De Denker. Deel 3 (1765)
(1766)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
De Denker.
| |
[pagina 74]
| |
Grieksche en andere Wysgeeren afgeleid; zie daar eene pragtige vertooning van Oudheid! zie daar voorbeelden, die men het zig tot eer rekent, na te volgen! van verre de meesten Derzelver vinden wy aangetekend, dat zy reisden, om nieuwe kundigheeden op te doen, of hunne oude denkbeelden te volmaaken; Dit schynt inderdaad een gunstig vermoeden voor het reizen te geeven; Het verbeteren zyner begrippen, het afleggen van vooroordeelen, en eene vrye onpartydige manier van denken, daar men deze gewoonte altoos mede aanpryst, schynen 'er kragtig door bevestigd te worden. Als wy de zaak egter van nader by beschouwen, zal men welhaast zien, dat het weidsche voorbeeld dier oude Stammen met de tegenwoordige manier van reizen onzer jonge Lieden niet veel te maaken heeft. Doorgaans heerscht 'er eene zekere mode in eene eeuw of Land, welke, schoon gedeeltelyk op vooroordeel gebouwd, egter lang kan duuren, als dezelve eens ter deeg heeft stand gegreepen; Geen Volk, geen Land, geene eeuw is 'er moogelyk, waar in zodanige aangenoome en standvastige gewoontens niet zyn aan te wyzen, welke deels redelyk, deels onverschillig, zomtyds verkeerd, als een soort van wet en stilzwygende verpligting gevolgd worden: zodanig een aangenoome vooroordeel nu hadt onder de Wysgeeren der oudste tyden plaats; Zy zouden zig zelven niet voldaan, nog hunnen roem by hunne Tydgenooten opgehouden hebben, byaldien zy geene andere Landen en Wysgeeren hadden gaan bezoeken, even weinig als men thans onderstellen zoude, dat een Liefhebber van Studie een geleerd man ware, althans een Professor mogt of konde worden, zo hy niet eene Academische opvoeding gehad hadde; en 't was, zo veel ik my errinner, de eenige Socrates, (wiens voorbeeld en gezag ondertusschen met dat van alle de anderen moogelyk gelyk gesteld mag worden) welke zig nimmer buiden zyn Vaderland, zelfs niet buiten den omtrek van Athene begeeven wilde. Men moet egter, ter verdediging der oude wyzen, ten opzigt van deze gewoonte, erkennen, dat dezelve | |
[pagina 75]
| |
toen veel meer te pas kwam, dan in onze dagen; De wysheid was, om zo te spreeken, hier en daar in schoolen opgeslooten, alwaar dezelve afgezonderd bewaard wierdt; wilde men Haare lessen hooren, men moest zig naar die Schoolen begeeven, men moest haare Tolken, men moest de Wysgeeren raad pleegen, door welker mond alleen zy haare onderregtingen mede deelde; Gansch verschillende, gelyk men ziet, van onze tegenwoordige gesteldheid en zeden, nu de weetenschappen allerweegen in goede boeken zyn verspreid, allerwegen zelfs worden aangeboden; Nu is 'er die noodzaakelykheid van het reizen, ter verkryging van wysheid, niet meer als voorheen, gelyk die gewoonte dan ook van zelve verviel, toen, eenige eeuwen laater, de Geleerdheid te Rome aan elk een vryer toegang vergunde. Maar wel verre eindelyk, dat het voorbeeld der oude Wyzen het tegenwoordige reizen onzer jonge Lieden begunstigen zoude, zo kan men daar in juist die voornaame byzonderheid opmerken, welke in het tegenwoordige reizen ontbreekt, en uit hoofde van welke wy het afkeuren; De Ouden reisden als wysgeeren, onze Jeugd, om wys te worden. Ik beweer geenzints, dat het reizen buitens lands als men reeds een goeden voorraad van kundigheeden heeft opgedaan, als het oordeel ryp geworden, en de eerste hitte der driften bekoeld is, onze kennis, ons verstand, onze zeden niet zou kunnen volmaaken, maar ik beweer, dat het zelve aan de jeugd, en byzonderlyk voor onze Nederlandsche jeugd meer kwaad, dan