| |
| |
| |
De Denker.
No. 52.
Den 26. December 1763.
[Tweede Brief van ***, bewyzende dat de meeste menschen gelukkig leeven, om dat zy in het geheel niet denken.]
It is as easy to close the eyes of the Mind, as those of the Body; and the former is more frequently done with wilfulness, and yet not attended to than the latter.
Butler.
| |
Myn Heer de Denker!
IK heb U in een vorigen Brief getoond, dat de meeste menschen zonder denkbeelden leeven, en sterven zonder ooit gedagt te hebben. Gy zelve, of iemand uwer Correspondenten, hebt ons, niet lang geleden, ook doen zien, dat het denken, althans het diep en geleerd denken, verscheiden soorten van menschen, en byzonderlyk den Kooplieden, niet zeer voordeelig is; maar ik zal een stap verder gaan, Myn Heer, en, ingevolge myner belofte, betoogen, dat het gros der menschen gelukkig leeft, om dat zy in 't geheel niet denken, en ongelukkig worden zouden, zo dra zy aan het denken gingen. Ik vertrouw zo veel te meer, dat gy myn voorneemen, hoe strydig met uwen tytel, zo niet goedkeuren, ten minsten dulden zult, om dat gy niet alleen myn vorigen Brief hebt uitgegeeven, maar zelve, in een Vertoog over het toekoomend leeven, al zo eene en andere uitdrukking, in het voorbygaan, gebruikt, welke my doen vermoeden, dat gy zo schrikkelyk afkeerig van myn Systema niet zyt.
| |
| |
De meeste menschen leeven zonder denkbeelden; dit heb ik beweezen. Zy praaten en handelen, derhalven, door de bank, als kinderen of zotten; dit zult gy, dit zal elk Denker my even gereedelyk toestaan. Maar wat is dan aangenaamer, te kunnen huilen met de wolven, daar men mede in 't bosch is, of als een kluizenaar by zig zelven te mymeren? Wat is aangenaamer, in gezelschappen over allerleie beuzelingen te kunnen meê praaten, zonder iets te zeggen, of, in een wysgeerig gepeins, als een staak te zitten, en van yder begluurd, van de meesten uitgelagchen, van den Tractant met den nek aangezien te worden. De conversatie der beschaafde werreld is, inderdaad, van dien aart, dat als gy op een salet, of assemblée, of vriendenmaal, of Collegie wilt gaan denken, en uwe denkbeelden met orden verbinden of geregeld voorstellen wilt, gy belagchelyk, pedantsch en onverstaanbaar wordt; gy moet alles uitrabbelen, wat u in den mond komt; gy moet u met geen saamenhang of bon sens bemoeijen; gy moet lagchen, terwyl een Denker overlegt, en zelve de eerste toejuicher uwer geestige invallen zyn; zo zal de menigte gelooven, dat zy geestig zyn, en zult gy yder met verwondering vervullen. Dit alles, ondertusschen, wordt onmogelyk, zo dra wy denken willen; onze ziel plooit zig dan niet met die der fraaije werreld; hunne dwaasheeden geeven ons stof tot opmerking; onze reflectien mishaagen hen; en wy worden haatelyk, althans veragtelyk voor malkander, en ongelukkig, naar maate wy verstandig zyn.
Maar als alle menschen, zal men zeggen, eens aan het denken gingen, dan was deze zwaarigheid, ten minsten weggenomen; dan zouden redelyke vernuftige schepzels evenwel gelukkiger zyn, naar maate zy meer verstand hadden en gebruikten. Misschien ja, Myn Heer; maar zyn de menschen wel redelyke en vernuftige schepzels? en zoude dus een grooter genoegen wel het gevolg hunner meerdere vorderingen zyn? Laat ons de zaak van nader by bezien.
