheid schikken, en by gebrek van heele, ons met gedeeltelyke vrinden, om
| |
| |
zo te spreeken, behelpen, by gebrek van waare, zelfs met schyn-vrindschap, of by gebrek van vrindschap eindelyk met eene beschaafde verkeering vergenoegen. Laaten we ons te vreede houden, of ten minsten den schyn maaken, dat wy te vreede zyn met die vrienden, welke het geval, het belang, het vermaak ons aanbieden; Daar heerscht een soort van algemeen bedrog, (of willen wy het beschaafde begoocheling noemen?) in de wereld, 't welk wy over en weder met algemeene goedkeuring pleegen, en daar wy ons, om vermaakelyk te leeven, naar plooijen moeten. Wanneer de schulden van een Staat, (is de fraaije aanmerking van een Vorstelyken Wysgeer onzer dagen,) denzelven noodzaaken, om eene valsche munt in de wandeling te brengen, is het de pligt van yder Ingezeten zig daar naar te schikken, en die valsche munt voor goede te ontvangen en uit te geeven.
Zo moeten wy dan ook in deze schaarsheid van waare vrinden ons met de zulken vergenoegen, welke 'er ten minsten de vertooning en het uiterlyk voorkomen van hebben; terwyl ik ondertusschen onzen Man raade, om zig in zyne verkeering met dezelve voornaamelyk tot het uitwendige eener vriendschap te bepaalen, voor welker wezenlyke en inwendige kragt zy niet vatbaar zyn. 't Is de groote konst in dezen den schyn te maaken van eene beleefde verzinning, daar men zig inderdaad voor weet te hoeden, en hy, welke ons dus door zyne betuigingen en pligtpleegingen meent gepaaid te hebben, bedriegt zig zelven op eene aangenaame wyze, zonder ons te benadeelen. De wereld moet inderdaad door zulke twyffelagtige uitwendigheeden in stand en rust gehouden worden, en hy, die halsterrig weigert zig daar naar te schikken, veroordeelt alleenlyk de Natuur, dat zy 't Menschdom niet volmaakter heeft geschaapen, zonder eene eenige verbetering daar in te weeg te brengen. Hoe laakbaar die twyffelagtige uitwendigheeden mogen zyn, zy maaken egter een keten van beleefdheid, heuschheid, gedienstigheid, welke de woestheid en verwarring buiten sluit; en zo zy de gezelligheid der menschen niet voortbrengen, zy vermeerderen dezelve een minsten op eene
| |
| |
zigtbaare wyze; zy zyn de grondslagen van de algemeene rust en order, en brengen duizend vriendelykheeden voort, welke zonder dit gebrekkig hulpmiddel agter wege zouden gebleeven zyn. Nog eens! Men begeere het Menschdom niet volmaakter dan het is; Als aller harten zig openlyk en naakt vertoonden, zou den wy onmogelyk met malkanderen verkeeren kunnen; wat zeg ik, wy zouden van malkander, wy zouden van ons zelven walgen. Eene aangenaame Mom is derhalven te verkiezen boven een vervaarlyk aangezigt, dat ons door deszelfs leelykheid doet yzen.
Dit, Heer Misanthrope, is de waare toestand van zaaken, dien gy met al uw geknor, met alle uwe verwytingen niet veranderen zult, en daar ge u derhalven slegts op de beste wyze naar hebt te schikken. Zoek voorzigtig een getrouwen Vrind, en leg daar uw hart alleen voor open; maar voor het overige gebruik de dagelyksche Vrinden, die 't geluk u heeft geschonken, zo gebrekkig als zy zyn; ontzie, vier, bemin, vertrouw dezelve, maar alles tot eene zekere hoogte; geef hen, die uwe vrindschap zoeken, het genoegen, van zig te vleijen, dat zy die waarlyk gewonnen hebben; beantwoordt hunne gedienstigheeden met wederkeerige oplettenheid, en laat hen zig zelven aangenaam bedriegen, terwyl zy 't u ten hunnen voordeele zoeken te doen; maar houdt altoos de maatstok in de hand, regel uwen gang, om niet verder vooruit te loopen, dan zy u willen volgen. En wilt gy my belooven, dat gy my niet mede onder het getal der Schurken plaatsen zult, zal ik 'er u de bekende Les van den Monnik nog by errinneren, en u raaden dezelve met oordeel, en behoudens het karakter van uw eerlyk en deugdlievend hart te volgen; De Superioribus bene loquere, officium taliter qualiter facere, & mundum sinere vadere ut vadit.
|
|