| |
| |
| |
De Denker.
No. 92.
Den 1. October 1764.
[Brief aan den Denker, over de Verpligting der Kinderen, om zich in het verkiesen van een Egtgenoot niet tegen de wil van hunne Ouders aan te kanten. Pryzenswaardig Gedrag van Andreas omtrent zynen Zoon, die tegen zyn zin wil trouwen.]
DE volgende Brief is my door eenen myner Correspondenten toegezonden, om onder myne Vertoogen te plaatzen; het welk ik met vermaak doe, om dat ik het oogmerk van den Schryver in het algemeen goedkeure; voor zo verre hy, namelyk, jonge luiden van het aangaan van dwaaze Huwelyken tegen den zin hunner Ouderen schynt te willen af te maanen; en den Ouderen aan den anderen kant zagtzinnigheid tragt in te boezemen, zo hunne Kinderen ten deezen opzigte zich misgreepen mogten hebben. Ondertusschen ben ik het geenzins met hem eens omtrent den voorrang, die hy aan de Friesche Wetten boven de onzen geeft; en die geenen van myne Leezeren, die de moeite willen neemen om het 305. en de twee volgende Vertoogen van den Philanthrope met aandagt te leezen, zullen, denk ik, overtuigd zyn, dat zulk eene volstrekte magt, als de Friesche Wetten aan de Ouders omtrent de Huwelyken hunner Kinderen geeven, geenzins in de natuurlyke billykheid gegrond is. Voor 't ove- | |
| |
rige weet ik niet, welke de geschriften zyn, die de Schryver van deezen Brief bedoelt; want zo hy de genoemde Vertoogen van den Philanthrope in het oog gehad heeft, gelyk ik vermoede, beklaagt hy zich, myns bedunkens, ten onregte; dewyl aldaar geenzins zodaanige zotte Huwelyken verdeedigd worden, als waar van hy in zynen Brief spreekt.
MYN HEER!
ONlangs by eenen Vriend van my komende, niet verre van de W.....s-st....t, vond ik hem verslaagen zitten, en peinzende; hebbende eenige papieren en eenen Brief voor zig leggen, welken ik meende oorzaak te zyn van zyne droefgeestigheid. Hoe zo bedrukt, Andreas! vroeg ik hem, welk is uw ongeval? wat uwe smert? boezem u uit tegens uwen Vriend, en ontdoe uw hare van een naar geheim, alleen om uwe droefheid te verzagten, en...... Helaas! zeide hy met een zucht, ik zal....; dog zo als hy wilde spreeken, overstelpte de beschouwing van zyn ongeluk zyn gemoed zo heftig, dat hy in traanen uitbarstede, zonder een woord te uitten. Ik gaf tyd aan deeze gemoedsontsteltenis, en voelde my zelven reeds aangedaan, omdat ik zyne edelmoedigheid en achtbaar gedrag te wel kende, dan dat hy om eene geringe zaak in zo hoopeloos eenen staat geraaken konde. Ach! Philippus, zeide hy, een nieuwen vloed van traanen stortende, hoe ondankbaar...... hoe jammerlyk...... hoe bitter wordt de tedere zorg beloond van Ouders! Myn zoon, myn eenig kind, myn hoop wel eer, en de vreugde van myn huis, de steun van mynen gryzen ouderdom, vergeet zig zelven, en zynen ouden Vader! hy verloopt zig, helaas! in weêrwil van mynen vaderlyken raad, en trouwt met Agathe, in spyt van de macht, welke de natuur my als Vader gegeeven heeft. Ach, Philippus! die Jacob, die
| |
| |
my zo meenigen nagt den slaap belet heeft; die my in het best van myne jeugd altoos te huis gehouden, en zelfs van de geringste vermaaken beroofd heeft; die zoon, voor welken ik my met zoo veel genoegen van alle gezelschappen afhield; die lieveling, daar ik den besten beet uit de schotel voor uit myn mond bespaarde...... Maar, wat spreek ik van beuzelingen; ondankbaare zoon! hoe geprangd zoude uw hart zyn, indien gy voor een oogenblik gevoelen kondt de angst van eenen Vader, die zig alleen daarom tegens uw huwelyk aankant, omdat hy klaarblykelyk vooruit ziet, dat uw verderf ras volgen moet..... Hoe wreed zyn de wetten, waarde Philippus! wanneer zy eenen Vader beletten zynen zoon te bewaaren voor de allerbeklaagelykste onheilen! Ik moet in een oogenblik de vleiende hoop vernietgd zien, welke ik byna zes-en-twintig jaaren vergeefsch gekoesterd heb; ik moet door traanen en door hartzeer uitgeteerd, naar myn graf snellen op eenen tyd, als ik meende aan mynen zoon een vriend te hebben, en een hulp in myne zwakheid. Verblinde zoon!...... Na dus verre hem uitgehoord te hebben, viel ik hem in, met te vraagen naa de oorzaak van alle die onheilen? naa Agathe en den Brief? aan welken ik de vermeerdering toeschreef van zyne smert.