goed kan doen. Het Reizen buitens lands kan van nut wezen voor een Volk, 't welk, nauwelyks uit den staat van woestheid verryzende, eerst figuur begint te maaken in de wereld; Een Volk derhalven 't welk geene weetenschappen, geene konsten, geen koophandel, geene beschaafdheid, ten minsten in geene genoegzaame maate, kent, en dit alles egter nodig heeft, om zig in de tegenwoordige gunstige gesteldheid, waar toe het, door een gelukkig toeval, verheven is, te kunnen handhaven. Dit was de staat der Moscoviten, toen zy, door Pieter den Grooten, pas uit hunne oude barbaarsheid getrokken | |
[pagina 76]
| |
waren; om die gelukkige omkeering te doen stand houden, en de veranderingen in hunne Zeden, Leevenswyze, Godsdienst, Regeerings-vorm, manier van denken enz. gemaakt, de bedoelde uitwerking te doen bekoomen, moesten dezelve door meerdere Beschaafdheid ondersteund, door Geleerdheid uitgebreid, door Fabrieken geholpen, door Koophandel bevorderd, en dit alles door het reizen te weeg gebragt worden. Czaar Pieter ging derhalven zyne onderdaanen, ten dien opzigte, niet slegts met een zeldzaam exempel voor, maar verpligtede zelfs zommigen hunner om te reizen, en liet het anderen op zyne, of 's Lands kosten doen. In een minder trap, maar om soortgelyke redenen was het reizen buiten 's Lands noodzaakelyk voor de Engelschen, ten tyde van Koningin Elizabeth, en voor onze Nederlanders, toen wy, der Spaansche Heerschappy onderworpen, nauwelyks andere geleerdheid, andere beschaafdheid, andere fraeije konsten kenden, dan die wy aan het Spaansche Hof gingen haalen; toen was het, zo niet noodig, ten minsten nuttig, dat onze Edellieden, dat onze Jongelingen van deftigen huize hun vaderland, voor een tyd verlieten, om hunne opvoeding te volmaaken; maar dat een Volk, by wien de fraeije konsten tot zulk eene hoogte zyn geklommen, onder 't welke de weetenschappen voor elk toegangelyk zyn, tot het welk een geduurige toevloed van vreemdelingen uit alle deelen des aardbodems is, en dat, in gezond verstand uitmuntende, bedaarder driften, minder dwaasheeden en vooroordeelen heeft, dan moogelyk eenige andere Natie van de wereld; Dat een Volk, met zulk een uitgebreiden handel, zo veel smaak voor wezenlyk fraey, en zo veele schatten, dat de konstkabinetten zelfs uit die Landen, daar men de fraeije konsten gaat opzoeken, herwaards ter verkoopinge gezonden worden; Dat een Volk eindelyk, onder 't welke niets ontbreekt, om eene volmaakte opvoeding te verkrygen, dat zodanig een Volk zeg ik, het reizen naar vreemde gewesten noodig agt, om de opvoeding te voltooijen, is iets, dat myn begrip te boven gaat. Inderdaad laaten we eens bezien, wat ons Nederlanders, in de tegenwoordige gesteldheid van | |
[pagina 77]
| |
zaaken, kan verlokken, om vreemde landen, tot het gemelde oogmerk, te gaan bezoeken. ‘Onze beschaafdheid wordt 'er door vermeerderd, en de fraeije konsten bevorderd’. Die beschaafdheid wordt inderdaad duur genoeg betaald; men aapt veel al de Volkeren, die men bezoekt, in alles, en doorgaans meest in hunne gebreken na, en allerleie gedrogtelyke gevoelens, ongeloof, vrygeestery, en eene ongeregelde losbandige levenswyze, zyn dikwils de vrugt, dier zogenaamde beschaafdheid der Franschen, Italiaanen, en Engelschen. Men brengt, 't is waar, zomtyds een fraei Schilderstuk, kostbaare Penningen, of zeldzaame Naturalia mede; Ik laat die kleine voordeelen hunne waarde behouden, maar dit is zeker, dat dezelve meer dan opgewoogen worden, door de vermeerderde weelde, welke onze vreemde Reizigers in ons Vaderland invoeren. Weinigen, zeer weinigen kunnen t'huis koomende, zig van alle