| |
| |
| |
De Denker.
No 90.
Den 17. September 1764.
[Brief van A.O. aan den Denker over de Rouwbrieven Gissing omtrent derzelver oorsprong; en aanmerkingen op den gewoonen inhoud.]
Myn Heer DENKER!
DOor het ampt, 't welk ik bekleede, by veele menschen in ons Land bekend zynde, kryg ik, byna met yder post, Rouwbrieven, meest van lieden, welke ik van naam nauwlyks kenne, en dikwyls van zulken, welke my, wanneer ik hen in hunne woonplaats te gemoet koome, niet groeten, ik laat staan aanspreeken. Die beleefdheid, evenwel, kost my zeer veel geld 's Jaars, en noodzaakt my dikmaal myne bezigheden agter te laaten, om met een brief van rouwbeklag en dankzegging dezelve te beantwoorden.
De kosten, en verwarring, welke deeze Brieven veroorzaaken, hebben my dikwerf doen denken, voornaamelyk 's nagts als ik niet slaapen konde, aan den oorsprong van die zwarte Brieven. Myne gissingen heb ik op papier gesteld, en ik deele u dezelven mede, in verwagting, dat gy de hand wel zult leenen om eene belagchelyke gewoonte uytteroejen, waar van niemand nut heeft, dan de Drukkers, Postmeesters, en Briefbestelders.
De oorsprong van deeze gewoonte schynt my toe afkomstig van de Kooplieden, welke, met veele lieden handelende door het platte Land, verplicht waren kennis te geeven van de dood van het hoofd des handels, en teffens den opvolger, weduwe, zoon, of eenen anderen in de gunst te beveelen, om ware het mogelyk de kostwinning te behouden. Hier toe was noodig, dat men eenige beweeglyke termen in die Brieven liet vloejen, om te beter te slaagen met het verzoek, te meer, om dat de beschouwing van eens anders elende op het eerste oogenblik ons het sterkst beweegt, en het zeekerst tot medelyden noopt.
| |
| |
Wanneer zulk een Comptoir zeer uitgestrekt was, wierdt het schryven dier Brieven zeer lastig; ook was het onmoogelyk dezelven te gelyk op eenen tyd klaar te hebben. Om nu de kalanten geen ongenoegen te geeven, was het niet kwalyk uitgedagt, eenen Brief te laaten drukken, en dien met de zelfde dagteekening rond te zenden.
Den tweeden oorsprong schryve ik toe aan de Roomsgezinden, welke door deezen weg niet alleen het afsterven hunner maagen bekend maaken; maar teffens den tyd bepaalen tot het doen der Zielmissen, om dus gelykerhand de rust der Ziele te bewerken. Het ontzag, 't welk ik hebbe voor allerlei Godsdienst, mits dezelve oprecht zy, laat niet toe, dat ik dit stuk uitbreide: het is genoeg aangetoond te hebben, hoe dezelve een oorsprong zyn kan van Rouwbrieven.
Onze Republyk is door koophandel ryk geworden; en langzaamerhand zyn winkeliers en kooplieden in de Regeering geraakt, en derhalven in de noodzaakelykheid gebleeven om Rouwbrieven rond te zenden; tot dat de Couranten in de werreld gekomen zyn, en de leden van Regeering door dezelve den dood hunner nabestaanden aan het publyk hebben te kennen gegeeven. My heugt dat over 50. jaaren nimmer dan de dood van Vorsten, en van Regenten van ons Gemeenebest dus bekend gemaakt wierdt; sedert is de dood der Professoren op de zelfde wyze aangekondigt, en heden wordt die der Predikanten, dog alleen van Steden, eveneens door onze Provintien verspreid.
Men zoude hier uit besluiten moeten, dat 'er geene Rouwbrieven meer noodig waren, om dat men met recht onderstellen mag, dat yder mensch, de boeren zelf niet uitgezonderd, de Couranten leest. Maar neen, buiten de leden der hooge Regeering, schryven alle de overige Lykbrieven, en zenden die rond aan alle menschen, daar zy immer kennis aangehad hebben, of slegts eens mede gegeeten, of wel in de roef van een Trekschuit gevaaren hebben. Ik heb dus, uit hoofde dat ik zeeker Heer eens by my in de roef van Haarlem op Leiden genoodigd heb, by alle sterfgevallen van zyne Ouders, Broe- | |
| |
ders, Zusters en Kinderen, de eer eenen Brief van hem te krygen: zyne beleefdheid gaat zo verre, dat hy ja, niettegenstaande ik hem nooit antwoorde, evenwel immer voortgaat: zo dat ik uit een point van menage verplicht ben, voor het lang leven zyner Familie te bidden.
