Damon en Dorinde.
t'Samen-gesang, Voys:
O Lief Dorinde, waerde maegt,
U schoonheyt sal ik prijsen,
Ziet eens hoe dat ik hengel,
Wilt my van smert ontslaen.
Dat het geluk u gunstig was,
En u soo veer liet komen,
'k Wed gy soud' gaen roemen,
En gy liet my in schanden,
Ik heb geen koude wint ontsien,
Nog ook geen suere buijen,
Om in de Stal te blijven,
Voort 't ongediert in de nagt.
Siet gy niet wat de liefde doet,
Die nu uw eer ginck tragten,
Ik eys geen loon dan wedermin,
Voor al mijn trouwe daden,
Ten zy dan die my quetsen,
Ik ben u gunstig wat u deere,
Ik sal u trouheyt loonen,
Komt dan Dorinde, In dit elsen lof,
En sal ons niemant vinden,
Mijn eer verdwijnt tot stof.
Princes ydoon, dit is ten toon,
Van alle ruykende bloemen,
S' is daer niet lang gebleven,
In 't sant heeft hy geschreven,
|
|