vreemde pragt ontdoen, doorgaans zoekt men te brilleeren in meerder smaak, die men in zyne tafel, huiscieraaden, kleeding, equipagie enz. vertoont, doorgaans zyne meerdere beschaafdheid, en de vrugt van 't reizen, uitwendig te doen schitteren. Nu is 'er geen Land in de wereld, daar eene kostbaare leevenswyze doodelyker gevolgen kan hebben, dan by ons; Andere volkeren verwisselen hunne overtollige producten, tegen de overtollige producten hunner nabuuren, by ons vallen geene overtollige Producten, wy hebben den opbreng onzer Laderyen meer dan honderdmaal van nooden, dat is te zeggen, als onze naarstigheid ophoudt, en onze koophandel eenmaal stuit, kan de honderdste man in Nederland de kost niet krygen. ‘De jonge Lieden leggen egter hunne Nationaale vooroordeelen door het reizen af, en leeren vryer denken’! Ja zo vry zelfs, dat zy zig dikwils van de banden van Godsdienst en Deugd ontslaan. Dog om dit niet verder aan te dringen, - Ik erken, dat yder Landaard, ydere Maatschappy haare byzondere vooroordeelen heeft: maar die vooroordeelen zyn dikwils onschadelyk, zomtyds nuttig; En ik ben inzonderheid van gedagten, dat zodanige gewoontens en denkbeel- | |
[pagina 78]
| |
den, welke een product, om zo te spreeken, van elk byzonder klimaat, welke in yder byzonderen grond gegroeid zyn, schoon minder redelyk, doorgaans egter beter zyn dan vreemde zeden en gebruiken, die veel al zonder oordeel worden ingevoerd en blindelings nagevolgd. Onze Reizigers brengen, zo als ik straks aanmerkte, niet altoos het beste van andere Volkeren mede, zy verplaatsen dikwils de eene dwaasheeden of vooroordeelen door de andere, 't Moet alles, als zy gereisd hebben, Engelsch, Fransch of Italiaansch wezen, of 't wordt afgekeurd; Zo doet men te Parys, dat is 't gebruik te Londen, is dikwils, het rigtsnoer van 't geen gedaan moet worden; maar wat voordeel geeven ons tog die verwisselde vooroordeelen? Is het, in dat geval, niet beter onze eige dwaasheeden te houden, dan die van vreemdelingen aan te neemen? 't Is zeker altoos beter; Het vooringenoome denkbeeld, dat ons Vaderland het gelukkigste is, dat onze wetten de billykste, onze gebruiken de beste zyn, kan nauwelyks eenig ander kwaad uitwerken, dan ons met eene sterke zugt voor ons eige Volk, en loffelyke Regeering vervullen, en onze Nederlandsche eenvoudigheid doen bewaaren; De zogenaamde verbeteringen van alle die vooroordeelen verbannen, althans verzwakken dat beginzel van liefde des Vaderlands; En door ons wysgeeren, en wereld-burgers te maaken, verdooven zy die edele Enthusiasme, welke zo veele heldendaaden heeft uitgewerkt. ‘Men leert egter de wereld door het reizen kennen’! Het ware moogelyk beter, dat de jonge Lieden de wereld zo vroeg niet leerden kennen! - Waar toe zal hen de kennis der wereld dienen, als zy daar door niet bekwaamer worden, om met dezelve te leeven? Het is onbetwistbaar, dat onze jonge Lieden door het reizen zullen leeren, hoe zy in groote gezelschappen brilleeren; Hoe een pragtig festyn regelen moeten? Maar worden zy 'er bekwaamer door om met onzen eenvoudigen, althans min verbasterden Landaard te verkeeren? zal het hen bekwaamer tot de Regeering, kundiger in onze Vaderlandsche geschiedenissen en wetten, naarstiger op het Comptoir | |
[pagina 79]
| |