Leedig te kunnen zyn, of zig met beuzelingen op te houden, moet eene byzondere eigenschap onzer natuur, en een onbedenkelyk groot vermaak zyn, om
| |
| |
dat alle menschen byna, zo dra zy in genoegzaame ruimte zyn, op dit soort van genoegen vallen. Weinigen, zeer weinigen houden zig, buiten het geld winnen, en 't geen daar aan ondergeschikt is, met ernstige bedryven, met verstandige betragtingen op. Een Koopman verlaat zyn Comptoir, niet om zig met een verstandig gesprek, of wysgeerige oeffening te verlustigen, maar om of den overigen tyd met den rook van een tabakspyp al kwynend weg te blaazen, of door een wild gerammel te korten, of, zo als gy dit ergens niet onaartig hebt uitgedrukt, door den wind van kaarteblaadjes, en, laat ik 'er byvoegen, het geraas van schyven te verjaagen. Een Geleerde heeft naauwelyks zyne oogmerken bereikt, en een aanzienlyken post verkreegen, of de boeken raaken agter den bank; gezelschappen, plaisieren, buitenplaatsen, kabaalen, enz. neemen den meesten tyd weg; de studie wordt in zo verre alleen behartigd, als men 'er eene dartele en verkwistende levenswyze, dat is te zeggen, veel zotternyen van onderhouden kan; en draaibanken, simplicie-kastjes, schelpen en vlinders houden de zulken bezig, welken zig, door te veel denken, alreeds bedorven hebben, om zig met de gewoone vermaaken te verlustigen. Ik zou de Theologanten, Medici, Advocaaten, met één woord alle soorten van Geleerden ten bewyze van myn gezegde bybrengen kunnen; maar de zaak is bekend genoeg, om die moeite te spaaren. Ik zal 'er dan dit gevolg alleen uit trekken, dat, naardien leedigheid of beuzelingen de natuurlyke vermaaken der meeste stervelingen schynen, zy voor het wezenlykst genoegen min geschikt worden, naar maate zy zig meer aan geregeld denken gewennen. Dus, immers, vraagt een Wysgeer zig, onder zyne uitspanningen en bedryven, telkens af: waar toe ben ik op de werreld gekomen? en strookt dit gedrag met het einde myner schepping? Eene vraag, welke hem noodwendig van leedigheid en dwaasheeden aftrekken, en dus van het groost vermaak der stervelingen berooven moet.
Daar is nog eene andere bedenking van gelyk gewigt; hoe dommer iemand is, en hoe minder hy denkt,
| |
| |
hoe meer hy in staat is om zig zelven toe te juichen, en zig de eerste te verwonderen over het fraaije, dat hy gezegd, het verheevene dat hy gedaan mag hebben. De geringste beuzeling, zo dra dezelve over zyne lippen is gevloeid, wordt een bon mot, dat verdient onthouden, en een sesthalfs aalmoes, door zyne handen gegaan, eene grootmoedigheid, welke allerwegen uitgetrompet behoort te worden. Zyne deugden beschouwt hy altoos met een sterk vergrootglas; zyne gebreken door een gaas, dat'er al het leelyke van bedekt; hy bedriegt zig zelven, maar hy bedriegt zig ten zynen nutte: en hy leeft 'er te plaisieriger door; gansch verschillend met een denkend mensch, die zig voor zig zelven en zyne verleidende eigenliefde boven alles tragt te hoeden, die zyne goede en kwaade hoedanigheeden, zyne deugden en fouten in hun waare ligt beschouwt; die, wel verre van zig toe te juichen, en over zyne vorderingen te verwonderen, altoos iets in zyn zedelyken wandel te berispen vindt, en terwyl hy na grootere volmaaktheeden streeft, onvoldaan is, dat hy dezelven niet reeds verkreegen heeft. Die gewaande schranderheid en voorzigtigheid dan ziet gy, Myn Heer, dat veel ongunstiger invloed op zyn genoegen hebben moet, dan de losheid en dwaasheid der anderen, welken, ik herhaal het nogmaals, plaisieriger leeven, naar maate zy dommer zyn.
Ik weet wel, dat die denkende wysneuzen inbrengen, dat hun genoegen niet alleen redelyker, verhevener, maar ook zuiverder is, vry van wroeging en verwyt, én verzeld van de aangenaame bewustheid wegens de goedkeuring van een Almagtig, Alwys, Regtvaardig en Goedertieren Opperweezen, dat hunne welmeenende poogingen ziet, en met zyne onwaardeerbaare gunst vroeg of laat vergelden zal. Stigtelyke bedenkingen! Laat ik alles toegeeven! gegronde waarheeden! troostryke beschouwingen voor zielen, welken op zulk eene byzondere wyze gemaakt zyn, dat zy zig daar mede kunnen verlustigen; maar beschouwingen en troostredenen, welken de niet denkende wezens niet van nooden hebben. Ik heb reeds aangemerkt, dat zy altoos over zig zelven voldaan en wel te vreden zyn; zy vermaaken zig misschien met beuzelingen en klatergoud! Maar is
| |
| |
't niet genoeg, dat zy zig vermaaken? Beneem hen die beuzelingen; scheur dat verblindend klatergoud van hunne mismaakte leden af; vertoon hen, in hunnen waaren toestand, voor hun eigen oog, ja leer hen wreedaartiglyk hen zelven kennen; zo worden zy haatelyk voor zig zelven, zo verliezen zy al hun vermaak, en gy maakt hen ongelukkig. Past myne aanmerkingen op verscheidene uwer bekenden toe, en gy zult derzelver gegrondheid wel ras bespeuren.