Het schynt dus toetegaan. Men maakt zekeren lyst, gelyk ik wel bygewoond hebbe: yder een van de Familie, dan byeenkomende, geeft een getal van vrienden en bekenden op, en plaatst die op den lyst. Het gebeurde my, als ik mede hielp aan die onnutte dingen, uit hoofde van parentage, dat ik op het zien van eenen vreemden naam vroeg, wie van de Familie kent dien Heer? men antwoordde, niemand, maar hy staat op den Lyst, zo dat hy niet kan over geslaagen worden. De man woonde boven Zwolle, en kreeg voor 9 stuivers de weet van eenen dooden, daar hy voorzeker nimmer een stuiver voordeel of interest in gehad hadde.
Op het Cedelmaaken zynde, bepaalt men het getal der Brieven. De een of ander van de Familie is altoos de Edelman, en zegt statelyk, ik heb 'er, toen myne Vrouw stierf, 400 laaten drukken, en men kwam 'er nog eenigen te kort. Stel dat men by een Weduwenaar is, zo moet die, om niet minder te zyn, 'er ook 400 laaten drukken, al had hy geen tagtig kennissen in de werreld! Wat gebeurt 'er dan? Een hoop Brieven over zynde, herdenkt yder, onder een pypje, aan wien nog zoude konnen geschreven worden. Men is gelukkig, als men genoeg naamen kan vinden, om 'er een Brief heen te zenden, alleen om dat 'er genoeg over zyn! De Rouwdraagende naderhand beklaagd wordende, geeft hoog op van de moeijelykheden en bezigheden, door het Sterfgeval veroorzaakt. Denk, Mejuffrouw, hoorde ik eens de Weduwe van een middelmaatig Burger zeggen, wat al ruzy 'er geweest is, en wat al omstandigheden; daar zyn wel 350 Brieven verzonden, en ik had 'er nooit door gekoomen, als Neef de Schepen niet zoo goed geweest was my te helpen, want myn Man Zaaliger was zeer bemind ...., en hier op wierdt het gesprek afgebroken met verscheidene snikken.
Ieder een ziet ook klaar, dat men geen Brieven
| |
| |
schryft, dan wanneer men een fatzoenlyk Burger is, de geringe lieden deelen nog niet in die pracht, alhoewel het thans so verre gaat, dat van een Menniste Liefdepreeker op het platte Land zo wel een Lykbrief wordt verzonden, als van een hoog Lid in de Regeering van een der kleine Provintien.
Het groote oogmerk derhalven van Rouwbrieven is niet dan buitensporige pracht en verwaandheid; het zy, dat 'er iets Godsdienstigs mede bedoeld worde, gelyk by de Roomsgezinden; dog die laaten daarenboven nog andere Brieven drukken, uit bescheidenheid voor de Protestanten, om dezelven geen aanstoot te geeven met hen te noodigen tot de Zielmissen enz: Verwaandheid heeft derhalven ook al plaats by die gezindheid.
Het zoude, dunkt my, een edelmoedig besluit zyn, passende aan alle braave Inwoonders deezer Landen, indien men eenpaarig die dwaaze gewoonte liet vaaren, welke niet alleen anderen, die de brieven krygen, lastig valt, maar ook de onkosten der Rouwe onnoodig verzwaart.
Men behoorde de Engelschen te volgen. De Heeren van Regeering, Professoren, en Stadspredikanten hebben, door gewoonte, eene wettige plaats in de Couranten uit de Stad, daar het Sterfgeval plaats heeft. Die behoeven derhalven geene Brieven te laaten drukken.
Kooplieden en Winkeliers konden hunne Sterfgevallen in de zogenaamde Vrouwen-courant laaten zetten, welke voor mindere personaadjen geschikt schynt: men zoude gevoeglyk genoeg een plaats in het midden konnen vinden, tusschen de Advertissementen van Steden, en Makelaars in; want na de Makelaars kwam men te digt by de Kwakzalvers. Dog de Engelsche Couranten hebben tusschen twee lynen altoos de Sterfgevallen van Kooplieden en Winkeliers. Op die wyze konde men derhalven de affronten voorkomen, en het drukken van Rouwbrieven geheel afsnyden.
De genen evenwel, welke een naauwe betrekking hebben op den verstorvenen, behoren geschrevene Brieven van Bekendmaaking te krygen, gelyk nu buiten het drukken evenwel geschiedt.
Behalven de dwaasheid van het omzenden van Rouw- | |
| |
brieven, is 'er eene ongerymdheid in den styl, overwelke ik by deeze gelegenheid myne gedagten mede zal zeggen.
De Inhoud van de meesten) ik wil van de belagchelyke en spoorelooze Brieven niet spreeken) welke men dikwils onmoet, koomt uit op de volgende Ingredienten.