Lees, zeide Andreas, dit gedrukt papier, daar men trouwloos in beweert, dat de ouders toegeeven moeten aan de genegenheid van hunne kinderen, omdat niet zy, de ouders, maar de kinderen, in hun huwelyk gelukkig leeven moeten...... Eene uitvinding, alleen geschikt om de toomelooze driften der grillige en onvoorzigtige jeugd te troetelen, en den Ouderen het hart toe te knypen.... O buitenspoorige Jacob! Maar de wet, voer ik voort, waarom beksaagt gy u daar over? Geen wonder, vervolgde myn Vriend; de wet beveelt my een huwelyk te moeten dulden, 't welk ik wel op zig zelven, maar niet voor den Rechter, aantoonen kan het bederf te zyn voor Jacob en zyne nakomelingen, en een hartzeer voor zyne neeven en maagen, die natuurlyk mede draagen en deelen moeten in het noodlot van myn zoon. Ik heb op
| |
| |
Agathe's afkomst niets wettig genoeg te zeggen, om het huwelyk te verbieden; haar gedrag heeft niets berispelyks voor den Rechter; maar haar zedelyk caracter, de geringheid van haare ouders en vrienden; en, 't geene het slimst is, de slegte opvoeding, kwaade zeden, gebrek aan geld.... dit alles te zaamen, moet noodwendig het ongeluk, de elende en het berouw naa zig sleepen van een zoon, die alleen op schoonheid verliefd, en verward in de aanlokkelykheden van eene haast verkoelde drift, blind genoeg is om zyn bederf niet vooruit te zien, en de wreedheid heeft van niet vermurwd te worden door de bittere traanen van eenen ouden Vader.
Lees, vervolgde hy, deezen Brief, geschreeven uit Leeuwaarden door eenen myner vrienden; de inhoud was dus:
‘Uw geval, waarde Andreas! is te beklaagelyker, om dat gy de wetten tegen u hebt, en in een land woont, 't welk zulke wederspannigheden van kinderen de hand leent. In Friesland behoud de Vader de macht over zyne kinderen tot zyn dood toe, al waren die zestig jaaren oud. Nimmer gevergd kunnende worden om voor den Rechter te verschynen, en voor vreemden over een huwelyk te redenkavelen, belet hy onmiddelyk zulke verkeerde banden, en brengt met geweld kinderen tot rede, welkers hart voor teêrheid en goeden raad geslooten is.’
O gelukkig Land! riep Andreas uit; ach, Philippus! myn smert verdubbelt, wanneer ik, in tegendeel, zie, dat myn Vaderland zelf oorzaak wordt van myn ongeluk. Neen.... niet van het myne; ras, immers, sluit ik myne uitgedroogde oogen; haast sluit zig, voor het laatst, myn hart, door duizend ontroeringen afgesloofd, en de dood verlost my van het gezigt der toekomende rampen! Neen, het is niet myn ongeluk, 't welk de wetten berokkenen, het is dat van mynen verharden zoon; welken ik, in weêrwil van zyne ongehoorzaamheid, niet haaten kan. Ik vergaf hem zynen moedwil, en stierf met genoegen, indien ik
| |
| |
slegts voorzien kon, dat zyn gedrag aangelegd wierdt, om minder ongelukkig te zyn, dan ik voorspelle. Hemel! hoe naar is de dood van eenen Vader, die van de werreld reist met het akelig vooruitzigt van eeuwig te zullen moeten herdenken de ongerechtigheid van eene bedorvene werreld, en de dwaasheden van de onbezonne jeugd! Zaalige Vrouw! Moeder van een versteenden zoon! hoe bitter zal uwe droefheid zyn, als ik u, in den hemel ontmoetende, vertellen moet, eenen onwaardigen gebaard en gezoogen te hebben! waarom leeft gy niet meer om myne droefheid, gelyk voorheen, draagelyk te maaken! misschien worden myne zaalige oogenblikken nog wel gestoord door een verwyt aan my zelven te doen, van misschien niet genoeg gewaakt te hebben voor de opvoeding van myn zoon! hoe zwaar is de plicht van eenen Vader! maar wat kan men meerder doen, dan gehoorzaamheid inboezemen en beschaafdheid? wat meerder, dan nutte weetenschappen