| |
| |
| |
De Denker.
No. 107.
Den 14. January 1765.
[Over de volmaaktheid der laatere Muzyk.]
Music the fiercest grief can charm,
And fates severest rage disarm.
Music can soften pain, to ease
And make despair and madness please;
Our joys below it can improve,
And antedate the bliss above.
ONder de nieuwere uitvindingen ter bevordering van nutte Wetenschappen en fraaie Konsten, zal inzonderheid de Konst om Muzyknooten te drukken, zo dezelve eens den gewenschten trap van volmaaktheid bereikt, den dank van alle Minnaars der Speelkonst, en voor al van de Componisten verdienen. Het is te hoopen, dat door dit middel voortreffelyke werken algemeener, en de roem der zulken, die in deeze edele konst uitmunten, uitgebreider en duurzaamer zal worden, als tot nog toe, nu veelen, die of geene geleegenheid, of geene genoegzaame vermogens hebben toe het vervaardigen van groote stukken, veel al genoodzaakt worden kleinere werkjes aan deezen of geenen Liefhebber over te laaten, die dikwils, gelyk een Gierigaart, de waardy van zy- | |
| |
nen Schat daar in stelt, dat hy hem alleen bezit. Hoe laag is deeze wys van denken! De Werken der fraaie Wetenschappen en Konsten behoorden het eigendom van 't gantsche Menschdom te zyn, dewyl ieder ziele, die derzelver waardy voelen kan, een billyken eisch op dezelve heeft. Behalven dit, hoe zeer beneemt men den fraaien Geesten den moed om alle hunne kragten in te spannen, wanneer men hun de hoop op eer afsnydt? Waarlyk de Muzyk dichters hebben, des ongeacht, genoegzaame reden zig in deezen opzigte te beklaagen. De meeste Geleerden (en deezen nogtans waanen zig in het bezit te zyn, van als scheids-mannen over toekomstigen roem uitspraak te doen) laaten zig aan de beroemste uitvinders in deeze lievenswaardige konst zo luttel geleegen zyn, als ware het eene uitgemaakte zaak, dat dezen onder de fraaie Geesten geen plaats verdienen. Zy onthouden deeze lievelingen van Apollo den laurier-krans, dien ze zo kwistig dikwerf voor hoofden vlegten, op welken dit immer-groenend loof zyne natuurlyke kragt verliest, en zo haast als de verwelkelykste plant verdort. Deeze handelwyze zou onvergeeflyk zyn, ware zy niet hier mede te verschoonen, dat deeze wakkere Mannen nauwlyks met eene eenige Zang-godinne, ik laat staan met derzelver geheele choor, bekend zyn.
Ondertusschen wordt het ongelyk, welk de Toonkonstenaars daar by lyden, daarom niet minder; te meer, daar de Muzyk misschien, en meer als misschien, de eenigste der fraaie konsten is, in welke de nieuwere tyden de Grieksche en Roomsche oudheid overtreffen. Men voege hier by, dat de latere Componisten geen Homerus, Virgilius, Horatius, geen Antiken hadden, naar welken zy zig vormen konden; en onze gemaakte aanmerking, zal des te gegronder voorkomen.
| |
| |
Doch mogelyk heeft het gebrek aan voorbeelden onzen Componisten ten voordeele gestrekt. Althans de geleegenheid om blotelyk navolgers te worden, werd hun hier door benomen Reets voor handen zynde Meester-stukken behoefden hen niet af te schrikken om zelf origineel te denken; nog, by 't in 't ligt geeven van een nieuw stuk, het geschreeuw der blinde Aanbidders van de Oudheid: Hoe ongelyk is 't aan dit of dat oude stuk; hoe slegt gevolglyk! te vreezen. Dit noodzaakte hunde Musyk in haaren wezentlyken grond naar te spooren; haar eige Genie te volgen; nauwkeurig te letten op den indruk, die een Musykstuk op 't gemoed der toehoorderen maakt, en 't regte spoor ter bereiking van waare volkomenheid in te slaan. Ik heb geenzins voor hier meê aan te duiden, dat het hoogste top-punt van volmaaktheid werkelyk reets bereikt zy. Neen, aan de werken onzer grootste Meesters valt nog wel iets uit te monsteren. Slordige, onuitgewerkte, niets beduidende passagien: Gedagten die niet op haar plaats staan: te hoogvliegende, flikkerende, onnauwkeurige, door kwalyk geplaatste konst bedorve uitdrukkingen, kan men, zelfs in schoone stukken, niet zelden aantreffen. Men verwondere zig daar over niet. Met reden zou men mogen verwagten, dergelyke gebreken nog meenigvuldiger te zien, dan ze werkelyk zyn. Heeft men zig tot hier toe de moeite gegeeven over de werken der Musyk zo veele, zo nauwkeurige, zo gegronde en fyne oordeelkundige aanmerkingen te maaken, als over de werken der overige konsten? Vermoedelyk is deeze ondankbaare verwaarlozing der toonkonst mede eene oorzaak, waarom de Musyk-kundigen hunne werken niet zo zeer polysten, als andere Konstenaars. Meest altyd laaten zy het by de eerste uitgave derzelve berusten; om nu niet te zeggen dat
| |
| |
zelfs deze gemeenlyk maar al te korten tyd onder de vyl blyft.