1. | Dat het Gode, volgens zyn onveranderlyk Raadsbesluit, behaagd heeft Pieter of Paulus te laaten sterven. |
2. | Dat de Overledene die ziekte gehad, en zo veele jaaren, dagen en uuren geleefd heeft. |
3. | Welke Ampten de Overledene bekleed heeft. |
4. | Ophef van de droefheid van de genen, welke den Brief ondertekenen. |
5. | Eigen troost, om dat men hoopt dat de ziele des Overledenen zalig zyn mag. |
6. | Aantooning van de grootheid van het verlies, met betrekking tot den Ondertekenaar. |
7. | Onderwerping, dat is, den Heere te zwygen. |
8. | Onderdanig verzoek, om net zo bedroefd te zyn als de Ondertekenaar is. |
9. | Toewensching, dat God den ontfanger van den Brief lang bewaaren moge voor zulke sterfgevallen. |
10. | Aanbeveeling in de bescherming en vriendschap, en ten laatsten betuiging, dat men is de bedroefde Dienaar of Dienares van den genen, aan wien men schryft. |
Het pronken met Gods naam aan het hoofd van zulk eenen Brief is meerendeels eene huichelary; want van de honderd Brieven, (zulken uitgezonderd, die geschreven worden, als een Vader of Moeder in het best hunner jaaren worden weggerukt, en 'er kinderen overblyven,) zyn 'er negentig, daar men reeds lang verlangt heeft naar de dood van den Overledenen, en de beschikking van Gods Raadsbesluit slegts als eene Ceremonieele uitdrukking gebruik: welke ik dan zondig en onbetaamelyk stelle. Alle ordentelyke en beschaafde lieden hebben deeze algemeene denkbeelden van Gods Voorzienigheid en Bestiering, dat niets tegen zynen wille geschiedt; men zou derhalven konnen volstaan met te zeggen: beden, den zo veelsten, is gestorven N.; doch dat klinkt Godsdienstig niet in de ooren, en daarom is het fraaijer, dat
| |
| |
men den hypocriet uithangt. Hebben dan de Courantiers het recht alleen, om dit eenvoudig te mogen drukken; waarom niet iedereen in zyn eigen geval?
Men deelt, ten tweeden, zeer net mede de ziekte en jaaren tot een uur toe: 't welk ten eenemaal onnuttig is, ten ware men aan Academiën zulk eenen Brief zondt, om lysten op te maaken van de ziekten, waar aan menschen op byzondere jaaren sterven. In het algemeen, indien het my al raakt, moet ik alleen weeten, of myn Vriend dood is, of leeft; het scheelt my niet, of hy twee maanden, vier dagen en elf uuren na de zestig, dan drie maanden enz. gestorven is. Voor de aardigheid, evenwel, kan men 'er den ouderdom bydoen, doch slegts de jaaren meldende.
Het derde Ingredient is de optelling van de Ampten, door den Overledenen bekleed. Dit geschied alleen uit verwaandheid; want de man is bekend geweest of onbekend: in het eerste geval behoeft men alleen een tytel tot onderscheiding, of 'er meerder van dien naam waren; in het tweede zo is het schryven geheel onnoodig.
Doch altoos stoot my het volgende: Overmits het God, volgens zyn eeuwig Raadsbesluit enz., behaagt heeft den Wel Edelen Gestrengen Heer N. enz. My dunkt dat de Wel Edele Gestrenge Heer zulk een klein en zulk een afhangelyk wezen is van het oneindig groot en gedugt Opperwezen, dat het wel passen zoude hem den Wel Edelen Gestrengen Heer niet te doen speelen in het oogenblik van zyn sterven.
In de Kerk heeft men met reden alle die tytels afgelaaten. Een Predikant eenen zoon van den eersten Edelman doopende, dat is, aan Gods genade toewydende, zegt niet; ik doope u Hoog Welgeb. Heer; maar noemt enkel zynen naam; en dit is zeer betaamelyk.
Men dult by Hunne Edele Groot Mogenden niet, dat iemand, die een Request presenteert, zig uitdrukt, de Wel Ed. Gestr. Heer N. verzoekt dit of dat. Men zou het terug geeven, om dat de Souverein zulk eenen Wel Ed. Gestr. Heer niet kent; maar wel Pieter zulk een..... Vergeef my de gelykenis; ik gebruik dezelve alleen, om het verschil te grooter te doen schynen. Is dit nu niet geoorlooft te doen by menschen, wel- | |
| |
ke ons dikmaals in rang gelyk zyn; hoe veel meerder onbetaamelyk is het zulke verwaande tytels by het Opperwezen te gebruiken?