De Heer le Noble ondersteunt zich grootmoedig in zyn armelyken staat, en de menigvuldige veragtinge, welke hy zig, met zyne verwaande trotschheid, op den halze haalt, door de streelende bewustheid, dat zeker Vorst, welke voor ruim driehonderd jaaren zin hadt in zyn Bet-over-grootvaders vrouw, denzelven een zyde lint met een toverpenningje om den hals gehangen, en daar door hem en zyne descendenten veradeld, dat is te zeggen, een veel zulverder bloed in de aderen gegooten heeft. Le Noble gelooft, in goeden gemoede, dat hy in eene onafgebrooken successie van dien Bet-over-grootvader is afgestamt, en zoude 'er op sterven, dat geene zyner Bet-over-grootmoeders eene galanterie met iemand haarer bedienden hadt gehad. Zie daar hem dan een Edelman van zes-en-dertig kwartieren, die ten minsten zo goed is, als zes-en-dertig denkende wezens, en regt heeft, om allen te veragten, die dit in twyffel trekken. Hy heeft geene andere verdiensten; hy kent geen ander geluk, dan zyn adel; beneem hem dien waan, breng hem aan 't denken, en gy maakt hem waarlyk ongelukkig.
Rykaart bezit een liquid Capitaal van honderd-duizend Ryksdaalers; hy heeft geen verstand, geene liefhebbery, geen smaak ter werreld; hy heeft geen denkbeeld, dat 'er iets van waarde zyn kan, dan dat met geld betaald wordt. Dezen man te overtuigen, dat eene vaderlyke erfenis door woekeren saamgeschraapt, den zoon geen eer of verdiensten geeven kan, en dat hy een veragtelyk schepzel is en blyft met al dat geld, 't welk anderen onregtvaardig voor hem gewonnen hebben, en hem dus, inderdaad, niet
| |
| |
toebehoort, kan immers niet anders te weegebrengen, dan hem bedroeven of verbitteren, zyne dwaaling is de grondslag van zyn geluk, en zo dra gy hem leert denken, maakt gy hem rampzalig. Spaar, derhalven, die wreede moeite, wie gy zyn moogt; laat hem begaan, laat hem zyn persoon met zyn schat vereenigen, zyn ziel zig in zyn gelakist vermaaken; prys zyn rytuig, zyn paarden, zyn tafel, zyn buitenplaats: dit alles zyn deelen van zyn persoon; uwe lofspraaken rigten zig, derhalven, tot hem zelven, gy pryst zyne verdiensten, en maakt hem gelukkig
Biberius kent geen grooter lof, dan die van een smaakelyken Broeder, en meent zig wonderbaarlyk uit te slooven, als hy allen, die aan tafel zyn, van de bank kan drinken. Dit verschaft hem een gereeden toegang tot alle tafels en gezelschappen, daar het op drinken aankoomt, en de man diverteert zig, dagen daar na, met het verhaal van de wonderen, die hy, in die of die rencontre, met andere Helden, heeft bedreeven. Maar hem nu daags na die overwinningen voor een spiegel te brengen, en zyn flets gezigt en bleeke kleur te doen beschouwen; hem te toonen, dat hy, in een leeftyd van vyf-en-twintig jaaren, de trekken van een oud man begint te krygen; hem op het martelend podagra te wyzen, dat hem in de naaste drinkgelagen wagt, of het water te vertoonen, dat hem reeds doet zwellen, en binnen korte jaaren zal doen stikken; hem alle die akelige beeltenissen voor den geest te brengen, en aan 't denken en mymeren te helpen; zoude immers eensklaps al zyn genoegen stooren, hem van zyn geliefdst vermaak ontzetten, en zelfs in een afgrond van wroeging, spyt, en jammer storten.