Het drukken der Noten zou het verspreiden van Musyk-werken, en teffens derselver verbetering, in meer dan één opzigt gemakkelyker maaken; des men zig zou mogen vleyen, dat de Musyk, door dat middel, tot een trap van volmaaktheid zou geraaken, die ze in onze eeuw nog niet kent. Doch, wie weet 't? misschien zouden, in oordeelkundige tyden, de werken der toekomstige Componisten, in vergelyking met de hedendaagschen, dat worden, wat Virgilius is met opzigt tot Homerus! regelmatiger en correcter, doch zonder die verhevenheid.
Terwyl ik wensch de verdiensten der latere Virtuosi, aangaande de Musyk, naar behooren erkend te zien, beken ik even gereedelyk, dat zy in hunnen arbeid eenige gewigtige hulpmiddelen aan de uitvinding van barbaarse eeuwen te danken hebben. Onze manier van nooten te schryven, in de elfde eeuw door Guido Aretin uitgevonden, en lang daar na door Jean de Meurs merkelyk verbeterd, is van zo gewigtig nut voor de Musyk geweest, als het uitvinden der hedendaagsche Cyffer-letteren voor die Wetenschappen, die zig met groote uitrekeningen beezig houden.
De Ouden hadden tot weiniger toonen, dan wy thans gebruiken, ten minsten twaalf honderd toontekens, en die nog zo geschapen, dat ze de stipte duurzaamheid des toons niet aanweezen, gelyk de onzen teffens doen. Welke eene moeite, blotelyk het Alphabet deezer Musyk te leeren! Hoe oneindig bezwaarlyker naar het zelve te speelen of te zingen; hoe langwylig en lastig iets in partituur te zetten of het zelve te bestudeeren!
Mogelyk hebben de Orgels ook het hunne ter verbeetering der Musyk toegebragt, zo haast dezelve
| |
| |
een zekere volmaaktheid bereikt hadden, Immers het is te vermoeden, dat zonder zulk een instrument, op welk één alleen iets volstemmigs kan uitvoeren, verscheide ontdekkingen, rakende de harmonie, niet zo vroeg zouden gemaakt zyn geworden.
Men heeft de nieuwere Musyk dikwils beschuldigd, dat ze van de eenvoudigheid te ver afwyke, en het konstige te zeer zoeke. Dewyl dit slegts wordt ingebragt van zulken, die door andere blyken genoeg te kennen geeven, van de Musyk niet veel aandoening te hebben; of van menschen, die, reets toe zekere jaaren gekomen, geene gelegenheid gehad hebben, buiten eenvoudige zang-wyzen, iets goeds te hooren, zo kan men daar op niet wel iets anders antwoorden, dan wat men den zulken zou te gemoet voeren, die uit zoortgelyke oorzaaken de verheeven poësie afkeuren, om dat ze de eigenschappen eener Esopische fabel niet heeft. Al wat fraai en schoon is, is niet van dien aart, om van elk onbedreevenen in de konst te konnen gevoeld worden.
Men wil, verders, dat de nieuwe Musyk niet in staat zy de ziel met zulke verrukkende aandoeningen te vervullen, nog zulke verbazende uitwerkingen te wege te brengen, als die der Ouden. Dit is van anderen reets onderzogt; en gedeeltelyk ook erkend, zonder dat 'er de nieuwe Musyk iets by verlieze, doch hier de plaats niet om zulks te herhaalen. Wat oor, ondertusschen, wat gevoellooze ziel moet iemand hebben, die de Chorusschen in de Oratorio Messiah van Handel,
For unto us a child is born &c.
Lift up your heads, O ye Gates &c.
Hallelujah! for the Lord &c.
| |
| |
en de daar op drie volgende, waar meê hy sluit, zonder op het diepst getroffen, en als opgetogen te worden in verrukking, immer aangehoord heeft!
Dit nogtans is waar, wanneer men van de werking der Musyk in 't algemeen spreekt, dat een Musykstuk, 't geen nog zeer roert, nog vermaakt, moet aangemerkt worden als een slegter Opstel, dan een Dicht-stuk, waar aan dezelve eigenschappen ontbreeken; nademaal de Componist, voor al zo hy de poësie te hulp neemt, veel onfeilbaarder en kragtiger middelen ter bereiking zyns oogmerks heeft, dan de Dichter: weshalven het Horatiaansche Mediocribus esse Poetis &c. nog ruim zo toepasselyk op de Musyk dichters is. En dit leidt my, om tevens eenige voordeelen van de Musyk boven de Poëzy kortelyk aan te wyzen.