Hier op volgt, gemeenlyk, dat men ten uitersten bedroefd is; 't welk meest zeer gemaakt is en geene op merking vereischt. Van meerder gewigt is de twyffelagtige hoope, dat de ziele des Overledenen de zaligheid geniet. Dit stuit my meerendeels geweldig. Indien ik 'er aan twyffelen konde, om het slegt gedrag van den Overledenen, zoude ik 'er niets van zeggen, en, in het overgestelde geval, nimmer willen zeggen, ik hoope, ik twyffele niet, of my van dergelyk eene omschryving bedienen, welke altoos iets onzekers bevat. De Christelyke Godsdienst moet ons in dit geval geene twyffeling overlaaten; de zaligheid, dat is, de gelukstaat na dit leven, is het voornaamste leerstuk van dezelve, en behoort volstrekt zeker te zyn.
Het is, behalven dat, ongerymd te zeggen, het behaagt God mynen ouden Vader de eeuwige vreugde te laaten genieten, en van de werreldsche lastigheden te bevryden, en daar ben ik zeer bedroefd om. Dit is een Christen zeer ongeoorlooft. Het is, integendeel, zeer overeenkomstig met het menschelyk hart, wanneer ik zegge; beden of gisteren stierf myn oude Vader, daar ik myn leven, opvoeding, welvaart en genoegen aan verschuldigd ben; en daar over ben ik zeer bitter bedroefd.
Vervolgens geeft men voor, den Heere te zullen zwygen, 't geen eigentlyk betekent zig daar in te zullen vergenoegen, niet daar over te zullen murmureeren. Indien dat waar is, waarom meet gy dan de grootheid van uw verlies zo breed uit, dat gy, by voorbeeld, Weduw zyt met vier, zes of meerder kinderen? Die optelling is een verwyt aan God, als of gy, die den bystand noodig had van uwen man in de opvoeding van uwe kinderen, door Hem beroofd wierdt, volgens zyne onveranderlyke wil, van zo hoognodig eene hulpe. Die termen, derhalven, welken als een slender gevolgd worden, behooren agtergelaaten te worden.
Zo ongerymd en onbetaamelyk als de aangehaalde poincten zyn, zo belagchelyk is het negende, van te vergen, dat ik zal deelen, of deel neemen in de rechtmaatige droefheid, dat is, even zo bedroefd zal zyn,
| |
| |
als de jonge Weduwe, of als iemand, die eene erfenis beurt, of den grooten rouw by de ondertekening verbeeldt. Waar zal het heen, indien ik, die duizend huishoudingen kenne, waar van 'er alle dagen verscheidenen moeten sterven, volgens den loop der natuur, over allen bedroefd moet zyn? Het is genoeg my tot eene beantwoording te vergen; hoewel de Etiquette medebrengt, dat men niet antwoordt aan zynen minderen, ook niet aan zyns gelyken, een zy de naam onderschreeven en niet met drukletters 'er ondergesteld is. Ik hoope dat gy, Heer Denker, door deeze opmerkingen mede te deelen en 'er de uwen, zo gy 't mogt goedvinden, by te voegen, zo veel zult uitwerken, dat 'er in het geheel geen meerder Rouwbrieven gedrukt worden; dan vervallen alle die kinderagtige Ceremoniën, welke de nakomelingschap eindelyk aan zal merken, als de grootste proeven van de zwakheid en kleinheid van onze vermogens.
Ik zal dit geschrift besluiten met de Ondertekening van Bedroefde Dienaar of Dienaares te onderzoeken. De Ondertekenaars verstaan hier niet door, dat zy elendige Dienaars zyn, welke bedroefd, dat is, erbarmelyk dienen willen, gelyk men die woorden in onze taal veeltyds gebruikt; maar dat schoon zy, bedrukt en bedroefd zynde, evenwel nog blyven de Dienaars van den genen, aan welken de Brief gerigt is. Waarom schryft men niet liever; ik ben in droefheid de gehoorzaame of onder daanige Dienaar? Dan vleit het de persoon, aan welke men schryft; want men moet zekerlyk veel achting voor iemand hebben, wanneer men schoon overstelpt van droefheid en in eenen zeer beklaaglyken toestand gedompeld, evenwel nog de Dienaar zyn wil van lieden, dien men naauwlyks kent. Aan den anderen kant is het overtollig nog eens den Leezer van die droefheid kennis te geeven, om dat het in den Brief zelven al breedvoerig gemeld is, hoe bedroefd de Ondergeschreevene is.
Ik geloove dat men over Trouw- en Kraambrieven soortgelyke, en niet min gegronde, aanmerkingen zoude konnen en mogen maaken; doch dit laate ik over aan uwe eigene opmerking, en noeme my steeds
Uwen Welwenscher,
A.O.
Schoonboven den 10 Aug. 1764.
|
|