en de bevalligheden van de deugd onderwyzen? wat moet eenen zoon sterker tot een deugdzaam en waar Godvrugtig leeven aanzetten, dan het voorbeeld van zynen Vader? waar heb ik in gemist, ondankbaare zoon! met geweld heb ik zelf de driften van myn gestel overwonnen, om u als Vader en Zedemeester voor te gaan. Helaas!... hier zweeg hy, meerder uit vermoeidheid, dan uit gebrek van klagten. Ik hervattede den Brief van zynen Vriend, welke vervolgens hier op uitkwam, dat ouders niet alleenlyk, maar grootouders, broeders zelfs, en zusters, by gebreeken van dien, verplicht waren den genen, welke van de kinderen arm geworden was, te onderhouden. De oomen worden uitgezonderd, volgens de aanmerkingen van Huber, die een beroemd en achtbaar uitlegger geweest is, en nog gehouden wordt, der Friesche wetten.
In zulk een geval moet men bekennen, dat een Jongman nimmer behoorde te trouwen, dan met toestemming niet alleen der ouderen, maar der grootouderen, broeders en zusters; en een yder van dien behoorde het recht te hebben een huwelyk te konnen tegengaan, ingevalle hy wist aan te toonen het zee- | |
| |
kere ongeluk der huishouding van het verliefde paar.
Het is, derhalven, niet billyk, dat men met openbaare geschriften betoogt, dat kinderen tegen den zin van hunne ouderen en vrienden trouwen mogen: om dat deeze onderstelling volstrekt valsch is, dat het gevolg van zulk huwelyk de overige vrienden nimmer raakt. De eerste toevlugt wordt immers ook hier te land genomen, in geval van ongeluk of armoede, tot de ouders of grootouders, of, by gebreken van dien, tot de broeders of zusters: men weet de neeven wel te vinden, als men door gebrek gedwongen wordt, ofschoon men, in weelde en rykdom groot wordende, die geheel vergeet. Verplicht nu de burgerlyke wet de opgenoemde maagen tot onderhoud des vervallenen zoons, of broeders en zyne kinderen, zo behoorde die zelfde wet den broeder te konnen verbieden het aangaan van een huwelyk, 't welk niet naa genoegen was, of liever waar van betoogd konde worden, dat allerley rampspoeden, zelfs buiten toevallig ongeluk, te vreezen waren.
Andreas, gedreigd voor den Regter geëischt te zullen worden door zynen eigen zoon, om reden te geeven, om welke hy het huwelyk tegenhieldt, had onderwylen zynen zoon geboden afzonderlyk te eeten, en niet onder zyne oogen te verschynen. Bedient, zeide hy, een zoon zig tegens zynen vader van eene wet, daar de natuur een afschrik van heeft en voor siddert; ik zal als vader gebruik maaken van eene wet, om hem te straffen over zyne ongehoorzaamheid, en de ontaarde veragting van myne vaderlyke liefde! Bedaar, zeide ik, Andreas; bedaar en luister! verwagt niet, dat ik uwe gramschap wil stillen met aan te toonen, dat gy ongelyk hebt, of ongegrond vergelden wilt de misdaad van uwen zoon. Gy hebt recht om u te wreeken van zyn onheusch gedrag. Maar hy is uw zoon, myn vriend! hy blyft het, in weerwil van uwen rechtmaatigen toorn. Zult gy, Andreas, die bevreesd zyt, dat zyn huwelyk rampzalig zyn zal, en het daarom alleenlyk tegengaat, het ongeluk onmiddelyk verhaasten, door hem af te neemen de helft van zyne inkomsten? Is het gehandeld als een vader, wanneer gy,
| |
| |