Het enkele voorregt der Musyk, van een levendig zinnelyk genoegen te verwekken, geeft haar groot vermogen op de menschen. Wy zyn gereeder ons aan de aandoeningen der Toonkonst over te geeven, dan aan die der overige fraaie konsten; vermoedelyk om deze reden, onder anderen, wyl men het fraaie en slegte in een Musyk-stuk, veel gemakkelyker, dan in andere Konst stukken, ontdekken kan. Het laat zig van zelfs voelen. Het oor, zo men deeze uitdrukking wil veroorloven, is een gebooren Kenner, en bereikt vaardiger, en met minder moeite, dan het oog, een hoogen trap van volmaaktheid in 't oordeelen.
Een ander voordeel, van de Toonkonst is, dat zy zig niet dan door natuurlyke tekens uitdrukt, en daar door veel sterker indruk maakt. Welk een onderscheid, wanneer de Dichter een plotselyke stilte na een algemeen geraas beschryven wil, en een Componist op een maal alle instrumenten laat zwygen!
De Dichter wordt niet zelden door de eigenschappen zyner spraake gekluisterd. De spraak des Toon- | |
| |
konstenaars, als ik ze zo noemen mag, erkent geene willekeurige wetten: Gebruik nog gewoonte, maar de natuur alleen voert hier het gebied. Met opzigt tot het werktuiglyke heeft zy alle zoorten van korte en lange letter greepen, met de daar uit ontstaande maat, en alle mogelyke trappen van beweeging tot haar wil. De Dichter heeft, voor al in de hedendaagsche taalen, van het eerste voordeel maar weinig, en van 't laatste genoegzaam niets. Het vlugtig voortrollen van het vaars mag een leverdiger Tempo in 't bedryf tragten aan te duiden, doch zelden bepaald en kragtig genoeg; en meest al wordt deeze konstgreep van den Leezer over 't hoofd gezien. De Musyk zegt het niet, ze doet het; neemt een snellen vaart, en rukt den toehoorder, ook zyns ondanks, met zig voort. Welke korte, nadrukkelyke, fyne keeren en wendingen kan zy neemen, vermids haare uitdrukkingen zo meetkundig kort en lang, sterk en zwak zyn, als de Konstenaar dezelve hebben wil, zonder door de woordvoeging genoodzaakt te worden zyne denkbeelden in eene andere order voor te stellen, dan die ze in zynen Geest hebben. Hoe onuitputlyk ryk is de Musyk om zekere aandoeningen en hartstogten uit te drukken; welke fyne en nauwlyks merkbaare onderscheidingen kan zy schilderen, die men door geene woorden kan aanduiden. Men erinnere zig slegts, hoe dikwils men, by 't aanhooren van een treflyk stuk, gewisse duidelyke aandoeningen gevoeld hebbe, die zig door geene woorden laaten beschryven, schoon men nauwkeurig wist te zeggen: hier by deeze passagie was het.
Boven dit alles kan zy niet alleen, door de Melodie, een reeks van op elkander volgende; maar teffens, door de Harmonie, te gelyk aanwezende fraaiheden voorstellen. De Schilder- en Beeldhouw konst
| |
| |
kunnen het laatstgemelde; de Musyk alleen bezit het voorregt van beiden met elkander te vereenigen. Zy kan Melodie en Harmonie zamenvoegen, en daar door een reeks van te gelyk aanwezende fraaiheden met keurige order op elkander laaten volgen; of wanneer zy niet blotelyk vermaaken, maar ook te gelyk hartstogten verwekken wil, een zelfde bedryf, door een zeker aantal van persoonen, ter zelfder tyd laaten voortzetten.
Wel is waar, dat men in de Musyk niet alle enkele toonen, uit welken de Harmonie bestaat, zo duidelyk onderscheidt, als de verschillende fraaiheden eens Schilderstuks: doch men gelieve in aanmerking te neemen, dat een enkel tyd-stip in de Musyk, even als in de natuur, maar een ogenblik aan 't gehoor tegenwoordig zy, en daar op aanstonds verdwyne, om plaats te maaken voor een ander. Doch Schilderen Beeldhouw-konst dat tyd-stip van 't bedryf, welk zy schetzen, aan een vaste plaats verbindende, verleenen ons tyd om de neven elkander staande fraaiheden in elk afbeeldzel afzonderlyk te beschouwen, ieder op zig zelven te betragten, en 't gantsche werk als één geheel, met betrekkinge tot deszelfs hoofd oogmerk, te beoordeelen.
Even dit geschiedt by de Musyk: want naar mate men grooter kenner is; een geoeffender gehoor of begrip van de toonkonst heeft, dies te netter onderscheidt men de afzonderlyke deelen der Harmonie; en hoort men een Musyk-stuk dikwils, zo kent men ten laatsten zo wel de Melodie van ieder stem op haar zelve, als de Harmonie, die 'er bestendig uit voortvloeit. Met andere woorden: men onderscheidt zo wel de reeks van de op elkander volgende, als van de te gelyk aanwezende fraaiheden.
D.V.
|
|