maaken? zullen zy met één woord, met alle die Fransche, Italiaansche, of Engelsche pragt beladen, beter Regenten, beter Ingezetenen voor het zuinig Nederland worden? zullen zy gewoon in zo veel zwier en Smaak te leeven, en by hunne te rugkomst verpligt, om zig, ten minsten voor een gedeelte, naar hunne eenvoudiger Landsgenooten te voegen, dus met al hunne waereldkennis vrolyker, gulhartiger, vermaakelyker leeven? zoude eene drukkende pragt en gedwonge verkeering dan zo veel aangenaamer zyn dan de oude, opregte eenvoudigheid, en eerlyke vriendschap? Neen laaten wy de jeugd, in plaats van de Wereld, de Menschen leeren kennen, laaten wy ze leeren met elk te kunnen leeven, zig by Kleinen zo wel als Grooten aangenaam te maaken, en naar geringe, zo wel als schitterende omstandigheeden te voegen, en ik houde my verzekerd, dat dit hen allerwegen, maar inzonderheid hier te lande, meer te pas zal koomen, dan die weidsche wereld-kennis, daar men zo veel van praat, als men 'er weinig van begrypt. ‘Men krygt egter door het reizen verscheide kundigheeden’! Gewisselyk ja, en wel meest zulke, die het beter geweest ware, dat men nimmer hadt gehad. ‘Men leert althans de vreemde taalen in eene grootere volmaaktheid, dan men anders zou hebben kunnen doen’! Ik onderstel, dat onze jonge Heeren zig de moeite tot het leeren; dier taalen noodig, getroosten willen; Ik onderstel dat zy niet langer, gelyk tot nog toe veel al de gewoonte is geweest, malkanderen opzoeken, om hun hart in goed Nederduitsch op te haalen? Ik onderstel, 't geen zeer zelden gebeurdt, dat zy met eene tamelyke kennis der vreemde taalen t'huis koomen, is dan die overwinst in een ouderdom, waar in yder oogenblik even dierbaar is, zo wel om de driften te regelen, en het zedelyk karakter voor altoos te vormen, als om duizend kundigheeden op te doen, die in geen anderen leeftyd verkreegen kunnen worden; Is in dit dierbaar tydperk, zeg ik, de overwinst van twee of drie vreemde taalen, welke in het tiende deel van den tyd, en met het honderdste der onkosten, die men 'er thans aan | |
[pagina 80]
| |
besteedt, geleerd kunnen worden, van zo veel belang, om aan deze enkele middelen ter geleerdheid, het leezen van duizend goede boeken; En aan deze uiterlyke cieraaden, het dierbaar hart onzer Jongelingen op te offeren? De beoeffening der weetenschappen, zoude, ik erken het, op reis gedeeltelyk bevorderd, het hart onzer Nederlandsche jeugd voor hun Vaderland bewaard, en veele der gemelde nadeelen voorgekoomen kunnen worden, byaldien zy altoos onder de bestiering waren van een eerlyk, verstandig en beschaafd Gouverneur? Maar waar Denzelven te vinden. Om de onkosten te ontgaan, laat men denzelven dikwils geheel agterwege, of men beknibbelt zyne wedde, en zoekt een vreemdeling op; Als men alles deedt, wat mogelyk ware, om een goed Gouverneur te krygen, als men daar toe geene moeite of kosten spaarde, zoude men dien evenwel zelden vinden kunnen, maar met de gezegde belet-oorzaaken, en op de gewoone wedden, agt ik dit volstrekt onmoogelyk. Is dan het reizen altoos nutteloos? Neen? Kooplieden kunnen het dikwils niet ontgaan; Konstenaars kunnen 'er hunne liefhebbery door volmaaken, Geleerden en Wysgeeren nieuw ligt door krygen; Het is den jonge Lieden alleen, ter volmaaking hunner opvoeding, volstrekt te ontraaden, omdat volgens de aanmerkingen van Juffrouw Byron, en den Bisschop de PorettaGa naar voetnoot(*) waar mede ik verkies myn kettersch gevoelen ten besluiten aan te dringen, ‘de voordeelen van het reizen niet kunnen opweegen tegen het verlies van geld, tyd, gezondheid, en zelfs gevaar des Levens: van tien jonge Loshoofden, die men laat reizen, zouden misschien zes Redelyke Mannen hebben kunnen groeijen, zo zy hunne Ouderen en Vrienden de zorg hadden willen overlaaten van het Hen te maaken; - Daar zy nu alleenlyk schynen te reizen om de gebreken der vreemde Volkeren te leeren na te aapen, in plaats van hunne Deugden te volgen’.
T.U. |
|