om de misdaad van eenen zoon, uwe kleinkinderen en nageslagt plotzelyk in rampspoed dompelt uit haatelyke weerwraak? Is het by u zo vast bepaald, dat hy ongelukkig zyn moet, dat gy 'er zelf de eerste hand aan leenen wilt? Bedaar, Andreas! bedaar, als de verstandige en deugdzaame vader van eenen ongelukkigen zoon, die uit drift uwen raad veragt, en niet uit ondankbaarheid. Beklaag hem als vader, en betracht uwen laatsten plicht, door hem, zo 't mogelyk is, te regt te brengen. Eene enkele straal van uwe vaderlyke genegenheid doet hem misschien het dreigend gevaar ontkomen. Het is gemakkelyk vader te zyn, Andreas, als de tedere jaaren van onze kinderen, overtuigd van hunne onmagt, ons blindelings ontzien; maar het komt 'er op aan het hart van eenen vader te behouden, en proeven te geeven van opregte genegenheid en wysheid, wanneer de jeugd door drift, die jaaren eigen, van den goeden weg afwykt, en uit onkunde in haar verderf loopt. De drift van liefde daarenboven is de verschoonlykste, om de bevalligheid van de vrouwen, en de zwakheid, welke de natuur ons gegeeven heeft, van 'er door overwonnen te worden. Keer weder, Andreas! en onttrek uwen dwaalenden zoon uwe liefde en bystand niet, nu hy die allereerst en het meeste noodig heeft. Gy zult hem te sterker verbinden; hy zal dan eerst zyne verplichting aan u, en de ultgestrektheid gevoelen van uwe verdiensten, als vader, wanneer gy hem vergeeft op het oogenblik, als hy uwen toorn het allersterkste vreest. Geloof my, zyn gemoed is niet minder woelend dan het uwe: hoe vast hy ook gehegt zy aan Agathe, ik houde my verzekerd, dat hy dikwerf in traanen smelt, wanneer hy, als in ballingschap gezonden, en afgesneeden van uwe vaderlyke oogen, zig zelven beschouwd. Is dit nog geen doorstraalend teken van zyn hart, als kind, zo beveel hem aan de bescherming van het aanbiddelyk Opperwezen. Moet gy, eindelyk, sterven, zonder te konnen voorkomen de dreigende onheilen, welke gy voorziet, sterf dan ten weinigsten als een barmhartig vader, en weer af het knaagend naberouw, 't welk u misschien tot in eeuwigheid verzellen zou- | |
| |
de en maak door uwen laatsten gunst uwen zoon gelukkig!
Het is moeielyk u te beschryven, Heer Denker! de beklemdheid van het gemoed van deezen achtbaaren vader. Met my de hand te drukken gaf hy my alleen te kennen de overwinning, welke myne redeneeringen op hem gemaakt hadden; hoewel ik dezelve eerder toeschreef aan de deugdzaame schikking en verhevenheid van zyne ziel, dan aan de kragt van myne redenen. Zyne oogen begonnen van vreugde te blinken, schoon ze nog in traanen zwommen. De Hemel zegene u, Philippus! riep hy my toe met een afgebroken stem, en beval, na een weinig peinzens, dat men zynen zoon riep. Deeze, onzeker van de ontmoeting, kwam schoorvoetende te voorschyn; de wroeging van zyn gemoed en de vrees, welken men uit zyne nedergeslagene oogen las, waren een blyk van zyne overtuiging. De Natuur sprak in beiden. Ouderlyke liefde; Hemel! hoe groot is haar vermogen! De vader stond op en omhelsde Jacob spraakeloos. - De beklemdheid van den ouden man duurde zo lang, dat ik vreesde zyne zwakke knien zouden zyn waggelend lighaam niet langer schraagen konnen. Jacob mengde zyne traanen met die van zynen gryzen vader: God zegene u, myn zoon, zeide Andreas, en ging vermoeid weder in zyne armstoel zitten; vervolg uw huwelyk met Agathe, en doe uwe plichten als het hoofd van een huisgezin, 't welk gy gaat opregten. Dit is de eenige vergelding, welke ik als vader van u verge.
Ik wil niet ten grave daalen met bitterheid; ik wil uw genoegen na myn dood niet stooren, met u een blyk na te laaten van den regtvaardigen toorn, welke gy in my verwekt hebt; ik vergeeve u uwen misdaad, en ik heb voorgenomen u door mynen raad, zo lang de Hemel u die vergunnen wil, gelukkig te maaken; gy zult uwe vaderlyke goederen geheel erven; eer my den korten tyd, die my voorhanden is, als uwen vader, op dat ik my trooste het genoegen te zullen hebben, dat myne stervende oogen gesloten worden, door mynen zoon.....
Amsterdam den 19 Aug. 1764.
|
|