Clorinde verdeelt haaren tyd tusschen het toilet, de schouwspelen en de speeltafel; zy heeft volstrekt geene andere denkbeelden, dan van het beste rood en wit, de fraaiste linten, de modische kleuren, en Trisette en Berlan; haar ziel houdt zig met niets anders, dan galante overwinningen en de wangunst haarer gezellinnen bezig, en de orden haarer visites is alles wat zy te onthouden heeft. Clorinde leeft regt prettig; een
| |
| |
blyk daar van: zy komt altoos tyd te kort; zy gaat niet voor middernagt, doorgaans laater, te bed, en een billet doux is alles wat haare geduurige vermaaken, haar gelegenheid en tyd overlaaten, om te beantwoorden. Een denkend wezen zou zig zelven weder dwaasselyk vraagen: ben ik tot zulk eene levenswys geschaapen? Is dezelve bestaanbaar met myne middelen? Kan myne gezondheid die uithouden? Wat zal 'er van myn goeden naam geworden? en hoe zal ik, naderhand vrouw en moeder geworden zynde, op deze wyze, myn gezin en kinderen bestieren? Clorinde is gelukkig, omdat haar geene dier mymeringen immer in gedagten komen; gelukkig, althans, dat zy middel weet te vinden, om dezelve altoos te verdryven. Daar welt zomtyds wel eens iets van dien aart in haar op; maar zy noemt dit vapeurs; zy laat haaren geliefdsten Galant by haar komen, en verdryft met hem die dampen; of ennuïeert zig alleen in haar leuningstoel, ter tyd toe, dat beter weêr, of een plaisieriger party, die nevels voor haar opklaare. Was zy een denkend schepzel, zy zou zig zelven onderzoeken, beschuldigen, veroordeelen; zy zou haar kwaal verergeren, zy zou ongelukkig worden.
Zie daar, Myn Heer, in deze voorbeelden aangetoond, hoe schadelyk het denken is, om genoegelyk in de wereld te leeven; en gaat op die zelfde wyze alle levens-staaten door, past myne aanmerkingen op alle karakters toe, gy zult het altoos eveneens bevinden.
De vrouwen zyn hier in 't byzonder zo weinig tot denken geschikt, dat ik volstrekt niet kan begrypen, waar zy zig mede bezig houden of diverteeren zouden, byaldien men hen verpligtte, om den aart haarer uitspanningen of bedryven aandagtig gade te slaan, en dat geene na te laaten, het geen zy, als verstandelyke wezens, bevinden zouden beuzelagtig, kinderspel, belagchelyk te wezen Maar wat praat ik van verstandelyke wezens? ik heb u in den beginne reeds te kennen gegeeven, dat ik twyffelde, of de menschen in het algemeen tot dezen rang betrokken moesten worden; en het bewys myner stelling, meen ik, dat myne twyffeling ten vollen wettigt.
| |
| |
Eene tegenwerping brengen de denkende knorpotten of Moralisten tegen dit begunstigd Systema der Redeloosheid in; dat, namelyk, een gekraakt liefhebber schrikkelyk veel agter legt by een geoefend Denker. Ik wil zeggen, dat als de Nietdenkers hunne dwaasheden, zo als men ze noemt, of hunne gewoone vermaaken, eenige jaaren lang genooten, als zy hunne driften dus altoos toegegeeven en ontembaar gemaakt, en ter zelfder tyd hunne lighaamen verzwakt hebben, als zy door deze oorzaaken, door eenige ongelukken in hunne uiterlyke omstandigheden, of door onvoorziene sterfgevallen, van hunne gewoone vermaaken verstooken, en gedoemd worden om zig zelven een naar en bang gezelschap te houden; dat zy dan, met een geest van alle denkbeelden leedig, met een hart van wroegingen vervuld, met eene ziel die beeft voor de Goddelyke wraak, en met de wettige veragting hunner medemenschen op den hals, een veel naarder en elendiger leven leiden moeten, dan zy, die hunne driften onder het bestier hunner rede gebragt, en hunne gestellen door maatigheid versterkt hebben; die eene zekere toevlugt in hun zelven en in hun gerust geweeten vinden, die weeten, eindelyk, dat hen een volmaakt geluk hier namaals niet ontgaan kan. In deze omstandigheeden is de toestand der Denkers ongetwvffeld veel wenschelyker en beter, dan die der Bon Vivants; en dit schynt eene gewigtige tegenwerping tegen de stelling, die ik bewezen heb; dog 't schynt alleenlyk zo, Myn Heer, het is het in der waarheid niet; de Bon Vivants loopen niet ligt gevaar, om een lastigen ouderdom te beleeven; en vallen zy jong in wederwaardigheden, hun lyden is kort van duur; zy worden wanhoopig en sterven eerlang van verdriet.
Ik ben,
Myn Heer,
UWE. D.W. Dr. en Leezer
***
T.
|
|